ECLI:NL:RBOBR:2023:1444

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
21/3203
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde garage ongegrond verklaard, verzoek om schadevergoeding afgewezen

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 4 april 2023, is het beroep van eiser tegen de WOZ-waarde van zijn garage ongegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 30.000, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op basis van een taxatierapport. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had geleverd voor de vastgestelde waarde en dat de vergelijkingsobjecten die waren gebruikt voor de waardebepaling, voldoende vergelijkbaar waren met de garage van eiser. Eiser had ter zitting een lagere waarde van € 24.000 bepleit, maar de rechtbank volgde deze stelling niet, omdat eiser deze niet met concrete gegevens had onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was.

Daarnaast verzocht eiser om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overwoog dat, hoewel de procedure langer dan twee jaar had geduurd, het financiële belang van de zaak minder dan € 15 bedroeg. Hierdoor was er geen aanleiding om aan te nemen dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij eiser had veroorzaakt. Het verzoek om schadevergoeding werd dan ook afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/3203

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit ' [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam] ,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch

(gemachtigde: mr. R.A.M.T. Klaassen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ [1] -waarde van zijn garage aan het [adres] in ‘ [plaats] .
1.1.
De heffingsambtenaar heeft die WOZ-waarde met de beschikking van 26 februari 2021 vastgesteld op € 30.000. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2020 en geldt voor het kalenderjaar 2021. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. Hierbij is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) voor eigendom voor het kalenderjaar 2021 bekendgemaakt.
1.2.
Met de uitspraak op bezwaar van 19 november 2021 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar de waarde van de garage gehandhaafd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. R. van der Weide namens de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Feiten

