ECLI:NL:RBOBR:2023:1445

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
21/2198
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 4 april 2023, is het beroep van eiseres tegen de vastgestelde WOZ-waarde van haar woning ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 278.000, gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2020. Eiseres betwistte deze waarde en stelde dat de waarde € 265.000 moest zijn. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had gegeven voor de vastgestelde waarde en dat de door eiseres aangevoerde argumenten niet voldoende waren om tot een andere conclusie te komen. De rechtbank volgde de heffingsambtenaar in zijn stelling dat de woning kort na de waardepeildatum was gekocht en dat de aankoopprijs een goede indicatie was voor de WOZ-waarde.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het belastinggeschil. De totale procedure heeft langer dan twee jaar geduurd, wat leidt tot de veronderstelling van immateriële schade. De rechtbank kende eiseres een schadevergoeding toe van € 500,- voor deze overschrijding, en een vergoeding van € 418,50 voor de proceskosten die verband hielden met het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank wees het verzoek om terugbetaling van het griffierecht af, omdat er geen griffierecht verschuldigd was bij het indienen van een verzoek om schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. G. de Jong, in aanwezigheid van griffier mr. F.E.M. Wintjes.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2198

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit ' [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: mr. R.A.M. Klaassen),
en
als derde-partij neemt aan de zaak deel:
de Staat der Nederlanden(de minister van Justitie en Veiligheid), de Minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de WOZ [1] -waarde van de woning aan de [adres] in ‘ [woonplaats] voor het kalenderjaar 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van de woning met de beschikking van 26 februari 2021 vastgesteld op € 278.000. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2020 en toestandspeildatum 1 januari 2021 en geldt voor het kalenderjaar 2021. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. In dit aanslagbiljet heeft de heffingsambtenaar ook de aanslag onroerendezaakbelasting 2021 opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft met de uitspraak op bezwaar van 30 juli 2021 (de bestreden uitspraak) de waarde gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 23 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, bijgestaan door taxateur J. de Jong.
Feiten
2. Eiseres is eigenaar van de woning aan de [adres] in ’ [woonplaats] . De woning is een rijwoning uit het jaar 1962. De woning heeft een inhoud van 296 m3, een aanbouw van 31 m3, een berging/schuur van 20 m3 en een dakkapel. Het perceel van de woning is 173 m2 groot.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid van het beroep
3. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het beroep van eiseres niet ontvankelijk is. Toen de taxateur de woning inpandig heeft opgenomen, heeft eiseres namelijk verklaard dat zij niet wist dat er een beroepsprocedure liep. De heffingsambtenaar concludeert hieruit dat er sprake is van oneigenlijk gebruik van de rechtsingang door de gemachtigde van eiseres.
3.1.
De rechtbank volgt de heffingsambtenaar niet in zijn stelling. Eiseres heeft een volmacht afgegeven waarin zij de gemachtigde toestemming geeft tot het voeren van deze procedure in haar naam. De rechtbank ziet in de verklaring van eiseres geen aanleiding om te oordelen dat deze procedure tegen de wil van eiseres is, omdat dit door de gemachtigde van eiseres wordt betwist en niet is gebleken dat eiseres de machtiging heeft ingetrokken. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ontvankelijk.
De WOZ-waarde van de woning
4. Partijen zijn het niet eens over de WOZ-waarde van de woning voor het kalenderjaar 2021. De waardepeildatum is 1 januari 2020 en de toestandspeildatum is 1 januari 2021.
5. Het beroep van eiseres is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres vindt dat de waarde € 265.000 moet zijn. De heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarde van € 278.000. De heffingsambtenaar verwijst ter onderbouwing van de vastgestelde waarde naar de gerealiseerde aankoopprijs van de woning (€ 269.000). Na een hertaxatie van de door de heffingsambtenaar ingeschakelde taxateur is de woning, als gevolg van waardevermeerderende omstandigheden, getaxeerd op € 278.000.
7. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Daarbij behoort de rechtbank ook te betrekken wat eiseres daartegen heeft aangevoerd.
8. De rechtbank stelt vast dat eiseres de woning op 27 maart 2020, dus na de waardepeildatum, heeft gekocht voor € 269.000.
8.1.
