ECLI:NL:RBOBR:2022:835

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
WR 21/037
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot Wob-verzoek en onpartijdigheid

Op 22 februari 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoekster, die zich niet kon vinden in de houding van de rechter tijdens de behandeling van haar beroep tegen een besluit van de Commissaris van de Koning van de Provincie Noord-Brabant. Verzoekster had op 25 januari 2021 beroep aangetekend tegen een besluit van 17 december 2020 en de zaak werd behandeld door de rechter op 23 december 2021. Tijdens deze zitting heeft verzoekster gevraagd om verstrekking van metadata van documenten die onderdeel uitmaken van haar Wob-verzoek. De rechter heeft echter aangegeven dat partijen dit onderling moesten regelen, wat verzoekster als partijdig heeft ervaren.

Verzoekster heeft haar wrakingsverzoek ingediend op 27 december 2021, maar de rechter heeft in haar reactie van 13 januari 2022 aangegeven dat zij niet berust in de wraking. De wrakingskamer heeft de gronden van verzoekster beoordeeld, waaronder de stelling dat de rechter niet onpartijdig was omdat zij partijen aanmoedigde om onderling tot een oplossing te komen. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet betrokken was bij de beslissing om de zaak zonder zitting af te doen en dat verzoekster de mogelijkheid had om een zitting te verzoeken, wat zij ook heeft gedaan.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer geoordeeld dat er geen grond was voor wraking en heeft het verzoek afgewezen. Verzoekster werd ook niet-ontvankelijk verklaard in haar overige verzoeken, waaronder het verzoek om de documenten op juistheid en volledigheid te beoordelen. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 21/037
Beslissing van 22 februari 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. M.H. Dworakowski-Kelders,
in haar hoedanigheid van rechter in de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van de zaak met nummer SHE 21/315
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 25 januari 2021 beroep aangetekend tegen het besluit op bezwaar van de Commissaris van de Koning van de Provincie Noord-Brabant (hierna: de Commissaris) van 17 december 2020. De rechter heeft dit beroep met zaaknummer 21/315 behandeld op de zitting van 23 december 2021.
Na de behandeling heeft de rechter het onderzoek in de zaak gesloten.
Verzoekster heeft de rechter bij e-mail van 27 december 2021 gewraakt. Bij brief van 13
januari 2022 heeft de rechter laten weten dat zij niet berust in de wraking en heeft zij
gereageerd op het verzoek.
Het wrakingsverzoek is behandeld op de zitting van 10 februari 2022. Verzoekster was op de zitting aanwezig. Als toehoorder was aanwezig haar echtgenoot. De rechter was niet aanwezig op de zitting. Ter zitting heeft verzoekster haar wrakingsverzoek toegelicht en aangevuld. De schriftelijke aantekeningen van die toelichting heeft zij aan de rechtbank overhandigd. Deze zijn aan het dossier toegevoegd.

2.Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop

2.1
Verzoekster heeft het volgende ten grondslag gelegd aan haar verzoek. Het beroep van verzoekster betreft een door haar ingediend Wob-verzoek inzake de benoemingsprocedure van de burgemeester van de gemeente Bergeijk. Verzoekster is eiseres in deze zaak en wenst de verstrekking van een vijftal kenmerken (metadata) van een drietal documenten die onderdeel uitmaken van het Wob-verzoek. In het kader van deze beroepsprocedure heeft de griffier op 15 april 2021 een brief naar partijen gestuurd dat de rechtbank het niet nodig vindt om in deze zaak een zitting te houden. Indien partijen toch gehoord wilden worden op zitting, dan moest dat binnen twee weken kenbaar gemaakt worden. Indien de rechtbank binnen die termijn geen reactie zou hebben ontvangen, zou de rechtbank het onderzoek sluiten en binnen zes weken, of indien mogelijk bij vervroeging, in het openbaar uitspraak doen. Met haar brief van 21 april 2021 heeft verzoekster laten weten op zitting te willen worden gehoord. Hierop is een zitting gepland op 23 december 2021.
2.2
Op de zitting van 23 december 2021 heeft verzoekster expliciet aan de rechter gevraagd om de verstrekking van vijftien onderdelen (metadata) door verweerder, via de rechtbank. De gemachtigde van verweerder heeft hierop toegezegd deze gegevens, conform de verstrekking in andere benoemingsprocedures, te verstrekken. De rechter heeft hierop aan verzoekster gevraagd of zij het beroep wilde intrekken. Verzoekster heeft toen aangegeven het beroep niet te willen intrekken. Hierop heeft de rechter aan verweerder opdracht gegeven om de metadata direct aan verzoekster te verstrekken, terwijl verzoekster de metadata via de rechtbank wenste te ontvangen. De rechter is hierin niet meegegaan en heeft aangegeven dat partijen dit onderling moesten regelen. Over deze afspraak is niets op papier gezet, aldus verzoekster.
2.3
Verzoekster vindt dat sprake is van een opmerkelijke houding van de rechter. Ten eerste heeft de rechter op 15 april 2021 bepaald dat een zitting en daarbij het horen van verzoekster niet nodig is. De rechter kon dus kennelijk op basis van slechts een deel van het dossier een uitspraak doen. Vervolgens is ter zitting gebleken dat de rechter de zaak niet als onpartijdige rechter wilde behandelen, aldus verzoekster. Partijen moesten er immers onderling maar uitkomen en de rechter heeft verzoekster gevraagd het beroep in te trekken.
2.4
Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoekster de gronden van haar wrakingsverzoek aangevuld, alsmede andere verzoeken aan de wrakingskamer gedaan. Voor zover deze aanvullingen en andere verzoeken bespreking behoeven zal de rechtbank daar onder ‘De beoordeling’ verder op ingaan.
2.5
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar reactie van 13 januari 2022 stelt zij zich allereerst op het standpunt dat binnen het team bestuursrecht van de rechtbank alle zaken worden gescreend om te kijken op welke manier ze het beste kunnen worden behandeld. In de zaak van verzoekster is geoordeeld dat de zaak zich leent om zonder zitting af te doen. De rechter is bij deze beslissing niet betrokken geweest. Daarbij stelt de rechter dat partijen altijd uitdrukkelijk in de gelegenheid worden gesteld om te laten weten als zij wel op zitting gehoord willen worden. Dit heeft verzoekster ook gedaan, waarna de zaak op zitting is gepland en uitgebreid besproken. Alleen al omdat de rechter niet betrokken is geweest bij de beslissing om partijen te vragen of de zaak zonder zitting kon worden afgedaan, kan dit op geen enkele manier tot de conclusie leiden dat haar onpartijdigheid als rechter in het geding is.
2.6
Verder heeft de rechter in haar reactie toegelicht hoe de gang van zaken op zitting is geweest. De beslissing om het verstrekken van de aangepaste inventarisatielijst buiten de rechtbank om te laten verlopen, is niet bedoeld om snel van de zaak af te zijn. Verzoekster wilde hoe dan ook een uitspraak van de rechtbank over het bestreden besluit en het verstrekken van de aangepaste inventarisatielijst maakt daar geen onderdeel van uit. In de uitspraak zal een oordeel worden gegeven over de vraag of de Commissaris verstrekking van de metadata heeft kunnen weigeren en of er een verplichting bestaat om de inventarisatielijst op een bepaalde manier in te richten. Gelet op de taakverdeling tussen de rechtbank en het bestuursorgaan zou in de uitspraak geen opdracht worden gegeven om de metadata op de inventarisatielijst op te nemen. Het laten verstrekken van een aangepaste inventarisatielijst door de Commissaris zou dus een praktische oplossing zijn.

