201508676/1/A1.
Datum uitspraak: 21 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Assen, en anderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de rechtbank) van 20 oktober 2015 in zaken nrs. 15/3807 en 15/3737 in het geding tussen onder anderen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Assen.
Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2015 heeft het college Corjoh B.V. omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een restaurantboot op het perceel kadastraal bekend gemeente Assen, sectie I, nr. 13610, plaatselijk bekend Vaart ter plaatse van de zwaaikom aan de noordzijde te Assen (hierna: de locatie).
Bij uitspraak van 20 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Corjoh B.V. heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2016, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. J. Schooljan en mr. P. van Mombergen, advocaat te Assen, en het college vertegenwoordigd door L.C. de Coninck, E.D. Langbroek en R.H.M. Doosje, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar Corjoh B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. De restaurantboot, die reeds als zodanig in gebruik is, heeft een lengte en breedte van onderscheidenlijk 42 m en 6 m en is voorzien van twee masten. Om de restaurantboot op de locatie planologisch mogelijk te maken, heeft de raad van de gemeente Assen (hierna: de raad) op 28 november 2013 het bestemmingsplan "Restaurantboot De Vaart" vastgesteld. Met de uitspraak van de Afdeling van 26 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4240, is dit bestemmingsplan in rechte onaantastbaar geworden. In dit plan is de raad ervan uitgegaan dat de restaurantboot geen bouwwerk is als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De Afdeling heeft in de uitspraak van 26 november 2014 evenwel geoordeeld dat de restaurantboot wel een bouwwerk is. Aangezien het bestemmingsplan "Restaurantboot De Vaart" op de locatie geen bouwwerken toestaat, is de restaurantboot daarmee in strijd. Het college heeft daarom voor de restaurantboot met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan. [appellant] en anderen zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning, omdat de restaurantboot, naar gesteld, negatieve gevolgen heeft voor hun woon- en leefomgeving.
Het hoger beroep
2. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college de aanvraag om een omgevingsvergunning ten onrechte in behandeling heeft genomen. Daartoe voeren zij aan dat Corjoh B.V. op het moment van de indiening van de aanvraag op 3 december 2014 nog geen melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer had gedaan. In dat verband wijzen zij er op dat op het meldingsformulier de datum van 16 juli 2015 staat en dat de melding pas op 23 juli 2015 is gepubliceerd.
2.1. Ingevolge artikel 8.41a, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt, indien activiteiten ten aanzien waarvan ingevolge het bepaalde krachtens artikel 8.41 een melding moet worden gedaan, tevens zijn aan te merken als activiteiten die behoren tot een categorie waarvoor ingevolge artikel 2.1 of 2.2, eerste lid, van de Wabo een omgevingsvergunning is vereist, indien de melding nog niet gedaan is of de bij de melding te verstrekken gegevens niet volledig zijn, tegelijkertijd met de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning een melding van die activiteiten overeenkomstig het bepaalde krachtens artikel 8.41 gedaan.
Ingevolge het tweede lid besluit het bevoegd gezag, indien niet is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen de door dat bestuursorgaan gestelde termijn alsnog te melden dan wel de ontbrekende gegevens te verstrekken.
2.2. Niet in geschil is dat voor de oprichting van de restaurantboot op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer een melding moest worden gedaan en dat, voordat op 18 augustus 2015 op de omgevingsvergunningaanvraag werd beslist, de melding en de daarbij verstrekte gegevens volledig waren. De gestelde omstandigheid dat dit ten tijde van de indiening van de aanvraag op 3 december 2014 nog niet het geval was, maakt niet dat het college de aanvraag ten onrechte in behandeling heeft genomen. Uit artikel 8.41a, tweede lid, van de Wet milieubeheer volgt immers dat de melding ook na de indiening van de aanvraag nog kan worden gedaan. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de aanvraag om een omgevingsvergunning ten onrechte in behandeling heeft genomen.
Het betoog faalt.
3. [appellant] en anderen betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college de omgevingsvergunning niet mocht verlenen omdat ten onrechte een verklaring van geen bedenkingen van de raad ontbreekt. Volgens hen is deze verklaring vereist nu de kosten voor de totstandkoming van de omgevingsvergunning meer bedragen dan € 10.000,00.
3.1. Ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft.
