In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 4 april 2023, is het beroep van eiser tegen de WOZ-waarde van zijn garage ongegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 30.000, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op basis van een taxatierapport. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had geleverd voor de vastgestelde waarde en dat de vergelijkingsobjecten die waren gebruikt voor de waardebepaling, voldoende vergelijkbaar waren met de garage van eiser. Eiser had ter zitting een lagere waarde van € 24.000 bepleit, maar de rechtbank volgde deze stelling niet, omdat eiser deze niet met concrete gegevens had onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was.
Daarnaast verzocht eiser om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overwoog dat, hoewel de procedure langer dan twee jaar had geduurd, het financiële belang van de zaak minder dan € 15 bedroeg. Hierdoor was er geen aanleiding om aan te nemen dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij eiser had veroorzaakt. Het verzoek om schadevergoeding werd dan ook afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.