ECLI:NL:RBOBR:2022:5638

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
01-038308-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in harddrugs en wapenbezit met bewijsuitsluiting van SkyECC-chatberichten

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben, verkopen en/of afleveren van harddrugs, alsook aan voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging en handel in harddrugs. De verdachte is ook veroordeeld voor het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat de SkyECC-chatberichten onrechtmatig verkregen zijn en dus uitgesloten moeten worden van bewijs, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de bewijsmiddelen, waaronder de SkyECC-gegevens, rechtmatig waren verkregen en dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 90 maanden, wat zwaarder is dan de door de officier van justitie gevorderde straf van zes jaren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in de drugshandel en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft ook de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven en de verbeurdverklaring van inbeslaggenomen geld gelast.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.038308.22
Datum uitspraak: 23 december 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortejaar] 1986,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 november 2022.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2020 tot en met 14 januari 2021 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
- heeft geteeld en/of bereid en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of
- (telkens) opzettelijk heeft vervaardigd en/of

in elk geval (telkens) aanwezig heeft gehad een of meerdere hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of metamfetamine, zijnde cocaïne en/of metamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

T.a.v. feit 2:
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2020 tot en met 13 januari 2021 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
- het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen,
van (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of metamfetamine, zijnde cocaïne en/of metamfetamine (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of (telkens) zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
(telkens) voorwerpen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden, dat die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n):
- gesprekken en/of onderhandelingen gevoerd over de beschikbaarheid en/of vraagprijs en/of opslag en/of levering van de verdovende middelen (cocaïne en/of metamfetamine) en/of
- afspraken gemaakt over de aankoop en/of verkoop en/of vraagprijs van die verdovende middelen en/of
- inlichtingen verschaft over de beschikbaarheid en/of prijzen en/of mogelijkheden tot opslag en/of transport van verdovende middelen;
- inlichtingen gevraagd over de beschikbaarheid van (een) hoeveelheid/hoeveelheden grondstof(fen), te weten BMK-olie en/of amfetamine-olie en/of MDMA-olie
- inlichtingen verschaft over de beschikbaarheid en/of prijzen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden grondstoffen, te weten BMK-olie en/of amfetamine-olie en/of MDMA-olie en/of
- een voorwerp, te weten een PGP/crypto telefoon voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze bestemd was tot het plegen van dat feit/die feiten;
T.a.v. feit 3:
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2020 tot en met 15 augustus 2020 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) zonder erkenning, althans buiten de erkenning handelend,
één of meer vuurwapens van categorie II en/of categorie III en/of onderdelen van vuurwapens van categorie II en/of categorie III (waaronder lopen en/of magazijnen en/of dempers) en/of munitie van categorie II en/of categorie III,
voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of ter beschikking heeft gesteld en/of heeft verhandeld, terwijl hij en/of zijn mededader(s) hiervan een beroep en/of gewoonte heeft/hebben gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht verdachte vrij te spreken van alle feiten.
De raadsman heeft primair betoogd dat de chatberichten van en naar de gebruiker van het SkyECC account [alias] moeten worden uitgesloten van het bewijs omdat zij onrechtmatig zijn verkregen vanwege een schending van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering, artikel 9 van de Opiumwet en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De raadsman heeft daarbij aangevoerd dat ten onrechte zonder enige concrete verdenking richting verdachte door middel van een zoekwoordenslag is gezocht in de SkyECC-chatberichten.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht verdachte vrij te spreken van alle feiten omdat het vereiste bewijsminimum niet wordt gehaald, nu de bewijsmiddelen afkomstig zijn uit één bron, te weten de chatberichten. Ook kan volgens de raadsman niet worden bewezen dat verdachte de (enige) gebruiker van het account is. Daarnaast kan van de in het dossier opgenomen chatberichten niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat deze betrekking hebben op (dagelijkse) handelingen met betrekking tot cocaïne en metamfetamine zoals onder 1 en 2 tenlastegelegd.
Het oordeel van de rechtbank.

De bewijsmiddelen.

Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis, en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

Nadere bewijsoverwegingen.