2. Eiser is eigenaar van de garage aan het [adres] in ‘ [plaats] . De garage is 17 m2 en de kaveloppervlakte is 19 m2.

Beoordeling door de rechtbank

3. In geschil is de waarde van de garage op de waardepeildatum 1 januari 2020.
4. Het beroep van eiser is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De informatievoorziening in bezwaar
5. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase heeft nagelaten eiser van voldoende informatie te voorzien. Als eiser in de bezwaarfase behoefte heeft aan bepaalde informatie en deze is voorafgaande aan de hoorzitting door de heffingsambtenaar nog niet verstrekt, dan mag van eiser worden verwacht dat hij voor of tijdens de hoorzitting nogmaals daarom verzoekt. Als een eiser eerder wel, maar op de hoorzitting niet opnieuw aanvoert dat hij informatie mist door het niet toesturen van de gevraagde stukken, dan mag in beginsel worden aangenomen dat hij die stukken kennelijk niet (meer) nodig heeft. Het vervolgens in de beroepsfase wijzen op een schending van artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht en/of artikel 40 Wet WOZ beschouwt de rechtbank als een schending van een goede procesorde. Het oordeel dat sprake is van een schending van de goede procesorde door eiser, betekent dat niet wordt toegekomen aan de vraag of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase heeft nagelaten eiser van voldoende informatie te voorzien, en er in zoverre dus geen sprake is van een gebrek.
WOZ-waarde garage
6. Eiser bepleit ter zitting een waarde van € 24.000. De heffingsambtenaar verwijst ter onderbouwing van de vastgestelde waarde (€ 30.000) naar de getaxeerde waarde (afgerond € 31.000), zoals opgenomen in het taxatierapport en de daarbij horende waardematrix, die door taxateur J. de Jong op 17 mei 2022 zijn opgesteld.
7. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de garage niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Daarbij hoort de rechtbank ook te betrekken wat eiser daartegen heeft aangevoerd.
8. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de garage in beroep onderbouwd met de verkoopcijfers van de volgende, eveneens in ‘s-Hertogenbosch gelegen, vergelijkingsobjecten:
  • [adres] , op 7 maart 2019 verkocht voor € 28.000;
  • [adres] , op 2 april 2020 verkocht voor € 37.500;
  • [adres] , op 9 augustus 2019 verkocht voor € 39.000.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat deze vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de garage. Het zijn alle garages die kort rond de waardepeildatum zijn verkocht. Ook het oppervlak en de kavelgrootte van de vergelijkingsobjecten zijn goed vergelijkbaar met die van de garage. In zoverre berust de waardebepaling van de heffingsambtenaar niet op onjuiste uitgangspunten.
9. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de vergelijkingsobjecten van de heffingsambtenaar om verschillende redenen niet bruikbaar zijn voor de onderbouwing van de waarde.
9.1.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar tijdens de zitting heeft aangegeven dat hij niet goed op de standpunten van eiser kan reageren omdat daarvoor meer onderzoek nodig is. Eiser heeft geen reden gegeven voor het niet eerder kenbaar maken van zijn standpunt, terwijl de door de heffingsambtenaar in beroep gebruikte vergelijkingsobjecten ook in bezwaar al zijn gebruikt en dus bekend waren bij eiser. Naar het oordeel van de rechtbank had eiser dit standpunt daarom eerder naar voren kunnen en ook moeten brengen. In dat geval was de heffingsambtenaar in de gelegenheid geweest de stellingen van eiser te onderzoeken en hierover duidelijkheid te geven. Het aanvoeren van deze stelling tijdens de zitting vindt de rechtbank dan ook in strijd met de eisen van een goede procesorde en om die reden zal de stelling buiten beschouwing worden gelaten.
10. Eiser voert aan dat de waarde op basis van deze vergelijkingsobjecten lager zou moeten zijn omdat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de onderlinge verschillen. De heffingsambtenaar heeft uitgelegd waarom hij bij de waardering geen rekening heeft gehouden met bijvoorbeeld de kwaliteit of het onderhoud van de vergelijkingsobjecten. Deze kenmerken hebben namelijk geen aanzienlijke invloed op de waarde van een garage. Een koper zal in zijn zoektocht naar een garage zich het meest laten leiden door de ligging en de grootte van de garage omdat van belang is waar hij zijn auto wil parkeren en dat zijn auto in de garage past. Het zijn dus vooral de locatie en de grootte van een garage die de waarde ervan bepalen. Uit de gegevens die de heffingsambtenaar ter beschikking staan, blijkt bijvoorbeeld dat een garage in het centrumgebied meer waard is dan een garage in een buitenwijk.
10.1.
De rechtbank kan de uitleg van de heffingsambtenaar volgen en acht het aannemelijk dat secundaire objectkenmerken zoals kwaliteit in mindere mate waardebepalend zijn en dat de waarde van een garage voor een groot deel wordt bepaald aan de hand van de ligging de grootte van de garage. Eiser heeft niet met concrete gegevens aangetoond dat de secundaire objectkenmerken wel in grotere mate waardebepalend zouden zijn. De rechtbank wordt door de enkele stelling van eiser dan ook niet aan het twijfelen gebracht over de juistheid van het standpunt van de heffingsambtenaar. Dat de heffingsambtenaar vanwege de ligging van de vergelijkingsobjecten niet heeft gecorrigeerd acht de rechtbank in het voordeel van eiser omdat zijn garage in het duurdere centrumgebied ligt. Daarbij neemt de rechtbank ook in overweging dat het vergelijkingsobject [adres] precies dezelfde ligging heeft, en hiervoor dus niet gecorrigeerd hoefde te worden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser voert aan dat de heffingsambtenaar bij de vergelijkingsmethode niet alleen het meest dure vergelijkingsobject mag gebruiken en verwijst hierbij naar een uitspraak van het gerechtshof ’s-Gravenhage. [2]
11.1.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat de vergelijking tussen onderhavig geval en de uitspraak waarnaar eiser verwijst niet op, omdat de situatie waarnaar eiser verwijst zich hier niet voordoet. Eiser verwijst namelijk naar een situatie waarin werd geoordeeld dat de waarde aannemelijk was met een enkele verwijzing naar het best vergelijkbare (niet identieke) object van de vergelijkingsobjecten van de heffingsambtenaar. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar in de onderhavige zaak gebruik heeft gemaakt van een gewogen gemiddelde van de verkoopcijfers van alle vergelijkingsobjecten. Hierbij heeft de heffingsambtenaar niet meer waarde gehecht aan een specifiek object dan aan de andere vergelijkingsobjecten. Dit blijkt uit de uitleg en de waardematrix van de heffingsambtenaar. Deze beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiser bepleit een waarde van 24.000. Eiser heeft deze waarde ter zitting willen onderbouwen met een waardematrix. De rechtbank heeft deze waardematrix gelet op de goede procesorde niet toegelaten tot de procedure omdat de heffingsambtenaar gemotiveerd aangaf dat hij hier niet meer voldoende op kon reageren. Eiser heeft de bepleitte waarde verder niet met concrete gegevens onderbouwd. Daarom doet de door eiser bepleitte waarde de rechtbank niet twijfelen aan de juistheid van de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de vastgestelde waarde van de garage van € 30.000 niet te hoog is.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
14. Eiser wijst erop dat sinds het bezwaar van 12 maart 2021 inmiddels twee jaar zijn verstreken. Eiser verzoekt om schadevergoeding.
14.1.
Geschillen over de heffing van belastingen moeten binnen een redelijke termijn worden beslecht. Volgens vaste rechtspraak geldt voor een uitspraak door de rechtbank dat deze niet binnen een redelijke termijn is gedaan als het totale tijdsverloop van de bezwaarfase en de berechting in eerste aanleg langer heeft geduurd dan twee jaren, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In dat laatste geval kan de rechtbank de duur van de redelijke termijn verlengen.
14.2.
Op het moment dat de rechtbank uitspraak doet zijn sinds de indiening van het bezwaarschrift op 12 maart 2021 meer dan 2 jaren verstreken en zou blijkens (onder meer) het overzichtsarrest HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252 in beginsel recht bestaan op vergoeding van immateriële schade als gevolg van spanning en frustratie. Wanneer een geschil betrekking heeft op een zeer gering financieel belang bestaat echter geen aanleiding om uit te gaan van de veronderstelling dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij de belanghebbende heeft veroorzaakt. Als het belang van een procedure uitsluitend is gelegen in de vaststelling van één of meer door of aan een bestuursorgaan te betalen bedragen, zoals in dit geval, moet worden aangenomen dat de procedure betrekking heeft op een zeer gering financieel belang, als de som van die bedragen niet meer beloopt dan € 15 (HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:292). Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank de stelling van eiser, dat spanning en frustratie al ontstaat door het enkele indienen van een bezwaarschrift, niet.
14.3.
De rechtbank overweegt dat het financiële belang van eiser de som is van het verschil tussen de te betalen onroerende-zaakbelasting van 0,0783% over de vastgestelde waarde van € 30.000 en de door eiser bepleitte waarde van € 24.000, en eventueel andere te veel betaalde belasting die eiser terug zou hebben kunnen krijgen als de waarde van de garage was verlaagd. Het verschil in te betalen onroerende-zaakbelasting zou afgerond € 4,70 zijn geweest. De rechtbank acht het, gelet op hetgeen de heffingsambtenaar ter zitting heeft verklaard omtrent de overige belastingen, aannemelijk dat de som van deze bedragen niet boven de € 15 zou komen. Omdat het financiële belang in dit geval minder dan € 15 euro bedraagt, en er daarom geen aanleiding is om uit te gaan van de veronderstelling dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij eiser heeft veroorzaakt, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Wintjes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ).
2.Hof ’s-Gravenhage 21 december 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BP3139.