De rechtbank overweegt dat in deze zaak, waarin de woning kort na de waardepeildatum is gekocht, er in de regel van moet worden uitgegaan dat de WOZ-waarde van de woning overeenkomt met de door niet gelieerde partijen onder zakelijke voorwaarden betaalde prijs. Partijen zijn het erover eens dat dit eigen aankoopcijfer bruikbaar is om de waarde van de woning mee te onderbouwen. De rechtbank overweegt verder dat als het eigen aankoopcijfer wordt gebruikt ter onderbouwing van de waarde, rekening moet worden gehouden met de algemene waardeontwikkeling van de woning in de periode tussen de aankoop en de waardepeildatum (hierna: de generieke waardeverandering) en met specifiek voor de woning geldende waardeveranderingen in die periode, bijvoorbeeld ten gevolge van aan of in de woning verrichte werkzaamheden (hierna: de specifieke waardeverandering). Tussen partijen is niet in geschil dat als gevolg van de door eiseres gepleegde verbeteringen de toestand van de woning op 1 januari 2021, gewaardeerd naar het prijspeil op 1 januari 2020, bepalend is. Bij de waardering van de woning moet dus rekening worden gehouden met de verschillende investeringen.
9. Eiseres voert aan dat de heffingsambtenaar onterecht geen rekening heeft gehouden met de generieke waardeverandering. De heffingsambtenaar had de woning met - 9,5% moeten indexeren naar waardepeildatum omdat er sprake was van een hoge prijsstijging tussen de waardepeildatum en de datum van de koopovereenkomst.
9.1.
De rechtbank oordeelt dat, gelet op vaste jurisprudentie, de aankoopprijs van de woning niet geïndexeerd hoeft te worden omdat de woning drie maanden na de waardepeildatum is gekocht. [2] Niet is gebleken dat de marktontwikkeling tussen de waardepeildatum en de verkoopdatum zo sterk is geweest dat deze dwingt tot een ander oordeel. Het percentage dat eiseres noemt, leidt ook niet tot een ander oordeel omdat dit percentage een afspiegeling is van de marktontwikkeling in de hele periode tussen 1 januari 2020 en 1 januari 2021 en niet slechts van de drie maanden tussen de waardepeildatum en de verkoopdatum.
10. Eiseres voert aan dat de waarde gelet op het eigen aankoopcijfer te hoog is bepaald, omdat de heffingsambtenaar de specifieke waardeverandering te hoog heeft getaxeerd. Van alle investeringen die hebben plaatsgevonden in de woning na de waardepeildatum, kan alleen de vernieuwde keuken worden aangemerkt als een waardeverandering. De andere investeringen zijn zo smaakgevoelig dat deze geen invloed hebben op de waarde van de woning. Ook mag slechts 60% van de kosten van een waardeverandering worden doorberekend in de waarde van de woning.
10.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde vastgesteld op het eigen aankoopcijfer, vermeerderd met een percentage van de investeringen in de woning die hebben plaatsgevonden na aankoop van de woning. De vloer in de woonkamer en de keuken is vernieuwd. Daarnaast is de keuken, het schakelmateriaal, het schilderwerk en het stucwerk ook vernieuwd. De taxateur heeft deze investeringen samen getaxeerd op € 15.000 en de waarde van de woning vervolgens vermeerderd met 60% van de waarde van deze investeringen, te weten € 9.000.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat, zoals eiseres betoogt, niet iedere geïnvesteerde euro tot een waardevermeerdering van hetzelfde bedrag leidt. De heffingsambtenaar heeft echter voldoende inzicht gegeven in de manier waarop hij de investeringen van eiseres na aankoop heeft doorberekend in de waarde. De rechtbank kan deze uitleg volgen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat alle investeringen, met uitzondering van de keuken, zodanig smaakgevoelig zijn dat deze niet leiden tot een waardevermeerdering van de woning. Zoals de taxateur heeft uitgelegd zullen ook de opknapwerkzaamheden en nieuwe vloeren de waarde vermeerderen, omdat een volgende koper deze werkzaamheden niet opnieuw hoeft te verrichten. De rechtbank heeft vervolgens geen reden om te twijfelen aan de doorberekening van 60% van de waarde van de investeringen. Eiseres heeft naar deze 60% verwezen en de heffingsambtenaar heeft deze norm gevolgd. Eiseres heeft niet met concrete gegevens aangevoerd of aangetoond dat de investeringen tot een waarde vermeerdering hebben geleid van minder dan 60%. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10.3.
De door eiseres bepleite waarde brengt de rechtbank niet aan het twijfelen over de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde. De door eiseres bepleite waarde is namelijk gebaseerd op het eigen verkoopcijfer, maar eiseres is bij haar berekening uitgegaan van de datum van levering van de woning en niet de aankoopdatum. Daarnaast heeft eiseres niet alle waardeveranderingen die hebben plaatsgevonden na de waardepeildatum doorberekend in deze bepleite waarde. Tot slot heeft eiseres de verkoopprijs geïndexeerd met een naar het oordeel van de rechtbank te hoog percentage. Dit percentage geeft namelijk de marktontwikkeling tussen 1 januari 2020 en 1 januari 2021 weer en niet slechts van de drie maanden tussen de waardepeildatum en de verkoopdatum van de woning.
