In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen ABN AMRO Asset Based Finance N.V. en MEBO Berging en Transport B.V. en Road Service De Kempen B.V. De eiser, ABN AMRO, vorderde de afgifte van twee voertuigen van het merk DAF, die zich onder de gedaagden bevonden. ABN AMRO stelde eigenaar te zijn van de voertuigen op basis van leaseovereenkomsten die eerder waren gesloten met SteBa B.V., die in staat van faillissement was verklaard. De gedaagden, MEBO en De Kempen, beroepen zich op een retentierecht vanwege onbetaalde facturen van SteBa.
De rechtbank oordeelde dat ABN AMRO inderdaad eigenaar was van de voertuigen, aangezien de eigendom op de juiste wijze was overgedragen van LFH Lease B.V. naar ABN AMRO. Het beroep van MEBO c.s. op het retentierecht werd afgewezen, omdat de rechten van ABN AMRO ouder waren dan de vorderingen van MEBO c.s. De rechtbank oordeelde dat MEBO c.s. niet het recht hadden om de afgifte van de voertuigen op te schorten, aangezien zij niet hadden aangetoond dat zij de onderhoudswerkzaamheden daadwerkelijk hadden uitgevoerd waarvoor zij de voertuigen onder zich hadden.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van ABN AMRO tot afgifte van de voertuigen toegewezen en MEBO c.s. hoofdelijk veroordeeld tot afgifte binnen vijf dagen na betekening van het vonnis, met een dwangsom van € 500,00 per dag per voertuig voor iedere dag dat zij in gebreke blijven. Daarnaast zijn MEBO c.s. veroordeeld in de proceskosten van ABN AMRO, die zijn begroot op € 3.966,49. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.