Bewijsuitsluiting SkyECC-chatberichten.
In het onderhavige dossier bevinden zich processen-verbaal waarin uiteen is gezet hoe de communicatiediensten van SkyECC werkten, hoe de SkyECC-gegevens door de Belgische en Franse opsporingsdiensten zijn verkregen en gedeeld en hoe die gegevens uiteindelijk terecht zijn gekomen in het onderzoek Argus.
Duidelijk is dat de SkyECC-gegevens zijn bemachtigd uit een onderzoek van het Joint Investigation Team met België en Frankrijk. Op grond van meerdere zaken die inmiddels zijn voorgelegd aan de rechtbanken in het land is duidelijk dat de SkyECC-gegevens zijn verkregen in een Frans opsporingsonderzoek door het plaatsen van een interceptiemiddel op een server in Frankrijk. De Franse rechter heeft, op aanvraag van het Franse Openbaar Ministerie, de rechtmatigheid van de inzet van de interceptiemiddelen getoetst en goed bevonden.
Frankrijk is een EVRM-lidstaat. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel brengt met zich mee dat het niet aan de Nederlandse strafrechter is om te beoordelen of in het Franse recht een toereikende wettelijke grondslag bestaat voor de door de Franse autoriteiten verrichte onderzoekshandelingen. [1]
Het is ook niet de taak van de Nederlandse strafrechter om te controleren of de wijze waarop het Franse onderzoek is uitgevoerd strookt met de daarvoor in Frankrijk geldende rechtsregels, en evenmin om te controleren of de Franse rechter de gegeven machtiging heeft kunnen verlenen.
Inherent aan het voorgaande is dat op Nederland geen positieve verplichting rust om te controleren of de Franse autoriteiten bij de vergaring van SkyECC-gegevens hebben gehandeld met inachtneming van de waarborgen en de beperkingsclausule van artikel 8 EVRM. Tot uitgangspunt wordt genomen dat de Europese en (Franse) nationale regels die ten behoeve van de rechtmatigheid van een eventuele inbreuk op het recht op privacy zijn voorgeschreven, in acht zijn genomen.
Vervolgens is in het onderzoek Argus door de rechter-commissaris op 15 december 2020 toestemming verleend om voor een gelimiteerd aantal categorieën misdrijven en met gebruik van een lijst van zoekwoorden onderzoek te doen naar de binnen het onderzoek Argus beschikbare ontsleutelde informatie. Op basis van de hits zijn berichten naar voren gekomen tussen de gebruiker van het account [alias] en andere accounts. Uit de
gesprekken viel op te maken dat de gebruikers van de accounts zich vermoedelijk in georganiseerd verband bezighielden met de productie en handel in synthetische drugs en cocaïne. De rechter-commissaris heeft op 9 augustus 2021 aanvullend toestemming verleend om verder onderzoek te doen naar account [alias] .
Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen rechtsregel dat tegen een bepaald persoon al een verdenking van het plegen van strafbare feiten dient te bestaan voordat, zoals in bovengenoemd onderzoek, gebruik kan worden gemaakt van een lijst van zoekwoorden. Daarom ontbreekt een deugdelijke grondslag voor het verweer en wordt het verweer verworpen.