3.De beoordeling

3.1
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.3
Ten aanzien van het standpunt van verzoekster dat uit de brief van 15 april 2021, waarin aan partijen toestemming wordt gevraagd voor het achterwege laten van een zitting, blijkt van partijdigheid van de rechter, oordeelt de wrakingskamer als volgt. Nog daargelaten dat onweersproken is gebleven dat de rechter bij deze handeling niet betrokken is geweest, is een dergelijke handeling volgens de wrakingskamer aan te merken als een voorstel van de rechtbank over de verdere (procedurele) gang van zaken. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van een dergelijke voorstel. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Bovendien behelst de brief van 15 april 2021 slechts een voorstel: verzoekster kon kenbaar maken dat zij een zitting wenste. Dat heeft zij ook gedaan en vervolgens heeft op 23 december 2021 een zitting plaatsgevonden. Deze grond kan dan ook niet tot het oordeel leiden dat er sprake is van (schijn van) partijdigheid.
3.4
Ten aanzien van verzoeksters stelling dat uit de houding van de rechter ter zitting blijkt van partijdigheid, omdat zij partijen er onderling uit wilde laten komen, oordeelt de wrakingskamer als volgt. Uit het proces-verbaal van de zitting is het de wrakingskamer duidelijk geworden dat de rechter heeft willen verkennen of partijen onderling tot afspraken konden komen, waarmee het geschil mogelijk - geheel of gedeeltelijk - zou zijn opgelost. Verzoekster heeft echter ter zitting te kennen gegeven prijs te stellen op een uitspraak van de rechter, waarop de rechter heeft aangegeven dat er uitspraak zal worden gedaan. Van (schijn van) partijdigheid van de rechter is de wrakingskamer uit deze gang van zaken niet gebleken.
3.5
Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoekster als aanvullende wrakingsgrond aangevoerd dat zij een slecht leesbare kopie van het verweerschrift in de beroepsprocedure heeft ontvangen. Verzoekster kan zich niet vinden in de manier waarop de rechter hiermee is omgegaan. Naar het oordeel van de wrakingskamer moet deze grond als tardief worden aangemerkt. Het wrakingsprotocol schrijft namelijk voor dat alle omstandigheden tegelijk worden voorgedragen en zodra deze omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het doel van dit voorschrift is dat onnodige vertraging wordt voorkomen. Nieuwe omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan verzoekster bekend zijn geworden. De door verzoekster aangevoerde nadere grond was haar echter al vóór indiening van het verzoek bekend. Deze later aangevoerde grond wordt daarom niet in de beoordeling betrokken.
3.6
Gelet op voorgaande overwegingen is de wrakingskamer van oordeel dat er geen grond is voor wraking, zodat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.
3.7
Bij het wrakingsverzoek heeft verzoekster voorts gevraagd om te waarborgen dat alle door de Commissaris toegezegde vijftien onderdelen (metadata) van drie documenten via de rechtbank aan haar worden verstrekt. Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoekster dit aangevuld met het verzoek aan de rechtbank om deze documenten op juistheid en volledigheid te beoordelen, aan verzoekster door te sturen en de Commissaris te veroordelen tot het betalen van haar (proces)kosten.
Voor deze verzoeken bestaat geen rechtsgrond om deze aan de wrakingskamer voor te leggen, zodat verzoekster hierin niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • verklaart verzoekster in haar overige verzoeken niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven op 22 februari 2022 door mr. C.A. Mandemakers, voorzitter en mr. J. Iding en mr. J.J. Janssen, leden, in aanwezigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat
geenrechtsmiddel open (artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht).