Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2023 in de zaak tussen
Fair Stay Best OG B.V., uit Best, eiseres
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best (het college)
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres dat gaat over de buitenbehandelingstelling van haar aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van logieseenheden met een servicegebouw op het perceel aan [adres] en om de weigering om haar een omgevingsvergunning te verlenen voor het verplaatsen van de bestaande inritten op dit perceel die gelegen zijn aan De Maas en De Rijn.
16 december 2021 in zoverre herroepen. Bij het bestreden besluit heeft het college deze aanvraag alsnog in behandeling genomen en de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit ‘uitweg aanleggen of veranderen’ geweigerd wegens strijd met artikel 2:12, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Best (de APV) en artikel 6, tweede lid, onder b, van de Beleidsregels inritten Gemeente Best (het Inrittenbeleid).
Met betrekking tot de activiteit ‘bouwen’ handhaaft het college het standpunt dat ten onrechte geen melding is ingediend, zodat de aanvraag onvolledig is en buiten behandeling moet worden gelaten.
Beoordeling door de rechtbank
Melding Activiteitenbesluit milieubeheer
“
Het is niet met zekerheid te zeggen of er voor de voorgenomen ontwikkeling een melding Activiteitenbesluit Milieubeheer noodzakelijk is. Dit dient u na te gaan middels de website www.aimonline.nl. Daarmee kunt u dan ook de mogelijk benodigde melding indienen.”
Bij brief van 30 november 2021 heeft eiseres de aanvraag aangevuld. Niet in geschil is dat ingevolge artikel 8.41a, eerste lid, van de Wm tegelijkertijd met de aanvraag om omgevingsvergunning een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) dient te worden gedaan en bij de aanvullende stukken geen afzonderlijke melding was gevoegd.
B-inrichting is waarvoor een meldingsplicht geldt en dat de melding tegelijk met de omgevingsvergunningaanvraag moet worden ingediend. Volgens het college valt niet in te zien waarom eiseres voor een tweede keer in de gelegenheid had moeten worden gesteld om de melding te doen.
Ten slotte merkt eiseres op dat het college buitengewoon onzorgvuldig met de aanvraag is omgegaan. Op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het bevoegd gezag besluiten om een aanvraag buiten behandeling te stellen. Er geldt geen verplichting om dat te doen. Eiseres stelt dat zij zeer eenvoudig alsnog de gegevens die zouden ontbreken, had kunnen indienen. In dat licht bezien is het, aldus eiseres, volstrekt onevenredig om gebruik te maken van de bevoegdheid om een aanvraag buiten behandeling te stellen. De handelswijze van het college wijt zij aan het voorbereidingsbesluit voor de locatie
[adres] , dat ertoe strekt om een bestemmingsplan voor te bereiden dat, anders dan het huidige plan, niet langer rechtstreeks de mogelijkheid biedt tot (grootschalige) logiesverstrekking. Dit voorbereidingsbesluit is op 17 december 2021 in werking getreden, op welke datum het college het besluit tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag naar eiseres heeft verzonden. Eiseres ziet dit besluit als een truc om van de aanvraag af te komen en betoogt dat het bestreden besluit hierdoor in strijd is met artikel 3:3 van de Awb.
Verder stelt het college dat eiseres onvoldoende gegevens over haar activiteiten en processen binnen de inrichting heeft overgelegd om deze als een melding te kunnen beschouwen.
Voor zover eiseres stelt dat het college door de aanvraag buiten behandeling te stellen heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid overweegt het college dat van het welbewust buiten behandeling stellen van de aanvraag, zonder juridische grondslag, geen sprake is. Het college wijst in dit verband op andere aanvragen die op soortgelijke wijze zijn afgehandeld. Afgezien daarvan heeft het college, gelet op de redactie van artikel 8.41a van de Wm, ook geen ruimte voor een eigen afweging. Dat er ten tijde van de besluitvormingsfase een voorbereidingsbesluit is genomen dat voorziet in de bevriezing van de mogelijkheid tot logiesverstrekking staat, aldus het college, niet in direct verband met het voorliggend initiatief. Zo ziet het voorbereidingsbesluit op meerdere locaties en dient de Bedrijventerreinvisie als onderlegger. Het voorbereidingsbesluit heeft als doel om het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen met de Bedrijventerreinenvisie die al was opgesteld voordat het college of de gemeenteraad op de hoogte waren van het project van eiseres. Indien het college het project willens en wetens had willen dwarsbomen, dan lag het voor de hand dat het college nog voordat de aanvraag werd ingediend de procedure voor het voorbereidingsbesluit in gang had gezet, wat niet is gebeurd.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 8.41a, tweede lid, van de Wm het bevoegd gezag ertoe verplicht ingeval van een verplichte melding als bedoeld in artikel 8.41 van de Wm een aanvraag niet in behandeling te nemen indien de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen de door dat bestuursorgaan gestelde termijn alsnog te melden dan wel de ontbrekende gegevens te verstrekken en hieraan geen gevolg is gegeven. Weliswaar kan het bestuursorgaan ondanks een tijdig gedane melding op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb nog steeds besluiten om een aanvraag buiten behandeling te stellen, maar ten aanzien van het overleggen van een melding bestaat geen ruimte voor enige afweging door het bevoegd gezag. In zoverre is in de brief van 2 november 2021, waarin om aanvullende gegevens wordt verzocht, dan ook ten onrechte enkel verwezen naar artikel 4:5 van de Awb en niet ook naar artikel 8.41a, tweede lid, van de Wm.
