ECLI:NL:RBAMS:2022:83

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
AMS 21/1694
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaard bezwaarschrift tegen afwijzing WW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een WW-uitkering. De eiser had op 30 november 2020 een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, welke door het Uwv op dezelfde dag werd afgewezen. Het Uwv verklaarde het bezwaarschrift van de eiser, dat op 2 februari 2021 was ingediend, als niet-ontvankelijk, omdat het volgens hen te laat was ingediend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het Uwv niet voldoende bewijs heeft geleverd dat het besluit van 30 november 2020 op de juiste wijze bekendgemaakt was aan de eiser. Hierdoor kon de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift niet beginnen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen het bestreden besluit II gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat het Uwv het door de eiser betaalde griffierecht moet vergoeden en de proceskosten moet vergoeden, die zijn vastgesteld op € 2.059,-. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat de zaak enkel over de ontvankelijkheid van het bezwaar ging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1694

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. Th. Martens),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. I.L.M. Dunselman).
Partijen worden hierna [eiser] en het Uwv genoemd.

Procesverloop

Op 30 november 2020 heeft het Uwv geweigerd [eiser] een WW-uitkering [1] toe te kennen. Het Uwv heeft het hiertegen ingediende bezwaarschrift op 2 februari 2021 ontvangen.
Op 24 februari 2021 (het bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] kennelijk nietontvankelijk verklaard. [eiser] heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Op 30 juni 2021 (het bestreden besluit II) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] nietontvankelijk verklaard en de motivering gewijzigd. Met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), acht de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I mede gericht tegen het bestreden besluit II.
Het beroep is behandeld op de zitting van 10 november 2021. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn echtgenoot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 24 november 2020 heeft [eiser] digitaal een WW-uitkering aangevraagd. Op 30 november 2020 heeft het Uwv geweigerd [eiser] een WW-uitkering toe te kennen, omdat hij verwijtbaar werkloos is. Vervolgens heeft het Uwv de bestreden besluiten genomen.
2. In het bestreden besluit II staat dat de communicatie tussen het Uwv en burgers op grond van de wet als hoofdregel elektronisch plaatsvindt. Als [eiser] zich heeft aangemeld voor de Berichtenbox van MijnOverheid, ontvangt hij standaard een melding per e-mail als in Mijn Uwv een brief voor hem klaarstaat. [eiser] heeft zijn digitale post te laat gelezen en dit komt voor zijn rekening en risico; ook als die melding ontbreekt, omdat [eiser] gebruik kon maken van de op de website van het Uwv aan te vinken e-mailmogelijkheid. [eiser] is bekend met de digitale berichten van het Uwv. Hij heeft op 2 februari 2016 digitaal een WW-uitkering aangevraagd, die hem op 19 februari 2016 werd toegekend. Op 30 november 2020 heeft [eiser] telefonisch contact gezocht met het Uwv en is hem verteld dat zijn WW-aanvraag is afgewezen. [eiser] was toen dus op de hoogte van het besluit op zijn aanvraag of had dat redelijkerwijs kunnen zijn en had de mogelijkheid dit besluit via het portaal Mijn Uwv in te zien. Volgens het Uwv is niet gebleken van bijzondere omstandigheden waardoor [eiser] niet tijdig een bezwaarschrift kon indienen.
Beoordeling van het beroep
3. De rechtbank stelt vast dat het Uwv na het instellen van het beroep een gewijzigd besluit heeft genomen, dat in de plaats treedt van het bestreden besluit I. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] nog belang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit I. De rechtbank zal het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit I, daarom niet-ontvankelijk verklaren.
4. De rechtbank overweegt verder als volgt. Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt. [2] Bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. [3] Een bestuursorgaan kan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden, voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. [4] Als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is verzonden, geldt het tijdstip waarop het bericht een systeem voor gegevensverwerking bereikt waarvoor het bestuursorgaan geen verantwoordelijkheid draagt of, indien het bestuursorgaan en de geadresseerde gebruik maken van hetzelfde systeem voor gegevensverwerking, het tijdstip waarop het bericht toegankelijk wordt voor de geadresseerde. [5]
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. [6] De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [7] Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [8]
5. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat het besluit van 30 november 2020 op die datum in de Berichtenbox van [eiser] op Mijn Uwv is geplaatst, dat de bezwaartermijn op 1 december 2020 is gaan lopen en op 11 januari 2021 is geëindigd. [eiser] betwist niet dat het besluit van 30 november in zijn Berichtenbox is geplaatst, maar stelt dat hij in de derde week van december 2020 telefonisch bij het Uwv heeft geïnformeerd of al op zijn aanvraag van 24 november 2020 was beslist en dat hem toen werd meegedeeld dat zijn aanvraag was afgewezen en dat hij hierover nog per post zou worden bericht.
6. Vaststaat dat [eiser] de aanvraag van 24 november 2020 digitaal heeft ingediend. Niet ter discussie staat dat het Uwv [eiser] niet per gewone post over zijn aanvraag heeft bericht en dat het Uwv hem niet met een e-mailnotificatie heeft geïnformeerd over het in de Berichtenbox plaatsen van het besluit van 30 november 2020.
7. Het Uwv heeft op de zitting toegelicht dat het niet kan bewijzen dat het besluit van 30 november 2020 op die datum in de Berichtenbox van [eiser] op Mijn Uwv is geplaatst. De rechtbank heeft in de stukken geen aanknopingspunten gevonden om vast te stellen wanneer het Uwv het besluit van 30 november 2020 in de Berichtenbox heeft geplaatst. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat dit besluit op 30 november 2020 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift niet is gaan lopen. Eiser stelt dat hij pas kennis nam van het besluit van 30 november 2020 toen hij in januari 2021 op eigen initiatief de Berichtenbox opende. De bezwaartermijn is dus pas in januari 2021 gaan lopen. Het Uwv ontving op 2 februari 2021 het bezwaarschrift van eiser gedateerd 29 januari 2021. Eiser was toen dus ongeacht op welke dag in januari 2021 de termijn is aangevangen, niet te laat met het maken van bezwaar. Dit betekent dat het Uwv het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Conclusie
8. Het beroep tegen het bestreden besluit II is gegrond. De rechtbank zal dit besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.059,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II;
  • draagt het Uwv op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 49,- aan [eiser] te vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 2.059,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2022.
griffier rechter
de griffier is verhinderd te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk

U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Voetnoten

1.Uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
2.Artikel 3:40 van de Awb.
3.Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.
4.Artikel 2:14, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 2:17, eerste lid, van de Awb.
6.Artikel 6:7 van de Awb.
7.artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
8.Artikel 6:11 van de Awb.