ECLI:NL:RBOBR:2022:781

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
22/231 en 22/232
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet, voorlopige voorziening hangende beroep

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoeker, die de woning huurt, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van 's-Hertogenbosch om de woning te sluiten na een doorzoeking door de politie, waarbij aanzienlijke hoeveelheden hard- en softdrugs zijn aangetroffen. De burgemeester had eerder besloten de woning voor vier maanden te sluiten, maar heeft dit later aangepast naar één maand. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij in de woning kan blijven wonen totdat er een definitieve uitspraak is gedaan.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van onverwijlde spoed, aangezien verzoeker de woning moet verlaten als het besluit van de burgemeester wordt uitgevoerd. De rechter heeft de aangetroffen hoeveelheden drugs als voldoende beschouwd om aan te nemen dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, ondanks het feit dat verzoeker betoogde dat hij niet betrokken was bij drugshandel. De burgemeester heeft de sluiting gerechtvaardigd ter bescherming van het woon- en leefklimaat.

Echter, de voorzieningenrechter heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, waaronder zijn psychische problemen en de bedreigingen die hij heeft ontvangen. De rechter oordeelde dat de sluiting van de woning niet evenredig was, gezien de gevolgen voor verzoeker, en heeft het bestreden besluit vernietigd. De burgemeester moet binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar nemen, en de rechtsgevolgen van het primaire besluit worden geschorst tot die beslissing is genomen. Tevens is de burgemeester veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 22/231 (verzoek) en SHE 22/232 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 maart 2022 in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker
(gemachtigde: mr. R.J. Laatsman),
en
de burgemeester van de gemeente 's-Hertogenbosch, de burgemeester
(gemachtigde: mr. P. Christophe).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen
Woningcooperatie Zayaz,
(gemachtigde: mr. M.P.H. van Wezel).
Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft de burgemeester besloten om de woning op het adres [adres] (de woning) op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet met ingang van 28 oktober 2021 voor vier maanden te sluiten.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt bij de burgemeester. Ook heeft hij de voorzieningenrechter van deze rechtbank gevraagd om het primaire besluit te schorsen totdat de burgemeester op het bezwaarschrift heeft beslist. Dit verzoek staat bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer SHE 21/2522. In de uitspraak van 12 november 2021 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen in die zin dat het primaire besluit is geschorst tot zes weken nadat op het beroepschrift is beslist. [1]
Bij besluit van 21 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Anders dan in het primaire besluit heeft de burgemeester besloten de woning van verzoeker te sluiten voor de duur van één maand met ingang van 1 februari 2022.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep staat bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer SHE 22/232. Hij heeft de voorzieningenrechter opnieuw verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de beslissing op bezwaar wordt geschorst totdat in de beroepsprocedure uitspraak is gedaan.
Op 27 januari 2022 heeft de burgemeester laten weten het bestreden besluit tot te schorsen tot één week na de uitspraak in onderhavig verzoek om een voorlopige voorziening.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2022 via een skype-beeldverbinding. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is, zonder nadere kennisgeving, niet verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Verzoeker huurt de woning van de derde-partij en woont daar alleen. De derde-partij is eigenaar van de woning.
2. Op 1 juli 2021 heeft de politie in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar wapens, een doorzoeking gedaan in de woning. Van dit onderzoek is een bestuurlijke rapportage opgemaakt, gedateerd op 4 augustus 2021. Daarin staat onder meer het volgende:
“ (…)
[Verzoeker] is op dinsdag 29 juni 2021 aangehouden ter zake bedreiging met een vuurwapen. In zijn voertuig werd tijdens de aanhouding een doorgeladen vuurwapen op de bijrijdersstoel aangetroffen. Het onderzoek gaf aanleiding een doorzoeking op grond van de Wet Wapens en Munitie in de woning aan de [adres] uit te voeren. Tijdens de doorzoeking is geen vuurwapen aangetroffen.
(…)

Binnentreden van het pand

Naar aanleiding van onderzoeksresultaten is op donderdag 1 juli 2021 een onderzoek in het pand ingesteld, waarbij geen vuurwapen werd aangetroffen. In de berging van de woning werd eveneens gezocht waarbij onderstaande goederen werden aangetroffen en inbeslaggenomen.

