In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een beslissing van het UWV, waarbij hem een ZW-uitkering was toegekend met ingang van 2 mei 2022. Het UWV verklaarde het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank beoordeelde of deze beslissing terecht was.
De rechtbank oordeelde dat het UWV het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De eiser had op 5 juli 2022 bezwaar gemaakt, maar de rechtbank stelde vast dat de bezwaartermijn op 17 mei 2022 was aangevangen, omdat het besluit op 16 mei 2022 digitaal was bekendgemaakt in 'mijnuwv'. De eiser had niet aangetoond dat hij op de voorgeschreven wijze op de hoogte was gesteld van het besluit, en had ook geen toestemming gegeven voor elektronische verzending. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet tijdig had gereageerd en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de beslissing van het UWV in stand bleef. De eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.