11. Voorgaande overwegingen leiden de rechtbank tot de conclusie dat de door de heffingsambtenaar voor de woning per waardepeildatum 1 januari 2020 en toestandspeildatum 1 januari 2021 vastgestelde waarde van € 278.000 niet te hoog is.
Immateriële schadevergoeding
12. Eiseres heeft ter zitting verzocht om toekenning van een vergoeding die samenhangt met een eventuele overschrijding van de redelijke termijn voor de beslechting van dit belastinggeschil.
12.1.
Geschillen over de heffing van belastingen moeten binnen een redelijke termijn worden beslecht. Volgens vaste rechtspraak geldt voor een uitspraak door de rechtbank dat deze niet binnen een redelijke termijn is gedaan als het totale tijdsverloop van de bezwaarfase en de berechting in eerste aanleg langer heeft geduurd dan twee jaren, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In dat laatste geval kan de rechtbank de duur van de redelijke termijn verlengen.
12.2.
Het bezwaarschrift van eiseres is op 3 maart 2021 ontvangen door de heffingsambtenaar, waarna op 30 juli 2021 de heffingsambtenaar uitspraak op het bezwaar heeft gedaan. De rechtbank doet vandaag uitspraak. Dit betekent dat de procedure twee jaar en een maand heeft geduurd. De redelijke termijn is dus overschreden. In dat geval wordt immateriële schade verondersteld en dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding voor deze overschrijding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar (naar boven afgerond) waarmee die termijn is overschreden. Het standpunt van de heffingsambtenaar dat spanning en frustratie bij eiseres ontbreekt omdat eiseres niet wist dat er een beroepsprocedure liep, wordt niet gevolgd. De rechtbank wijst op het overzichtsarrest uit 2016 waarin de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.9.1 overweegt dat “in belastingzaken, indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, wordt verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie” [3] . Anders dan de heffingsambtenaar meent, hoeft eiseres niet aannemelijk te maken dat zij schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De rechtbank ziet in het standpunt van de heffingsambtenaar dus geen aanleiding om de redelijke termijn te verlengen of toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af te wijzen.
12.3.
Zoals door de Hoge Raad is overwogen [4] moet in gevallen waarin de bezwaar- en de beroepsfase tezamen zo lang hebben geduurd dat de redelijke termijn is overschreden, de rechter met het oog op toekenning van een vergoeding voor immateriële schade vanwege dat tijdsverloop beoordelen op welke wijze de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaar- en aan de beroepsfase. Daardoor wordt immers bepaald in hoeverre de immateriële schade is toe te rekenen aan de heffingsambtenaar respectievelijk de rechter. De veroordeling tot vergoeding van die schade moet naar evenredigheid daarmee worden uitgesproken ten laste van de heffingsambtenaar respectievelijk de Minister. Bij deze toerekening heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt. De beroepsfase heeft als regel onredelijk lang geduurd voor zover de behandelingsduur anderhalf jaar (achttien maanden) overschrijdt.
12.4.
De bezwaarfase heeft geduurd van 3 maart 2021 tot 30 juli 2021. Dit valt binnen de gegeven termijn van een half jaar. De overschrijding is dus toe te rekenen aan de rechtbank. Gelet hierop zal de Minister worden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 500,-.
12.5.
Er bestaat geen recht op vergoeding van het in beroep betaalde griffierecht. Op grond van artikel 8:94, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bij indiening van een verzoek als bedoeld in artikel 8:91, eerste lid, van de Awb, zoals hier aan de orde, geen griffierecht verschuldigd. Het toekennen van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn leidt in dit geval dus niet tot vergoeding van het griffierecht.
12.6.
De rechtbank ziet wel aanleiding te bepalen dat eiseres een vergoeding krijgt voor haar proceskosten die verband houden met het verzoek om schadevergoeding. Deze vergoeding bedraagt € 418,50 (1 punt voor het mondelinge verzoek met een wegingsfactor 0,5) voor verleende rechtsbijstand. Omdat eiseres slechts een vergoeding voor haar proceskosten krijgt omdat aan haar een vergoeding voor immateriële schade wordt toegekend, ziet de rechtbank aanleiding om een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak – als bedoeld in onderdeel C1 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht – te hanteren van 0,5 (licht). De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om een afzonderlijk punt toe te kennen voor de behandeling ter zitting. Omdat de overschrijding geheel aan de rechtbank is toe te rekenen, bepaalt de rechtbank dat de Minister de proceskosten van eiseres moet betalen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Eiseres krijgt wel een vergoeding van haar proceskosten en een vergoeding van haar immateriële schade. De Minister moet deze vergoeding betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
-veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 500,-;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van € 418,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Wintjes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2023.
griffier
rechter
Een kopie van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ).
2.Zie de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 1 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1739.
3.Hoge Raad,19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
4.Zie (onder meer) het arrest van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.