ECLI:NL:RBOBR:2022:5443

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
10135560 EJ VERZ 22-489
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot verwerping van een nalatenschap door bewindvoerders van een rechthebbende

In deze zaak verzochten de bewindvoerders van een rechthebbende om machtiging van de kantonrechter om de nalatenschap van de erflater te verwerpen. De rechthebbende, een 70-jarige man die in een zorginstelling verblijft, heeft een erfdeel van meer dan € 100.000,00. De verzoekers stelden dat de rechthebbende geen belang heeft bij het erven van het vermogen, omdat dit zou leiden tot een hogere eigen bijdrage voor zorg en erfbelasting bij zijn overlijden. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er sprake is van een positieve nalatenschap en de gevolgen van het erven niet buitenproportioneel zijn. De kantonrechter benadrukte dat het belang van de rechthebbende om te erven aanwezig is en dat de wens van de erflater om geen testament op te stellen niet kan worden meegewogen, aangezien deze wens niet in een testament is vastgelegd. De kantonrechter concludeerde dat de nalatenschap beneficiair moet worden aanvaard, en dat de termijn voor het indienen van een verklaring van beneficiaire aanvaarding is verlengd.

Uitspraak

RECHTBANK OOST- BRABANTCiviel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 10135560
EJ VERZ. : 22-489
Uitspraak : 16 december 2022
In de zaak van:

1.[verzoeker 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [verzoeker 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van de rechthebbende:
[de rechthebbende],
geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1952,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen:
de rechthebbende,
inzake de nalatenschap van:
[erflater],
geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1955,
overleden te [plaats] op [sterfdatum] 2022,
laatst gewoond hebbende te [woonplaats] ,
hierna te noemen:
erflater.