De rechtbank is verder van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen stellen dat eiseres onvoldoende gegevens over haar voorgenomen activiteiten en processen in de inrichting heeft overgelegd. De rechtbank is met het college van oordeel dat er bijvoorbeeld onvoldoende aandacht in de aanvraag is besteed aan de geluidbelasting vanwege de inrichting. Zo is geen inzicht verschaft over de geluidaspecten met betrekking tot de voorziene Jeu de Boules-, een padel- en een multisportbaan en het terras. Van een reeds ingediende melding in de zin van artikel 1.10 van het Abm is dan ook geen sprake. Wel heeft eiseres terecht gesteld dat uit de brief van 2 november 2021 niet (expliciet) volgt dat het college meer gegevens hierover wenste te hebben, nu hierin alleen om een mogelijk benodigde melding is verzocht in welk kader dergelijke gegevens kunnen worden gevraagd.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiseres uit de brief van 2 november 2021 had kunnen en moeten opmaken dat, indien de voorgenomen activiteiten kwalificeerden als een
B-inrichting, van haar een melding werd verlangd en dat zij tot 1 december 2021 in de gelegenheid werd gesteld om deze in te dienen. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de zin in deze brief: “
Daarmee kunt u dan ook de mogelijk benodigde melding indienen.”en dan met name het woord ‘benodigde’ volgt dat als uit het invullen van het formulier op www.aimonline.nl blijkt dat het indienen van de melding noodzakelijk is, van eiseres wordt verwacht dat zij deze zal indienen. Bovendien staat ook in het AIM-formulier aangegeven dat als er een omgevingsvergunning nodig is, anders dan voor de activiteit ‘milieu’, de melding Abm tegelijk met de aanvraag voor de omgevingsvergunning moet worden ingediend. Verder heeft het college op goede gronden gesteld dat uit de brief van
2 november 2021 eveneens blijkt dat het college verlangde dat de mogelijk benodigde melding evenals de andere hierin gevraagde gegevens vóór 1 december 2021 aan het college zou worden overgelegd. Zo wordt er in deze brief gevraagd om alle gevraagde gegevens in een keer toe te sturen en wordt de passage over de melding vermeld onder het kopje ‘Ontbrekende gegevens’ en onder de daarop volgende zin: “Stuur onderstaande gegevens naar ons toe:”. Aldus is eiseres in de gelegenheid gesteld om binnen een door het college gestelde termijn alsnog een melding in te dienen, zoals bedoeld in artikel 8.41a, tweede lid, van de Wm. De rechtbank is echter van oordeel dat dit feit er niet toe leidt dat het college toen geen andere keuze meer had dan de aanvraag buiten behandeling te stellen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
21 december 2016 [1] geoordeeld dat uit artikel 8.41a, tweede lid, van de Wm volgt dat de melding ook na de indiening van de aanvraag nog kan worden gedaan, zij het dat de melding wel moet zijn gedaan voordat op de aanvraag wordt besloten. Het college heeft op zich terecht naar voren gebracht, zoals hiervoor reeds is overwogen, dat het een termijn heeft gesteld waarbinnen een melding had moeten worden ingediend. De rechtbank is van oordeel dat het in beginsel niet onredelijk is als een bevoegd gezag een aanvraag buiten behandeling stelt indien om het indienen van ontbrekende gegevens is verzocht en deze niet binnen de hiervoor door het bevoegd gezag gestelde termijn worden overgelegd. Daarbij speelt een rol dat indieners van een aanvraag een nieuwe aanvraag kunnen indienen die tot vergunningverlening zou kunnen leiden ingeval zij daarbij de ontbrekende gegevens alsnog verstrekken. In dit geval bestond er echter een bijzondere situatie. Op dezelfde dag als het primaire besluit aan eiseres is verzonden, is het voorbereidingsbesluit Bedrijventerrein Best voor onder meer de locatie [adres] in Best inwerking getreden. Dit voorbereidingsbesluit staat (grootschalige) logiesverstrekking niet toe. Het college wist ten tijde van het nemen van het primaire besluit dan ook dat het indienen van een nieuwe aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ vanwege dit voorbereidingsbesluit in elk geval één jaar zinloos zou zijn. Dit ook mede gelet op de Bedrijventerreinenvisie gemeente Best, waarin wordt aangegeven dat de grenzen voor het aanbieden van locaties voor arbeidsmigranten nu in zicht zijn en dat op bedrijventerreinen niet wordt meegewerkt aan nieuwe