3 Cobra’s 6 vuurwerk
80,8 gram henneptoppen
120,9 gram cocaïne

Aangetroffen verdovende middelen

De aangetroffen middelen zijn door de politie gewogen en nader onderzocht. Hierbij zijn de middelen door de politie onder meer indicatief getest. Uit het onderzoek van de politie bleek dat er in de berging van de woning een totale hoeveelheid van 120,9 gram cocaïne en een totale hoeveelheid van 80,8 gram henneptoppen aanwezig was. Cocaïne en hennep komen voor op de lijst [1 en/of 2] van de Opiumwet. De politie concludeert daarom dat er op 1 juli 2021 in het pand aan de [adres] een ruime handelshoeveelheid aanwezig was.

(…)”
3. De burgemeester heeft verzoeker en de derde-partij op 12 augustus 2021 laten weten dat hij het voornemen heeft om de woning te sluiten voor de duur van vier maanden.
4. Verzoeker heeft op 3 september 2021 zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
5. De burgemeester heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
6. Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en is op 15 december 2021 gehoord door de Commissie van advies voor de bezwaarschriften (de commissie). De commissie heeft op dezelfde datum een advies aan de burgemeester gegeven.
7. De overige feiten staan vermeld onder het procesverloop.
Het bestreden besluit
8. De burgemeester heeft zich onder verwijzing naar het advies van de commissie op het standpunt gesteld dat hij, gelet op de vaststelling in de bestuurlijke rapportage dat in de woning een handelshoeveelheid hard- en softdrugs zijn aangetroffen, bevoegd is om de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Gelet op de aangetroffen hoeveelheden soft- en harddrugs en een gericht schietincident dat op 18 december 2021 bij de woning heeft plaatsgevonden acht de burgemeester sluiting van de woning noodzakelijk ter bescherming van het woon- en leefklimaat. De omstandigheid dat de constatering ruim een half jaar geleden is gedaan en de tijd die ondertussen is verstreken weegt de burgemeester mee omdat hiermee het belang tot sluiting is afgenomen. Dit leidt ertoe dat de termijn van sluiting wordt verkort van vier maanden naar één maand. De burgemeester vindt de omstandigheden voldoende ernstig om een sluiting van de woning voor een periode van één maand gerechtvaardigd te achten. De burgemeester is niet gebleken van zeer bijzondere omstandigheden waardoor hij van sluiting van de woning moet afzien. Het belang om de criminele of illegale situatie te beëindigen, de normale woonsituatie ter plaatse te herstellen, het optreden tegen criminaliteit en de bekendheid van de woning als drugspand weg te halen, weegt volgens de burgemeester in dit geval zwaarder dan de individuele belangen van verzoeker.
Soort zaak: een voorlopige voorziening
9. Het gaat in deze zaak om een verzoek om een voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat het instellen van beroep de werking van een besluit niet opschort. Dit staat in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met andere woorden: het besluit blijft gelden ook als er beroep tegen is ingesteld. Van die hoofdregel kan worden afgeweken met een voorlopige voorziening. Artikel 8:81 van de Awb geeft die mogelijkheid. In dat artikel staat dat als tegen een besluit beroep is ingesteld de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Een verzoeker moet dus goede redenen geven waarom hij vindt dat hij de uitspraak in beroep of de beslissing op het bezwaar niet kan afwachten en waarom er een uitzondering op de hoofdregel – het besluit blijft gelden ook als er bezwaar tegen is gemaakt of beroep tegen is ingesteld – moet worden gemaakt. Een voorlopige voorziening is een tussenmaatregel in afwachting van de uitspraak in beroep. De voorzieningenrechter maakt dus een voorlopige beoordeling. Bij het beoordelen van dat beroep mag de beroepsrechter anders over de zaak denken dan de voorzieningenrechter.
Onverwijlde spoed
10. Het bestreden besluit houdt in dat de woning spoedig zal worden gesloten en heeft dus tot gevolg dat verzoeker die woning zal moeten verlaten. De voorzieningenrechter vindt daarom dat sprake is van onverwijlde spoed.