1.De procedure

1.1.
Verzoekers hebben het verzoek ex artikel 4:193 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek ingediend op 7 oktober 2022.
1.2.
Verzoekers hebben naar aanleiding van een telefonisch gesprek met de griffier van de rechtbank bij e-mail van 14 oktober, 15 oktober, 20 oktober en 24 oktober 2022 aanvullende stukken ter griffie van de rechtbank ingediend.
1.3.
Een mondelinge behandeling van het verzoek (een zitting) heeft plaatsgevonden op
14 november 2022 via Teams. Bij de zitting was de heer [A] aanwezig, die namens verzoekers het woord heeft gevoerd. Voorafgaande aan deze zitting hebben verzoekers een pleitnota toegezonden. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.4.
Daarna is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op [sterfdatum] 2022 is te [plaats] overleden de heer
[erflater], geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1955, hierna te noemen:
erflater. De laatste woonplaats van erflater was [woonplaats] .
2.2.
Erflater was ten tijde van zijn overlijden ongehuwd, niet geregistreerd als partner en heeft geen kinderen achtergelaten.
2.3.
Erflater heeft niet bij testament over zijn uiterste wil beschikt zodat op deze nalatenschap het versterferfrecht van toepassing is.
2.4.
De rechthebbende is de broer van erflater.
2.5.
Verzoekers hebben ter onderbouwing van hun verzoek een boedelbeschrijving overgelegd waaruit blijkt dat de totale omvang van de nalatenschap ruimschoots positief is. Het erfdeel dat aan de rechthebbende volgens het wettelijk erfrecht toekomt, bedraagt uit de verklaringen van verzoekers ruim € 100.000,00.
2.6.
Bij beschikking van 25 januari 2005 heeft de kantonrechter van de rechtbank
Oost-Brabant (destijds genaamd Rechtbank ’s-Hertogenbosch) alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld, waarbij verzoekers tot bewindvoerders zijn benoemd.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoekers vragen de kantonrechter hen machtiging te verlenen om voor en namens de rechthebbende de nalatenschap van erflater te verwerpen.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
Verzoekers hebben tijdens de mondeling behandeling verzocht om verlenging van de termijn om namens de rechthebbende een keuze uit te brengen voor het beneficiair aanvaarden of verwerpen van de nalatenschap van erflater.
4.2.
In artikel 4:193 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat een wettelijk vertegenwoordiger voor een rechthebbende binnen drie maanden de nalatenschap beneficiair kan aanvaarden of kan verwerpen met machtiging van de kantonrechter. Op verzoek kan die termijn één of meer malen verlengd kan worden.
Verzoekers hebben het verzoek tot machtiging verwerping op 7 oktober 2022 ingediend, dus binnen de termijn van drie maanden. Zonder verlenging zal deze termijn aflopen op
16 december 2022. Omdat de kantonrechter ter zitting te kennen heeft gegeven uitspraak te doen op 16 december 2022, is er een reden tegemoet te komen aan het verzoek tot verlenging en wel tot 16 januari 2023. Dit betekent dat de kantonrechter overgaat tot verdere beoordeling en beslissing op de verzochte machtiging.
Systeem erfrecht; rechtszekerheid
4.3.
Tijdens de zitting is naar voren gebracht dat erflater ( [erflater] ) nooit wilde dat het door de rechthebbende ( [de rechthebbende] ) te erven vermogen op zou gaan aan een hogere eigen bijdrage aan de kosten van zijn verzorging en aan extra belasting. De heer [A] heeft aangegeven dat tijdens het leven van erflater een aantal keer met hem te hebben besproken.
Ondanks die wens en in de wetenschap – die hem door de heer [A] is voorgespiegeld – dat zonder het maken van een testament, de rechthebbende zou erven en welke gevolgen dat zou hebben, heeft erflater nagelaten een testament op te maken.
Het systeem van het erfrecht brengt mee dat aan die wens van erflater geen gevolg kan worden gegeven nu die wens niet in een uiterste wilsbeschikking (testament) is vastgelegd. Het belangrijkste element van het erfrecht is gelegen in het scheppen van rechtszekerheid. Van wie, na een overlijden, erven van de overledene. En als dat niet door een testament wordt bepaald, dat dan de wet bepaald wie de erfgenamen zijn. Zo ook hier. Anders dan in andere vermogensrechtelijke verhoudingen en in het contractenrecht, is hier in beginsel geen ruimte voor uitleg of interpretatie. Soms, in uitzonderingsgevallen, behoeft uitleg van de tekst van een testament. Maar om in een geval waarin geen testament is gemaakt, de veronderstelde wens van de overledene tot maatstaf te maken om te bepalen wie wel en niet zouden moeten erven, staat haaks op het uitgangspunt van rechtszekerheid. En gaat daarmee veel te ver. Met de wensen en bedoelingen van erflater zal de kantonrechter bij de beoordeling daarom geen rekening houden.
Belangenafweging
