In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 4 april 2023, is het beroep van eiseres tegen de vastgestelde WOZ-waarde van haar woning ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 278.000, gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2020. Eiseres betwistte deze waarde en stelde dat de waarde € 265.000 moest zijn. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had gegeven voor de vastgestelde waarde en dat de door eiseres aangevoerde argumenten niet voldoende waren om tot een andere conclusie te komen. De rechtbank volgde de heffingsambtenaar in zijn stelling dat de woning kort na de waardepeildatum was gekocht en dat de aankoopprijs een goede indicatie was voor de WOZ-waarde.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het belastinggeschil. De totale procedure heeft langer dan twee jaar geduurd, wat leidt tot de veronderstelling van immateriële schade. De rechtbank kende eiseres een schadevergoeding toe van € 500,- voor deze overschrijding, en een vergoeding van € 418,50 voor de proceskosten die verband hielden met het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank wees het verzoek om terugbetaling van het griffierecht af, omdat er geen griffierecht verschuldigd was bij het indienen van een verzoek om schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. G. de Jong, in aanwezigheid van griffier mr. F.E.M. Wintjes.