Ingevolge het derde lid kan de gemeenteraad categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
3.2. De raad heeft bij besluit van 28 april 2011 categorieën van gevallen aangewezen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist bij het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo. Volgens dit besluit is een verklaring onder meer niet vereist wanneer de gemeentelijke plankosten minder bedragen dan € 10.000,00. Ter zitting van de rechtbank heeft het college toegelicht dat voor de hoogte van deze kosten wordt aangesloten bij de leges die wordt geheven. De rechtbank heeft deze praktijk terecht niet onredelijk geacht. Nu uit het besluit van 18 augustus 2015 volgt dat de legeskosten € 8.703,65 bedragen, is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat een verklaring van geen bedenkingen niet was vereist. Anders dan [appellant] en anderen stellen, heeft de rechtbank met recht geen betekenis toegekend aan een ambtelijk e-mailbericht van 29 september 2015, waarin wordt vermeld dat het college op 22 februari 2012 heeft ingestemd met een voorbereidingskrediet van € 30.000,00 voor onder meer de planologische procedure ter zake van de restaurantboot. Dit krediet ziet niet op de kosten ter zake van het verlenen van de omgevingsvergunning voor de restaurantboot, maar vormde de basis voor het starten van de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan "Restaurantboot de Vaart". De rechtbank heeft derhalve terecht geconcludeerd dat het college zich op het juiste standpunt heeft gesteld dat een verklaring van geen bedenkingen niet was vereist.
Het betoog faalt.
4. [appellant] en anderen betogen verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aanvraag om en het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning voor de restaurantboot ten onrechte geen betrekking hebben op de locaties waarnaar de restaurantboot volgens de op 19 december 2013 tussen de gemeente Assen en Corjoh B.V. gesloten "huurovereenkomst ligplaats de vaart n.z. ten behoeve van een restaurantboot" bij grote evenementen een aantal keer per jaar tijdelijk zal worden verplaatst. Daartoe voeren zij aan dat in de toelichting van het bestemmingsplan en de ruimtelijke onderbouwing bij de aanvraag melding is gemaakt van deze verplaatsing en dat voor de locaties waarnaar de restaurantboot zal worden verplaatst niet tijdig de daarvoor benodigde omgevingsvergunning zal kunnen worden verleend.
4.1. Op de bij de aanvraag behorende verbeelding in het stuk waarin de ruimtelijke onderbouwing is opgenomen, is alleen de locatie van de restaurantboot ingetekend. Derhalve ziet de aanvraag uitsluitend op de plaatsing van de restaurantboot op deze locatie. Dat in voormelde huurovereenkomst, de toelichting van het bestemmingsplan en de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat de restaurantboot een aantal keer per jaar tijdelijk zal moeten worden verplaatst naar andere locaties, maakt niet dat de aanvraag ten onrechte is beperkt tot de gebruikelijke locatie van de restaurantboot of dat het college ten onrechte heeft beslist op de aanvraag zoals deze is ingediend. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Indien voor de plaatsing van de restaurantboot op een andere locatie een omgevingsvergunning is vereist en voordat die vergunning is verleend de restaurantboot zou zijn geplaatst op die andere locatie, betreft dat een handhavingskwestie.
Het betoog faalt.
5. [appellant] en anderen betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college de omgevingsvergunning niet mocht verlenen, nu hen niet is gebleken dat het waterschap Hunze en Aa’s positief heeft geadviseerd over de restaurantboot. Volgens hen kunnen de voor de restaurantboot gebruikte materialen nadelige gevolgen hebben voor de waterkwaliteit en het leefmilieu onder water.
5.1. Het college heeft ter zitting het besluit toegelicht en gesteld dat het waterschap per e-mailbericht te kennen heeft gegeven geen inhoudelijke opmerkingen te hebben wat betreft het verlenen van omgevingsvergunning voor de restaurantboot. De enkele omstandigheid dat dit e-mailbericht geen onderdeel uitmaakt van de dossierstukken, vormt geen reden te twijfelen aan het bestaan van een positief advies van het waterschap. Gelet hierop heeft het college ervan mogen uitgaan dat geen aanleiding bestond om de omgevingsvergunning te weigeren in verband met de gevolgen van de voor de restaurantboot gebruikte materialen voor de waterkwaliteit en het leefmilieu onder water.
Het betoog faalt.
6. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een goede ruimtelijke onderbouwing ontbreekt, waarbij zij erop wijzen dat ten onrechte geen akoestisch onderzoek is gedaan en niet aannemelijk is dat aan de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt voldaan. Zij wijzen in dat verband op de dunne scheepswanden van de restaurantboot en zijn ligging in de directe nabijheid van geluidgevoelige bebouwing. De rechtbank heeft volgens hen miskend dat indien wordt voldaan aan de aanbevolen richtafstanden van de Handreiking "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) dat niet met zich brengt dat geluidoverlast niet optreedt. Voorts is miskend dat de restaurantboot geen horeca-inrichting is van categorie 1, maar van de zwaardere categorie 2, hetgeen volgens hen volgt uit het bestemmingsplan "Restaurantboot De Vaart".
Voorts voeren zij aan het onmogelijk is om voor de restaurantboot een drank- en horecavergunning te verkrijgen, omdat niet wordt voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden.
6.1. Het bestemmingsplan "Restaurantboot de Vaart" ziet op het planologisch mogelijk maken van een restaurantboot op de locatie. De Afdeling heeft in de uitspraak van 26 november 2014, waarmee het bestemmingsplan in rechte onaantastbaar is geworden, geen aanleiding gezien voor het oordeel dat een restaurantboot ter plekke ruimtelijk niet aanvaardbaar is. In deze uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de in het plan mogelijk gemaakte horeca van categorie 2 volgens de VNG-brochure in milieucategorie 1 valt en dat de raad zich gelet op de afstand van de restaurantboot tot woningen in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de restaurantboot niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse. Gelet hierop bestaat geen reden om de ruimtelijke onderbouwing, die aan het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning ten grondslag is gelegd, niet deugdelijk te achten. Of voor de restaurantboot al dan niet een drank- en horecavergunning is of kan worden verleend, is in dit verband niet van belang.
Het betoog faalt.
7. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de positieve adviezen van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van 27 februari 2014 en 18 juni 2015 niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag mocht leggen. Daartoe voeren zij aan dat in deze adviezen niet wordt onderbouwd waarom de restaurantboot aan de toepasselijke algemene en bijzondere welstandscriteria in de Welstands- en reclamenota Gemeente Assen 2012 voldoet.
7.1. De Afdeling constateert dat voormelde adviezen van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit zijn aan te merken als zogenoemde stempeladviezen. Omdat [appellant] en anderen hun stelling dat de restaurantboot niet voldoet aan concrete welstandscriteria in de Welstandsnota niet hebben gemotiveerd en dit wel op hun weg lag, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zijn oordeel omtrent de welstand niet op deze adviezen mocht baseren.
Het betoog faalt.
8. [appellant] en anderen betogen tot slot dat de rechtbank ten onrechte hun beroepsgrond dat niet alle verblijfsruimten van de restaurantboot voldoen aan de in het Bouwbesluit voorgeschreven plafondhoogten niet inhoudelijk heeft besproken. Volgens hen heeft de rechtbank aldus miskend dat de voorgeschreven plafondhoogte ook strekt ter bescherming van hun belangen. Daartoe voeren zij aan dat het niet in acht nemen van deze hoogte bij calamiteiten hun veiligheid in gevaar kan brengen.
8.1. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte deze beroepsgrond niet inhoudelijk heeft besproken. Ingevolge artikel 4.3, eerste lid, onder 6, gelezen in verbinding met artikel 4.1 en tabel 4.1 van het Bouwbesluit 2012, hebben een verblijfsgebied en verblijfsruimte, afhankelijk van de gebruiksfunctie, ten minste een bepaalde hoogte boven de vloer. Genoemde bepalingen zijn opgenomen in hoofdstuk 4 van het Bouwbesluit 2012, dat technische bouwvoorschriften bevat uit het oogpunt van bruikbaarheid en niet in hoofdstuk 2, dat technische bouwvoorschriften bevat uit het oogpunt van veiligheid. Gelet hierop strekken de bepalingen uitsluitend tot bescherming van de belangen van gebruikers van de restaurantboot. Het in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde relativiteitsvereiste verzet zich in zoverre tegen vernietiging door de rechtbank van het bij haar bestreden besluit. De rechtbank heeft dan ook om die reden terecht een inhoudelijke behandeling van de grond achterwege gelaten.
Het betoog faalt.
Conclusie
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Heusden
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016
163-757.