4.4.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek, zijn de belangen van de rechthebbende. Dus niet de belangen van de andere erfgenamen. En evenmin de belangen van algemene principes zoals mogelijke belastingbesparing of de voorkoming van een hogere eigen bijdrage. Dergelijke belangen zouden meegewogen kunnen worden als ze als indirect belang van de rechthebbende zouden kunnen worden aangemerkt. Bijvoorbeeld om dat duidelijk zou zijn dat het belang van de rechthebbende erbij is gebaat als de belangen van anderen worden gediend.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is aangetoond dat dergelijke indirecte belangen aan de orde zijn. Er is niet aangevoerd en niet gebleken dat de rechthebbende er aantoonbaar beter van wordt – op welke wijze dan ook – als zijn mede-erfgenamen een groter bedrag erven uit de nalatenschap van zijn broer. En evenmin dat de rechthebbende er beter van wordt als na zijn overlijden er in totaal minder erfbelasting is betaald dan betaald wordt als hij wel erft.
Daar komt bij dat de rechthebbende ook niet in zijn belangen wordt geschaad door te erven. Het kan zo zijn dat de rechthebbende een hogere eigen bijdrage gaat betalen, maar dat is dan voor maximaal het bedrag dat hij erft, dus daarvan leidt hij geen nadeel. En hetzelfde geldt voor eventuele erfbelasting die betaalt moet worden over wat hij nalaat. Daar zal de rechthebbende zelf geen nadeel meer van ondervinden.
Verzoekers hebben nog aangevoerd dat het wettelijk gegeven dat de rechthebbende erft, voor hem geen enkel voordeel oplevert. De rechthebbende verblijft in een zorginstelling, waarvan de kosten worden gedekt door zijn inkomen. Daarbij heeft de rechthebbende een spaarsaldo van ruim € 32.000,- dat hij niet eens gebruikt, aldus de verzoekers.
De kantonrechter volgt de verzoekers daarin niet. Door nu te erven verhoogt het vermogen van de rechthebbende. En hoewel dat geen doel op zich is heeft de rechthebbende er, in tijden van onzekerheid, over kosten, over regelingen van tegemoetkoming in kosten, in zijn algemeenheid; over de toekomst, zeker wel baat bij dat hij beschikt over een groter spaarvermogen. Een spaarvermogen dat de bewindvoerders in staat stelt – en waartoe zij ook verplicht zijn – extra middelen te gebruiken als dat de, emotionele of fysieke zorg voor de rechthebbende ten goede komt. Dat speelt in het geval van de rechthebbende zeker een rol omdat de rechthebbende nog relatief jong is. De rechthebbende is 70 jaar en zou dus nog geruime tijd, misschien wel 15 tot 20 jaar, voordeel kunnen hebben van een groter vermogen dan het huidige spaarsaldo.
Die belangen wegen naar het oordeel van de kantonrechter op tegen de gevolgen van het erven zoals het betalen (extra) erfbelasting bij het overlijden van de rechthebbende en het betalen van een hogere eigen bijdrage. De gevolgen zijn niet zodanig buitenproportioneel of onevenredig zwaar of onacceptabel dat er daardoor reden is af te zien van erfgenaamschap van de rechthebbende.
In de afweging van belangen acht de kantonrechter het belang van de rechthebbende om te erven dus wel degelijk aanwezig en omdat er ook geen onevenredig nadeel aan kleeft en geen indirect te rechtvaardigen belangen zijn, levert de belangenafweging geen reden op voor toewijzing van het verzoek.
Rechtsgelijkheid / eerdere uitspraken
4.5.
Verzoekers hebben gewezen op een tweetal uitspraken waarin in het verleden door kantonrechters machtiging is verleend tot verwerping van een erfdeel namens een rechthebbende. Het betreft een uitspraak van de kantonrechter Arnhem van 27 juli 2010 (ECLI:NL:RRBARB:BN4409) en een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 maart 2014 (ECLI:NL:RBZWB:2014:1975).
Verzoekers voeren aan dat deze zaken vergelijkbaar zijn met het geval van de rechthebbende en dat in gelijke gevallen gelijk moet worden beslist (gelijkheidsbeginsel).
Al tijdens de zitting heeft de kantonrechter ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel aangegeven dat de door de verzoekers aangevoerde uitspraken niet de heersende leer in de rechtspraak en de jurisprudentie vertegenwoordigen. Dat verzoekers geen andersluidende (afwijzende) uitspraken hebben kunnen vinden doet daar niet aan af. Uitspraken worden lang niet altijd gepubliceerd. Het aantreffen van een uitspraak op www.rechtspraak.nl kan dus ook niet zonder meer tot de conclusie leiden dat die uitspraak maatstaf zijn voor andere beslissingen. De kantonrechter wijst voor de heersende leer en algemene praktijk op de toelichting bij artikel 4:193 BW, zoals die is opgenomen in de Handleiding Erfrechtprocedures kantonrechter; te vinden op www.rechtspraak.nl.
Daar is beschreven dat het verlenen van een machtiging verwerping in het kader van de toepassing van dit artikel, in beginsel alleen wordt toegewezen ingeval van een negatieve nalatenschap.
Bovendien brengt de onafhankelijkheid van de rechter mee en staat het hem daarmee vrij om af te wijken van de beslissing van een andere rechter. Het systeem van hoger beroep is er om dan een toets aan te leggen welke van de rechters het bij het juiste eind had.
In de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is overigens al een aanwijzing te vinden voor de heersende leer waarin erg terughoudend wordt geoordeeld over het afzien van aanspraken van de rechthebbende (in dit specifieke geval naar analogie van de schenkingsbevoegdheid). De rechtbank schrijft namelijk in rechtsoverweging 1.9:

De kantonrechter wenst op te merken dat hij in dit kader vaker verzoeken van bewindvoerders voorgelegd krijgt waarin wordt verzocht een deel van het vermogen van een rechthebbende te schenken zodat het vermogen van de rechthebbende verkleind wordt.Dergelijke verzoeken worden door de kantonrechter doorgaans afgewezennu het naar zijn oordeel niet tot de door de beschermingsbewindvoerder te behartigen belangen behoort om – door het doen van schenkingen ten laste van rechthebbende – bewust in te teren op het vermogen van rechthebbende zodat rechthebbende als direct gevolg hiervan een lagere eigen AWBZ-bijdrage zou behoeven te betalen. Het afgeven van een machtiging door de kantonrechter op die grond zou er immers toe leiden, dat de kantonrechter zijn medewerking verleent aan het frustreren van de werking van een wettelijke regeling.” (cursivering en onderstreping; kantonrechter). Dat de kantonrechter desondanks toch toestemming verleende was om een specifieke reden. In het geval van de aangehaalde uitspraak was de situatie namelijk een geheel andere dan de situatie van de rechthebbende. In het geval waarover de rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde was namelijk wel degelijk sprake van een testament van de overledene. En daarin werd vastgesteld dat de wens van zowel de erflaatster als de rechthebbende was om voor zowel de langstlevende echtgenoot als de twee kinderen de meest gunstige financiële situatie te creëren, juist de aanleiding was om dit testament te maken. Daarbij was er een door de rechthebbende opgestelde volmacht waarin hij zijn dochters had gemachtigd om zijn zaken te beheren, zijn belangen waar te nemen, voor zijn rechten op te komen en hem daarbij te vertegenwoordigen in het geval hij daartoe zelf niet meer in staat was.
En dat is in het geval van erflater nu juist allemaal afwezig. En zoals hiervoor beschreven kan de kantonrechter dus ook geen gewicht toekennen aan niet bij testament vastgelegde wens of bedoeling.
Bovendien stelt de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in die uitspraak vast dat hij de machtiging verleende mede omdat rechthebbende een
forseigen vermogen had en
85 jaaroud was.
Ook deze beide elementen zijn in het geval van de rechthebbende niet aan de orde. De rechthebbende heeft een beperkt (misschien zelf bescheiden) eigen vermogen en is ‘pas’
70 jaar oud.
In de andere aangehaalde uitspraak van de kantonrechter Arnhem, gaat de kantonrechter uit van een situatie van “
moeilijke jaren (….) in het verleden”. Daar is bij de rechthebbende en erflater niet van gebleken. In zijn uitspraak paste de kantonrechter Arnhem daarbij de regels van de machtiging tot het doen van giften (door een rechthebbende) analoog toe op de machtiging tot verwerping van een nalatenschap.
Naar het oordeel van de kantonrechter miskende de kantonrechter Arnhem met die analoge toepassing de uitgangspunten van het erfrecht. Daar wordt in die uitspraak ook helemaal niet op ingegaan. Sterker nog, de uitspraak omvat niet meer dan een brief van circa 30 regels.
Kortom; de kantonrechter acht de beide aangevoerde uitspraken niet maatstafgevend voor zijn beslissing en ook onvoldoende vergelijkbaar met de situatie van de rechthebbende. Door anders te beslissen dan in de aangehaalde uitspraken, maakt de kantonrechter gebruik van zijn bevoegdheid om onafhankelijk te oordelen, passend in de heersende leer waarin erg terughoudend wordt omgegaan met de verwerping om andere redenen dan de reden van een negatieve nalatenschap.
4.6.
Alles overziend komt de kantonrechter tot een afwijzing van het verzoek.
4.7.
Nu de kantonrechter het door verzoekers gedane verzoek afwijst, zal dit tot gevolg hebben dat de nalatenschap namens de rechthebbende beneficiair dient te worden aanvaard en zal de nalatenschap – behoudens uitzonderingsgevallen – dienen te worden vereffend volgens de wet.

5.De beslissing

De kantonrechter:
verlengt de termijn waarbinnen de wettelijke vertegenwoordigers van de rechthebbende een verklaring van beneficiaire aanvaarding namens de rechthebbende dienen af te leggen met één maand, zodat deze zal aflopen op
16 januari 2023;
wijst af het verzoek tot machtiging van verzoekers om de nalatenschap van erflater namens de rechthebbende te verwerpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.G.M.H. Bennenbroek, kantonrechter te Eindhoven, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 december 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.