Op 22 februari 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoekster, die zich niet kon vinden in de houding van de rechter tijdens de behandeling van haar beroep tegen een besluit van de Commissaris van de Koning van de Provincie Noord-Brabant. Verzoekster had op 25 januari 2021 beroep aangetekend tegen een besluit van 17 december 2020 en de zaak werd behandeld door de rechter op 23 december 2021. Tijdens deze zitting heeft verzoekster gevraagd om verstrekking van metadata van documenten die onderdeel uitmaken van haar Wob-verzoek. De rechter heeft echter aangegeven dat partijen dit onderling moesten regelen, wat verzoekster als partijdig heeft ervaren.
Verzoekster heeft haar wrakingsverzoek ingediend op 27 december 2021, maar de rechter heeft in haar reactie van 13 januari 2022 aangegeven dat zij niet berust in de wraking. De wrakingskamer heeft de gronden van verzoekster beoordeeld, waaronder de stelling dat de rechter niet onpartijdig was omdat zij partijen aanmoedigde om onderling tot een oplossing te komen. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet betrokken was bij de beslissing om de zaak zonder zitting af te doen en dat verzoekster de mogelijkheid had om een zitting te verzoeken, wat zij ook heeft gedaan.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer geoordeeld dat er geen grond was voor wraking en heeft het verzoek afgewezen. Verzoekster werd ook niet-ontvankelijk verklaard in haar overige verzoeken, waaronder het verzoek om de documenten op juistheid en volledigheid te beoordelen. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, met de griffier aanwezig.