Kortsluiten
11. In de kennisgevingen die verzoeker en de burgemeester voor de zitting hebben ontvangen, is vermeld dat de voorzieningenrechter ook een uitspraak kan doen op het beroep. Dit staat in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geval sprake van een situatie als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb en daarom zal de voorzieningenrechter ook uitspraak doen op het beroep.
Beoordeling van het bestreden besluit aan de hand van de gronden.
Bevoegdheid van de burgemeester
12. Verzoeker voert aan dat de burgemeester niet bevoegd is tot sluiting omdat hij niet heeft gehandeld in drugs. Verzoeker wordt vanwege een privékwestie ernstig bedreigd wat heeft geleid tot een beschieting van zijn woning op 18 december 2020. Sindsdien komt verzoeker niet meer buiten en iemand die niet buiten komt kan ook niet handelen in drugs, aldus verzoeker. De politie is volgens verzoeker op de hoogte van deze situatie. Verzoeker betoogt verder dat hij van plan was om met de aangetroffen hennep wietolie te vervaardigen voor zijn oom die aan kanker leed. Volgens verzoeker was er geen 80 gram, maar slechts 30 gram hennep aangetroffen. Verzoeker betwist verder dat er cocaïne in de woning is aangetroffen en als dat wel zo zou zijn, dan zeker geen 120 gram. Volgens verzoeker is het aangetroffen poeder een middel tegen voetschimmel.
13. In artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a van de Opiumwet, staat dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang als in woningen, lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) of II (softdrugs) dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
14. Vaste rechtspraak [2] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is dat mag worden aangenomen dat drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking als de aangetroffen hoeveelheid groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik. Daarbij is in beginsel aannemelijk dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn, als de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik, te weten 0,5 gram bij harddrugs (of 1 pil) en 5 gram bij softdrugs, wordt overschreden. Het is aan de rechthebbende op het pand om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, vertrekking of aflevering aanwezig was. Als het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. Dit betekent dat als het om een geringe overschrijding van de grens van een gebruikershoeveelheid gaat en de rechthebbende feiten en omstandigheden kan noemen waaruit volgt dat het om een hoeveelheid voor eigen gebruik zou kunnen gaan, er dan in beginsel toch geen bevoegdheid tot sluiting is en de burgemeester zal moeten motiveren waarom desondanks de conclusie gerechtvaardigd is dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs bestemd is voor de verkoop, aflevering en vertrekking, zodat hij niettemin bevoegd is om ter zake van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen (zie onder meer ook de uitspraken van de Afdeling van 14 maart 2018 en 4 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:738 en ECLI:NL:RVS:2018:1125)).
15. Volgens de bestuurlijke rapportage die door de rapporteur naar waarheid is opgemaakt op basis van ambtsedig opgemaakte processen-verbaal, is in de woning op 1 juli 2021 door de politie 120,9 gram cocaïne en 80,8 gram henneptoppen aangetroffen. De burgemeester heeft naar aanleiding van de stelling van verzoeker dat er geen cocaïne is aangetroffen navraag gedaan bij de politie. Die heeft aan de burgemeester bevestigd dat de aangetroffen stof cocaïne is. Dit blijkt uit een indicatieve test, zoals genoemd in de bestuurlijke rapportage en aanvullend onderzoek, met kenmerk 2021.07.16.071, uitgevoerd door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Verder blijkt uit de bestuurlijke rapportage ook dat de aangetroffen middelen door de politie zijn gewogen. Verzoeker heeft geen contra-expertise overgelegd of omstandigheden aangevoerd die aanknopingspunten bieden voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de bestuurlijke rapportage. De voorzieningenrechter acht het niet geloofwaardig dat verzoeker de cocaïne in de woning voorhanden had als middel tegen voetschimmel. Daarbij neemt de voorzieningenrechter mede in aanmerking dat verzoeker niet heeft onderbouwd dat een kennis aan verzoeker de cocaïne als poeder tegen voetschimmel heeft gegeven en verzoeker daarbij niet heeft geweten dat het om cocaïne ging. Dat verzoeker heeft aangetoond dat hij voetschimmel heeft, doet aan het voorgaande niet af. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen uit de bestuurlijke rapportage van de politie. De burgemeester is er daarom terecht van uitgegaan dat in de woning 120,9 gram cocaïne en 80,8 gram henneptoppen is aangetroffen.
