ECLI:NL:RBOBR:2022:674
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Waardering onroerende zaken en de rol van de heffingsambtenaar in de WOZ-waarde bepaling
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 28 februari 2022, staat de waardering van een woning centraal in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Meierijstad had de waarde van de woning vastgesteld op € 481.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. Eiser, de eigenaar van de woning, betwistte deze waarde en stelde dat de woning een waarde had van € 425.000. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde waarde, onderbouwd met een taxatierapport en vergelijkingsobjecten. Eiser had geen toetsbare gegevens overlegd om zijn bepleite waarde te onderbouwen.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de indexering van de verkooptransacties naar de waardepeildatum inzichtelijk had gemaakt en dat de door hem gehanteerde verkoopcijfers voldoende bruikbaar waren om de marktontwikkeling voor het betreffende type woning in beeld te brengen. Eiser had niet aangetoond dat de door de heffingsambtenaar toegepaste indexeringspercentages onjuist waren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 481.000 werd gehandhaafd. De uitspraak werd gedaan door mr. A.F. Vink, in aanwezigheid van griffier drs. J.G.J. van Geesink.