Overige bewijsverweren.
De raadsman heeft als verweer, zakelijk weergegeven, gevoerd dat in deze zaak slechts sprake is van één bewijsmiddel voor ieder van de tenlastegelegde feiten. De raadsman heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5151. De raadsman verzoekt verdachte reeds hierom vrij te spreken.
De rechtbank constateert dat de in het dossier opgenomen, voor het bewijs gebezigde berichten telkens afkomstig zijn van ten minste twee personen, verdachte en een of meer onbekend gebleven derden met wie hij communiceert. In juridische zin is daarmee per berichtenwisseling reeds sprake van twee bewijsmiddelen. Voorts is het proces-verbaal van identificatie dat voor het bewijs wordt gebruikt aan te merken als een zelfstandig bewijsmiddel. Reeds hierom faalt het verweer.
De raadsman heeft voorts, zakelijk weergegeven, als verweer gevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte de gebruiker, laat staan de enige gebruiker, is van het in het dossier genoemde account met gebruikersnaam [alias] . Ook hierom dient volgens de raadsman vrijspraak te volgen.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt dit verweer reeds zijn weerlegging in de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder het proces-verbaal van bevindingen op pagina 16-28 van het dossier, voor zover voor het bewijs gebezigd. De rechtbank overweegt nader nog dat de daarin vermelde bevindingen in onderlinge samenhang (moeten) worden bezien en dat het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen enkel aanknopingspunt bieden om aan te nemen dat het account met gebruikersnaam [alias] door meer dan één persoon is gebruikt. In het bijzonder heeft verdachte, die zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen, die aanknopingspunten ook niet geboden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verdachte de enige gebruiker was van het account met gebruikersnaam [alias] .
De rechtbank is van verder van oordeel dat uit de in het dossier opgenomen berichtenwisselingen met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat deze betrekking hebben op de tenlastegelegde handelingen met betrekking tot cocaïne en metamfetamine zoals onder 1 en 2 tenlastegelegd.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. In deze zaak is geen sprake van het daadwerkelijk aantreffen van verdovende middelen als vermeld op lijst I bij de Opiumwet. Dit maakt dat de rechtbank zich bij de vraag of het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen kan worden geacht niet kan baseren op de resultaten van een daarop uitgevoerde, al dan niet indicatieve, test. Tegen deze achtergrond zal de rechtbank behoedzaamheid betrachten bij de beoordeling van de vraag of bewezen kan worden geacht dat de handelingen die verdachte onder 1 en 2 worden verweten betrekking hebben op cocaïne en/of metamfetamine. De rechtbank zal daarom alleen bewezen achten dat sprake is van cocaïne of metamfetamine als in de in het dossier opgenomen berichten uitdrukkelijk een aanduiding wordt gebruikt die, zoals ook blijkt uit de bevindingen van de politie hierover en waarmee de rechtbank ook uit andere Opiumwetzaken ambtshalve bekend is, rechtstreeks te herleiden is tot cocaïne of metamfetamine.
In deze zaak gaat het in concreto dan voor wat betreft cocaïne om de in de berichten voorkomende aanduidingen ‘coke’, ‘collo’ en ‘bolli’ en voor wat betreft metamfetamine om de aanduiding ‘ice’. De berichten moeten voorts voldoende redengevende informatie bevatten om bewezen te kunnen achten dat bij verdachte sprake is geweest van verkopen, afleveren, verstrekken of het aanwezig hebben van een van deze drugs zoals onder 1 tenlastegelegd, dan wel het treffen van voorbereidingshandelingen zoals onder 2 tenlastegelegd.
Het voorgaande resulteert er in dat de rechtbank bewezen acht dat de berichtenwisselingen zoals in het dossier aangeduid met A-01, A-10, A-19 en A-21 betrekking hebben op het door verdachte aanwezig hebben van cocaïne, de berichtenwisselingen aangeduid met A-11, A-20 en A-25 betrekking hebben op het door verdachte verkopen en/of afleveren en/of verstrekken van cocaïne en de berichtenwisselingen aangeduid met B-01 en B-04 op het door verdachte aanwezig hebben, verkopen en/of afleveren en/of verstrekken van metamfetamine, zo niet dagelijks in de ten laste gelegde periode dan toch met een grote regelmaat. De overige door de rechtbank voor het bewijs gebezigde berichtenwisselingen hebben betrekking op het onder 2 tenlastegelegde.
De rechtbank neemt bij de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde mee dat, gelet op de in het dossier opgenomen berichtenwisselingen, met voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat verdachte een mitrailleur voorhanden heeft gehad en deze ter beschikking heeft gesteld. Met een mitrailleur wordt in het normaal spraakgebruik een automatisch vuurwapen aangeduid. Een automatisch vuurwapen valt per definitie onder categorie II van de WWM. Van de overige in de chatberichten genoemde en getoonde wapens en munitie kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld - een daarop toegesneden proces-verbaal ontbreekt in het dossier - of deze onder categorie II of III van de WWM vallen zoals tenlastegelegd, zodat zij onvoldoende bewijs van het onder 3 tenlastegelegde leveren. De rechtbank zal verdachte daarom in zoverre van het onder 3 tenlastegelegde vrijspreken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
op tijdstippen in de periode van 18 juni 2020 tot en met 14 januari 2021 in Nederland opzettelijk
- (telkens) heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
- (telkens) aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of metamfetamine, zijnde cocaïne en metamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
T.a.v. feit 2:
op tijdstippen in de periode van 18 juni 2020 tot en met 13 januari 2021 in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
- het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen,
van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of metamfetamine, zijnde cocaïne en/of metamfetamine (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
(telkens) een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
(telkens) zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te
verschaffen en/of
(telkens) een voorwerp en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,
hebbende hij, verdachte:
- gesprekken en/of onderhandelingen gevoerd over de beschikbaarheid en/of vraagprijs en/of opslag en/of levering van de verdovende middelen (cocaïne en/of metamfetamine) en/of
- afspraken gemaakt over de verkoop en/of vraagprijs van die verdovende middelen en/of
- inlichtingen verschaft over de beschikbaarheid en/of prijzen en/of mogelijkheden tot opslag en/of transport van verdovende middelen;
- inlichtingen gevraagd over de beschikbaarheid van een hoeveelheid grondstof, te weten BMK-olie;
- inlichtingen verschaft over de beschikbaarheid en/of prijzen van een hoeveelheid grondstoffen, te weten BMK-olie en/of amfetamine-olie en/of MDMA-olie en/of
- een voorwerp, te weten een crypto telefoon voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze bestemd was tot het plegen van die feiten;
T.a.v. feit 3:
Op 2 augustus 2020in Nederland één vuurwapen van categorie II voorhanden heeft gehad en ter beschikking heeft gesteld.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 jaren met aftrek van voorarrest en vordert de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij uitspraak.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht bij een veroordeling aan verdachte een fors lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist met voortduring van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Bij dit laatste heeft de raadsman naar voren gebracht dat niet gebleken is van misdragingen van verdachte tijdens de schorsing en gewezen op de lopende juridische discussies inzake data uit (onder andere) Encrochat en Sky ECC.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich een aantal maal schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben, verkopen en/of afleveren en/of verstrekken van hoeveelheden harddrugs en aan voorbereidingshandelingen die zien op de vervaardiging en handel in harddrugs.
Voor wat betreft de hoeveelheden harddrugs waar de onder 1 bewezenverklaarde handelingen betrekking op hebben overweegt de rechtbank als volgt. Uit de voor het bewijs gebezigde berichtenwisseling aangeduid met A-10, leidt de rechtbank af dat de termen ‘blokken’ en ‘stuks’ inwisselbaar zijn en daarmee gelijke hoeveelheden worden aangeduid. Uit de berichtenwisseling aangeduid met B-01 leidt de rechtbank voorts af dat met ‘stuks’ wordt gedoeld op hoeveelheden van (ongeveer) één kilo. Ook ‘blokken’ is in de context van drugshandel een gangbare aanduiding voor hoeveelheden van (ongeveer) één kilo. De rechtbank gaat er daarom van uit dat als de termen ‘stuks’ en ‘blokken’ worden gebruikt, het telkens gaat om hoeveelheden van (ongeveer) één kilo.
Tegen deze achtergrond neemt de rechtbank aan dat de berichtenwisselingen aangeduid met A-01, A-10, A-19 en A-21 betrekking hebben op hoeveelheden van (ongeveer) respectievelijk 3 kilo, 60 kilo, 1 kilo en 12 kilo, de berichtenwisselingen aangeduid met A-11, A-20 en A-25 op hoeveelheden van (ongeveer) respectievelijk 30 kilo, 1 kilo en enkele kilo’s, alsmede de berichtenwisselingen aangeduid met B-01 en B-04 op hoeveelheden van telkens (ongeveer) 10 kilo.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben en ter beschikking stellen van een automatisch vuurwapen.
Het is algemeen bekend dat harddrugs schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Met de handel in drugs wordt snel grof geld verdiend, hetgeen leidt tot ontwrichting van de economische, sociale en bestuurlijke structuren. Ook ten aanzien van verdachte is aannemelijk dat het ging om veel geld. Daarnaast gaat de handel in harddrugs, mede vanwege de grote winsten, gepaard met zware criminaliteit, waarbij wapengeweld niet wordt geschuwd. In dit verband wijst de rechtbank op het feit dat verdachte ook een mitrailleur voorhanden heeft gehad en aan een ander ter beschikking heeft gesteld. Dat verdachte naast het handelen in harddrugs en genoemde voorbereidingshandelingen ook dat feit heeft gepleegd, vindt de rechtbank bijzonder verontrustend.