ontwikkelingen. In zoverre is deze situatie dan ook niet op één lijn te stellen met andere door het college aangedragen zaken waarin het college strikt de hand heeft gehouden aan de gestelde termijn voor het indienen van aanvullende gegevens, nog daargelaten dat deze niet zien op het ontbreken van een melding. Gegeven de bijzondere situatie had het college eiseres nog een keer de gelegenheid moeten bieden om de melding in te dienen, gezien de verstrekkende consequenties voor eiseres bij het achterwege laten hiervan. Daarbij heeft de rechtbank tevens betrokken dat het hier gaat om de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’. Gesteld noch gebleken is dat de aanvraag voor zover het deze activiteit betreft onvolledig was. Desgevraagd is ter zitting door het college aangegeven dat niet is beoordeeld of de voorziene bebouwing en het voorgenomen gebruik passen binnen het bestemmingsplan. Als het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan kan het geluidaspect geen rol spelen bij de beoordeling hiervan. Weliswaar is het dan nog steeds nodig om te beschikken over een melding op het tijdstip waarop op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ wordt besloten, maar dit staat het in behandeling nemen van de aanvraag niet in de weg. Verder ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat eiseres onwillig zou zijn om een melding in te dienen. Zij heeft wel de aanvullende stukken overgelegd die gaan over de aspecten ‘Bouw’, ‘Bodem’, ‘Parkeren’ en ‘Inrit’, waarom is verzocht in de brief van het college van
Inritten
Eiseres betoogt primair dat er van rechtswege een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘uitweg aanleggen of veranderen’ is ontstaan, omdat de hiervoor geldende beslistermijn is verstreken. Nu het college heeft onderkend dat de buitenbehandelingstelling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de uitwegen onrechtmatig was, had het college ook moeten onderkennen, aldus eiseres, dat de beslistermijn gedurende de bezwaarfase doorliep.
30 november 2021 werd opgeschort wegens de onvolledigheid van de aanvraag.
Over de stelling van het college dat de aanleg van twaalf parkeerplaatsen ten koste gaat van vijf parkeerplaatsen langs De Rijn, stelt eiseres dat de twaalf parkeerplaatsen die aan
De Rijn zijn gelegen door iedereen gebruikt kunnen worden. Het is niet zo dat er vijf parkeerplaatsen verdwijnen, want per saldo zullen er op die specifieke locatie zeven parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Eiseres stelt er verder geen probleem mee te hebben om de nieuwe uitwegen uit de aanvraag te schrappen. Een gesprek met haar was het enige wat daarvoor nodig was geweest, maar voor een zorgvuldige aanpak is door het college niet gekozen.
Verder is het college het niet eens met de stelling van eiseres dat er juist zeven openbare parkeerplaatsen bij komen. Met de twaalf parkeerplaatsen die met een inrit uitmonden op de Rijn komen namelijk vijf openbare parkeerplaatsen te vervallen. Op dit moment kan er langs de weg worden geparkeerd. Met de inrit van de twaalf parkeerplaatsen is dit op deze locatie niet meer mogelijk. Er is geen ruimte om deze parkeerplaatsen in de directe omgeving te verplaatsen dan wel te compenseren. De wegen in de directe omgeving zijn zo ingericht, aldus het college, dat er langs de weg mag worden geparkeerd of juist een parkeerverbod van kracht is. Dat de twaalf parkeerplaatsen voor een ieder toegankelijk zullen zijn, is ook niet gegarandeerd en kan door het college achteraf niet worden afgedwongen nu het een privéterrein betreft. Ook de ruimtelijke uitstraling van het parkeerterrein is zodanig dat andere verkeersgebruikers de indruk krijgen dat het om privéterrein gaat waar zij geen gebruik van mogen maken.
23. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat zij haar aanvraag op het punt van de groenvoorziening en de locatie van de inritten ook best had willen aanpassen maar dat zij hiervoor niet de gelegenheid heeft gekregen, overweegt de rechtbank het volgende. Nu het hier niet gaat om wijzigingen van ondergeschikte aard waarvoor geen nieuwe aanvraag is vereist, heeft het college eiseres niet in de gelegenheid behoeven te stellen om haar aanvraag zodanig te wijzigen of aan te vullen dat geconstateerde beletselen voor het verlenen van de vergunning zouden worden weggenomen. Deze beroepsgrond faalt.