16. Uit de hiervoor vermelde rechtspraak van de Afdeling volgt dat als sprake is van een geringe overschrijding van de grens van een gebruikershoeveelheid het aan de betrokkene is om aannemelijk te maken dat de aangetroffen drugs inderdaad voor eigen gebruik zijn. In de woning van verzoeker is een zodanig grote hoeveelheid hard- en softdrugs aangetroffen, zodat geen sprake is van een geringe overschrijding van de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik. De enkele stelling van verzoeker dat de gevonden hennep bedoeld was om hennepolie van te maken en voor eigen gebruik bestemd was heeft hij bovendien op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. De burgemeester is er in het bestreden besluit in lijn met de hiervoor genoemde rechtspraak terecht van uitgegaan dat de aangetroffen drugs daarom in beginsel bestemd, of mede bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. De omstandigheid dat verzoeker nooit buiten komt in verband met de bedreigingen, hoeft niet te betekenen dat de drugs niet bedoeld waren voor de verkoop, aflevering of verstrekking.
17. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is voldaan. Dat betekent dat de burgemeester bevoegd is om de woning te sluiten.
Toepassing van de bevoegdheid tot sluiting
18. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, heeft overwogen, is voor gevallen, zoals het voorliggende, waarin het bestreden besluit berust op een discretionaire bevoegdheid die is ingevuld met beleidsregels, het volgende van belang. Artikel 3:4, tweede lid, van de Awb geldt ook voor beleidsregels. Als de (on)evenredigheid van het bestreden besluit tussen partijen in geschil is en dat besluit in zoverre (mede) op een beleidsregel berust, dan toetst de bestuursrechter, al dan niet uitdrukkelijk, ook de evenredigheid van de beleidsregel. Als de beleidsregel zelf niet onrechtmatig is, toetst de bestuursrechter het bestreden besluit aan de norm van artikel 4:84 (slot) van de Awb ("tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen"). Daarbij gelden dezelfde maatstaven als bij toetsing van een besluit (rechtstreeks) aan de norm van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Onder ‘bijzondere omstandigheden’ in artikel 4:84 worden zowel niet in de beleidsregel verdisconteerde omstandigheden als reeds in de beleidsregel verdisconteerde omstandigheden begrepen. Als sprake is van strijd met artikel 4:84 (slot) van de Awb, wordt het bestreden besluit wegens schending van die bepaling vernietigd.
19. De voorzieningenrechter zal nu ingaan op dat wat verzoeker heeft aangevoerd met inachtneming van dit beoordelings- en toetsingskader en het meer specifieke toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet, zoals weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 (hierna: de overzichtsuitspraak).
Noodzakelijkheid van de sluiting
20. Verzoeker heeft aangevoerd dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, omdat de noodzaak tot sluiting volgens hem in dit geval ontbreekt. Hij vindt dat de burgemeester ook had kunnen kiezen voor een minder ingrijpende maatregel, namelijk een waarschuwing. Verzoeker betoogt dat er niet is geconstateerd dat er drugs zijn verkocht of dat er een loop naar de woning was. Ook zijn er geen attributen in zijn woning aangetroffen die duiden op drugshandel in of rond de woning. Verzoeker vindt verder dat er redelijk veel tijd is verstreken sinds het aantreffen van de drugs. Volgens hem heeft het geen zin om na bijna zeven maanden te gaan sluiten en kan de maatregel niet als effectief middel worden gezien als niet bewezen is dat er sprake is geweest van feitelijke handel. Tot slot voert hij aan dat het erop lijkt dat de burgemeester de woning wil sluiten vanwege het schietincident op 18 december 2021. Dit incident is niet gerelateerd aan de drugs en had de burgemeester niet kunnen meenemen in zijn beoordeling of een sluitingsmaatregel op grond van artikel 13b van de Opiumwet noodzakelijk is, aldus verzoeker.
21. Bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting is de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. In de overzichtsuitspraak is de Afdeling ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van een sluiting. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. In de overzichtsuitspraak is een aantal omstandigheden genoemd waarin de noodzaak om tot sluiting over te gaan groter is, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs, een recidivesituatie of de ligging van de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Voor de beoordeling van de ernst en de omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstelkarakter van de maatregel minder groot kan maken.
22. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester het standpunt kunnen innemen dat de noodzaak tot sluiting groot is en heeft hij niet hoeven te volstaan met een waarschuwing. Immers, zoals uit rechtsoverweging 15 volgt is in de woning niet alleen een aanmerkelijke handelshoeveelheid softdrugs aangetroffen, maar ook een grote (handels)hoeveelheid harddrugs. Vooral gelet op dat laatste mag worden aangenomen dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, ook al is er ter plaatse geen feitelijke drugshandel geconstateerd. Daar komt bij dat verzoeker in de woning woont en vaststaat dat hij in het bezit was van een doorgeladen vuurwapen. Gelet op het voorgaande en daargelaten of het schietincident op 18 december 2021 wel of niet verband houdt met de in de woning aangetroffen drugs, heeft de burgemeester de sluiting van de woning noodzakelijk kunnen achten ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Het betoog van verzoeker dat er inmiddels veel tijd is verstreken sinds het aantreffen van de drugs in zijn woning maakt nog niet dat de “loop” naar de woning eruit is gehaald. Verder acht de voorzieningenrechter het tijdsverloop tussen de constatering op 1 juli 2021 en het primaire besluit van 12 oktober 2021 niet onredelijk lang. Dat de woning thans nog niet feitelijk gesloten is, houdt immers verband met de rechtsmiddelen die verzoeker tegen de sluiting heeft ingesteld.
Verwijtbaarheid
23. Eiser heeft met zoveel woorden betoogd dat hem van de overtreding geen verwijt valt te maken, omdat hij dacht dat hij een poeder tegen voetschimmel – en geen cocaïne –
had gekregen en de hennep was bedoeld om wietolie te maken voor zijn (inmiddels overleden) oom.
24. In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling of de sanctie voldoende is afgestemd op de concrete situatie, verschillende omstandigheden van belang zijn zoals de mate van verwijtbaarheid. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken.
25. Uit rechtsoverwegingen 15 en 16 volgt dat de burgemeester verzoekers verklaringen over de aangetroffen soft- en harddrugs niet aannemelijk heeft hoeven te vinden. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat verzoeker van de overtreding een verwijt valt te maken.
Gevolgen van de sluiting
26. Verzoeker heeft verder betoogd dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de sluiting niet evenredig is. Hij heeft in dit verband aangevoerd dat hij zich jarenlang als goed burger heeft gedragen en dat zijn verleden los moet staan van de sluiting. Volgens verzoeker had hij een wapen voorhanden vanwege de doodsbedreigingen. Door die bedreigingen en daarmee gepaard gaande onzekerheid is verzoeker kwetsbaar en heeft hij psychische problemen. Verzoeker heeft een uitkering en schulden en kan zich daardoor financieel niet veroorloven om in de particuliere sector een woning te gaan huren. Als verzoeker bij sluiting van de woning geen vervangende woonruimte heeft en dus op straat komt te staan, ontstaat er een gevaar voor een ieder vanwege de doodsbedreigingen. Verzoeker wijst erop dat voormalig wijkagent en thans medewerker voor de gemeente ‘s-Hertogenbosch, [naam] , heeft verklaard dat het om een levensbedreigende situatie gaat en dat hij niet gewenst is in ’t Inloopschip’ vanwege de gevaren voor anderen. Hij betoogt dat de sluitingsmaatregel daarom niet geschikt is voor het nagestreefde doel.
27. Bij de beoordeling van een besluit tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet moeten volgens de overzichtsuitspraak ook de gevolgen daarvan worden betrokken. Het is inherent aan een sluiting dat de bewoner(s) de woning moet(en) verlaten. Sluiting van een woning maakt inbreuk op het huisrecht en het privéleven, die worden beschermd door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De Afdeling voegt daaraan toe dat ook financiële schade, bijvoorbeeld vanwege de kosten van vervangende woonruimte, of de omstandigheid dat het kwetsbare bewoners betreft, gevolgen kunnen zijn die bij de beoordeling moeten worden betrokken. De gevolgen van een woningsluiting kunnen bijzonder zwaar zijn als de bewoners niet kunnen terugkeren in de woning na ommekomst of opheffing van de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting het huurcontract wordt ontbonden. In dat kader dient ook betekenis te worden toegekend aan de vraag of de huurder door sluiting van de woning op een zogenoemde zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie, als gevolg waarvan deze huurder - al dan niet voor een bepaalde periode - geen andere sociale huurwoning in de regio toegewezen krijgt. Dit hoeft zich echter niet zonder meer tegen sluiting te verzetten, bijvoorbeeld niet als de betrokkene een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt of gezien de ernst van de overtreding (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2243).
28. Aan de burgemeester kan worden toegegeven dat verzoeker een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt en ook dat de overtreding ernstig is. Daarnaast heeft de
burgemeester in de persoon van verzoeker en diens stelling dat hij zich jarenlang goed heeft gedragen, geen reden heeft hoeven zien om sluiting onevenredig te achten. Dat geldt ook voor de gestelde psychische problemen van verzoeker, omdat de aangeleverde informatie te summier is. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat sluiting van de woning in dit geval niet evenredig is. Allereerst staat vast dat de burgemeester in de bezwaarfase ermee bekend was dat de derde-partij in een civiele procedure heeft geprobeerd de woning te ontruimen. Uit het – op 27 oktober 2021 gedateerde – civiele vonnis dat daarover ging, leidt de voorzieningenrechter af dat de derde-partij ook van plan was de huurovereenkomst (buitengerechtelijk) te ontbinden. Gelet hierop had de burgemeester zich moeten verstaan met de derde-partij of zij inderdaad (nog) van plan is om de huurovereenkomst (buitengerechtelijk) te ontbinden en verzoeker op een zwarte lijst te plaatsen. Dat is niet gebeurd. Verder heeft de burgemeester niet meer weersproken dat het voor verzoeker moeilijk, zo niet onmogelijk, is om vanwege zijn schulden een particuliere huurwoning te vinden en dat verzoeker ook heeft gezocht naar vervangende woonruimte. Daarnaast heeft de burgemeester ook niet de stelling van verzoeker weersproken dat hij nog steeds met de dood wordt bedreigd, terwijl vaststaat dat de woning op 18 december 2020 is beschoten en verzoeker tegen de (vermeende) daders aangifte heeft gedaan. Evenmin heeft de burgemeester weersproken dat verzoeker vanwege deze bedreigingen niet welkom is op het zogeheten inloopschip, dat, naar de voorzieningenrechter begrijpt, een vorm van daklozenopvang is. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het niet aanvaardbaar dat de burgemeester, zoals hij tijdens de zitting desgevraagd heeft toegelicht, de reële mogelijkheid accepteert dat verzoeker door de sluiting van de woning op straat komt te staan. Dat de burgemeester de duur van de sluiting heeft teruggebracht naar één maand, doet aan het voorgaande niet af.
Conclusie
29. Omdat uit overweging 28 volgt dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig is voorbereid en in strijd met artikel 7:12 van de Awb ondeugdelijk is gemotiveerd, is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd. De burgemeester zal met inachtneming van wat in rechtsoverweging 28 is overwogen binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
30. Omdat door de vernietiging van het bestreden besluit de werking van het primaire besluit herleeft, bestaat aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen in die zin dat de rechtsgevolgen van het primaire besluit worden geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de nieuwe beslissing op bezwaar.
31. Omdat de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart en het verzoek om voorlopige voorziening toewijst, bepaalt hij dat de burgemeester het door verzoeker betaalde griffierecht voor het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening aan verzoeker moet terugbetalen.
32. De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester ook in de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,– (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 759,– en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de burgemeester binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat de rechtsgevolgen van het primaire besluit worden geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de nieuwe beslissing op bezwaar;
  • draagt de burgemeester op de betaalde griffierechten van € 368,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 2.277,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I. van der Wijngaart, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 4 maart 2022.
de griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Dat in het dictum wordt gesproken over een beroepschrift in plaats van een bezwaarschrift is, gelet op de inhoudelijke overwegingen in die uitspraak, een kennelijke verschrijving,
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2879.