Het ongecontroleerde bezit van een dergelijk vuurwapen verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Ten aanzien van (ook) de verkoop van de verdovende middelen (hierna kortweg: de verkoop), alsook ten aanzien van het aanwezig hebben van harddrugs maken de oriëntatiepunten een onderscheid tussen oriëntatiepunten voor ‘standaard’-gevallen en oriëntatiepunten in het geval sprake is van een organisatie. De rechtbank acht in dit geval onvoldoende aanknopingspunten aanwezig om aan te nemen dat sprake was van een organisatie als hier bedoeld. De rechtbank zal daarom uitgaan van de oriëntatiepunten voor ‘standaard’-gevallen.
De desbetreffende oriëntatiepunten differentiëren voorts aan de hand van het gewicht van de drugs waarop het bewezenverklaarde betrekking heeft. In geval van de verkoop van 1 tot 1,5 kilo (de kleinste hoeveelheid die in dat verband aan de orde is) luidt het oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, bij een hoeveelheid van 30 kilo (de grootste hoeveelheid die in dat verband aan de orde is) is dat een gevangenisstraf van meer dan 50 maanden. In geval van het aanwezig hebben luidt het oriëntatiepunt voor een hoeveelheid van 1 tot 1,5 kilo een gevangenisstraf van 5 maanden en voor een hoeveelheid van 60 kilo is dat een gevangenisstraf van meer dan 36 maanden.
Verder geldt volgens de oriëntatiepunten voor het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden.
De maximaal op te leggen straf voor alle bewezenverklaarde feiten bedraagt in dit geval voorts 10 jaar en acht maanden.
Uit het voorgaande volgt dat enkel voor de grootste bewezenverklaarde verkooptransactie op grond van de oriëntatiepunten reeds een gevangenisstraf voor de duur van ongeveer vier jaar aan de orde is. Het overige bewezenverklaarde komt hier nog bij.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank in zijn nadeel rekening met de omstandigheid dat hij in 2007, 2009 en 2011 onherroepelijk voor soortgelijke feiten is veroordeeld tot geheel of gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Ondanks deze gevangenisstraffen heeft verdachte er toch weer voor gekozen om Opiumwetdelicten te plegen.
In strafmatigende zin heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat zij aannemelijk acht dat verdachte een niet onbelangrijke rol speelt in zijn gezin en bij de opvoeding van zijn kinderen. Aan deze omstandigheid komt tegen het licht van de ernst van het bewezenverklaarde en genoemde eerdere veroordelingen echter slechts beperkt gewicht toe.
Voorts houdt de rechtbank er in strafmatigende zin terdege rekening mee dat de verkochte hoeveelheden als bedoeld in berichtenwisseling A-11 gedeeltelijk en A-20 geheel betrekking hebben op dezelfde hoeveelheden harddrugs als de hoeveelheden die verdachte aanwezig had blijkens de berichtenwisselingen A-10 respectievelijk A-19.
Andere strafverzwarende of strafmatigende feiten en omstandigheden zijn niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een langdurige gevangenisstraf, te weten voor de duur van 90 maanden.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde bepaald onvoldoende tot uitdrukking brengt en de officier van justitie bij de eis met name onvoldoende oog heeft gehad voor de meerdere transacties in grotere hoeveelheden harddrugs.
Met de te geven bewezenverklaring en de daarvoor op te leggen straf in samenhang met de onverkort aanwezige gronden voor de voorlopige hechtenis acht de rechtbank thans het strafvorderlijk belang zwaarder wegen dan het persoonlijk belang van verdachte. De rechtbank zal daarom de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte toewijzen. Geen rechtsregel verzet zich hiertegen, in het bijzonder ook niet - anders dan verdachte lijkt te menen - het bepaalde in artikel 6 van het EVRM. De rechtbank ziet in hetgeen verdachte in dit verband nog heeft aangevoerd over de lopende discussie over de (on)rechtmatigheid van bewijs afkomstig van communicatie via (onder meer) Sky ECC geen grond om tot een ander oordeel te komen.
Op het moment van het uitspreken van dit vonnis zal de schorsing worden opgeheven en herleeft de voorlopige hechtenis.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen geld vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – het geld aan verdachte toebehoorde en, zoals bekend, met de handel in drugs grote winsten gepaard gaan, hetgeen ook wordt bevestigd door de foto’s van grote hoeveelheden bankbiljetten die zijn aangetroffen op de ontsleutelde berichten van verdachte. Daardoor kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat het inbeslaggenomen geld geheel of grotendeels door middel van de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 is verkregen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
33, 33a, 57 van het Wetboek van Strafrecht
2, 10, 10a van de Opiumwet
26, 55 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2:
om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
T.a.v. feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Een gevangenisstraf voor de duur van 90 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden.

Verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen goed, te weten: 4.750,00 euro.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Woestenburg, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. T. van de Woestijne, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij, griffier,
en is uitgesproken op 23 december 2022.

Voetnoten

1.Hoge Raad 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010: BL5629