Met betrekking tot de voorziene nieuwe aanplant en parkeerplaatsen overweegt de rechtbank dat deze zullen worden gerealiseerd op een privéterrein. Niet in geschil is dat er vijf openbare parkeerplaatsen langs De Rijn verloren zullen gaan wanneer de aangevraagde inritten zouden worden gerealiseerd en dat er hierdoor openbaar groen verdwijnt. Hierdoor wordt niet voldaan aan artikel 2:12, eerste lid, onder e, van de APV, waaruit volgt dat een vergunning voor het maken van een uitweg naar de weg of voor het verandering brengen in een bestaande uitweg naar de weg wordt geweigerd als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen. Dat hiervoor twaalf nieuwe parkeerplaatsen op het terrein zullen komen leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit geen openbare parkeerplaatsen betreft. Bovendien heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat door de aangevraagde inritten de groenvoorziening in de gemeente wordt geschaad of dreigt te worden geschaad als bedoeld in artikel 6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Inrittenbeleid, omdat de door eiseres voorgestane bomen en beplanting zijn voorzien op privéterrein en niet langs de openbare weg en onweersproken door het college is gesteld dat het herplanten of aanbrengen van soortgelijk vervangend groen hier niet mogelijk is vanwege het ontbreken van groeiruimte.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat eiseres nogmaals in de gelegenheid moet worden gesteld om een melding in te dienen als bedoeld in artikel 8.41 van de Wm en dat het college dan opnieuw op de aanvraag dient te beslissen voor zover het ziet op de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover dat ziet op de buitenbehandelingstelling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’. Voor zover het bestreden besluit ziet op de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteit ‘uitweg aanleggen of veranderen’ blijft dit in stand.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,00 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
Informatie over hoger beroep
Bijlage
Het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
1. (…)
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2. Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden in een vreemde taal is gesteld en een vertaling daarvan voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een vertaling aan te vullen.
3. Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden omvangrijk of ingewikkeld is en een samenvatting voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een samenvatting aan te vullen.
4. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
1. Bij een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40 kan met betrekking tot daarbij aangewezen categorieën van inrichtingen de verplichting worden opgelegd tot het melden van het oprichten of het veranderen van een inrichting waarop de maatregel betrekking heeft, dan wel van het veranderen van de werking daarvan.
2. Bij de maatregel wordt aangegeven:
a. het bestuursorgaan waaraan de melding wordt gericht;
b. het tijdstip, voorafgaand aan het oprichten of veranderen, waarop de melding uiterlijk moet zijn gedaan;
c. de gegevens die bij de melding moeten worden verstrekt;
d. in welke gevallen de melding geheel of gedeeltelijk elektronisch wordt verricht of in welke gevallen het bevoegd gezag geheel of gedeeltelijk elektronisch gedane meldingen in ontvangst neemt.
1. Indien activiteiten ten aanzien waarvan ingevolge het bepaalde krachtens artikel 8.41 een melding moet worden gedaan, tevens zijn aan te merken als activiteiten die behoren tot een categorie waarvoor ingevolge artikel 2.1 of 2.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist, wordt, indien de melding nog niet gedaan is of de bij de melding te verstrekken gegevens niet volledig zijn, tegelijkertijd met de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning een melding van die activiteiten overeenkomstig het bepaalde krachtens artikel 8.41 gedaan.
2. Indien niet is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid besluit het bevoegd gezag de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen de door dat bestuursorgaan gestelde termijn alsnog te melden dan wel de ontbrekende gegevens te verstrekken.
1. Degene die een inrichting opricht, meldt dit ten minste vier weken voor de oprichting aan het bevoegd gezag.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het veranderen van een inrichting en het veranderen van de werking daarvan. Deze melding is niet vereist, indien eerder een melding overeenkomstig dit artikel is gedaan en door dit veranderen geen afwijking ontstaat van de bij die melding verstrekte gegevens.
3Bij de melding worden de volgende gegevens verstrekt:
a .het adres en het nummer van de Kamer van Koophandel van de inrichting;
b. de naam en het adres van degene die de inrichting opricht dan wel verandert of de werking daarvan verandert, en, indien dit iemand anders is, van degene die de inrichting drijft of zal drijven;
c. het tijdstip waarop de inrichting of de verandering daarvan in werking zal worden gebracht, dan wel de verandering van de werking daarvan verwezenlijkt zal zijn;
d. de aard en omvang van de activiteiten en processen in de inrichting;
e. de indeling en uitvoering van de inrichting, waarbij de grenzen van het terrein van de inrichting, de ligging en de indeling van de gebouwen, de functie van de te onderscheiden ruimten en de ligging van de bedrijfsriolering en de plaats van de lozingspunten worden aangegeven; en
f. een situatieschets, met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de ligging van de inrichting ten opzichte van de omgeving is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl.