In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiseres, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Son en Breugel vastgestelde waarde van € 377.000 per 1 januari 2019. De heffingsambtenaar had deze waarde onderbouwd met een taxatierapport en vergelijkingsobjecten, maar eiseres betwistte de onderbouwing, met name de indexering van de waarde en de niet verstrekte KOUDV-factoren in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank concludeerde dat de waarde van de woning schattenderwijs op € 360.000 moest worden vastgesteld, en dat de aanslag OZB dienovereenkomstig moest worden verminderd. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.620. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.