ECLI:NL:RBOBR:2022:5398

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
8944682 EL 20-5
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenlease-overeenkomsten tussen Dexia Nederland B.V. en gedaagde

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 1 september 2022, staat de rechtsverhouding tussen Dexia Nederland B.V. en een gedaagde centraal, die betrokken was bij meerdere effectenlease-overeenkomsten. Dexia vorderde een verklaring voor recht dat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan en dat er geen verdere vorderingen openstaan. De gedaagde voerde verweer en stelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld, met een tegenvordering tot terugbetaling van eerder betaalde bedragen. De rechtbank oordeelde dat Dexia haar zorgplichten had geschonden en dat de gedaagde schade had geleden door de onrechtmatige daad van Dexia. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last voor de gedaagde bij de overeenkomsten IV en V, en dat Dexia 2/3 van de resterende schade moest vergoeden. De rechtbank wees de vorderingen van beide partijen gedeeltelijk toe en compenseerde de proceskosten. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK OOST BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 8944682 EL 20-5
vonnis van de kantonrechter van 1 september 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: Leaseproces.
Partijen worden hierna Dexia en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 december 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, met productie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte voorwaardelijke wijziging eis.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft de volgende leaseovereenkomsten (hierna: de overeenkomsten) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
I
[contractnummer I]
4-11-1997
Spaarleasen
60 mnd
II
[contractnummer II]
4-11-1997
Spaarleasen
60 mnd
III
[contractnummer III]
28-11-1997
Beleggen met Korting
36 mnd
IV
[contractnummer IV]
16-03-1998
WinstVerDriedubbelaar
36 mnd
V
[contractnummer V]
16-03-1998
WinstVerDriedubbelaar
36 mnd
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
I
31-10-2002
€ 23,60
II
31-10-2002
€ 23,60
III
27-11-2000
€ 1.920,48
IV
16-03-2001
€ 2.640,06
V
16-03-2001
€ 2.640,06
De positieve resultaten zijn aan [gedaagde] uitgekeerd.
2.3.
Bij brief van 26 oktober 2020 heeft Dexia [gedaagde] uitgenodigd om hetzij te bevestigen dat geen sprake meer is van enige vordering, hetzij toe te lichten waarom wel sprake is van een vordering. [gedaagde] heeft hierop niet inhoudelijk gereageerd.

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
Dexia vordert, na voorwaardelijke wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten, zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [gedaagde] gesloten overeenkomsten na betaling van aan al haar verbintenissen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is, althans dat zij gehouden is een bedrag van € 3.498,35 althans een bedrag volgens het Hofmodel, te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen van Dexia en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij [gedaagde] vordert dat bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
  • voor recht zal worden verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld en/of toerekenbaar tekort is geschoten;
  • Dexia veroordeeld zal worden tot (terug)betaling van al hetgeen in het kader van deze overeenkomst(en) is betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van algehele terugbetaling;
  • Dexia veroordeeld zal worden tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenlease-overeenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 á 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een optoutverklaring ingediend, waaronder [gedaagde] .
4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164), 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en HR 10 juni 2022 (ECLI:NL: HR:2022:862) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
afnemer heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
4.4.
[gedaagde] stelt dat sprake is van een situatie waarin bij het aangaan van de overeenkomst IV en V sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last, zodat hij recht heeft op vergoeding door Dexia van zijn schade. Ook maakt hij aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. [gedaagde] stelt niet dat of waarom Dexia hem met betrekking tot de overeenkomsten I, II en III nog enig vergoeding schuldig is. De door Dexia gevorderde verklaring voor recht kan daarom voor deze drie overeenkomsten worden toegewezen. Het dispuut van partijen betreft alleen de overeenkomsten VI en V en de buitengerechtelijke kosten.
4.5.
Hierna zal achtereenvolgend worden ingegaan op:
  • de vaststelling van de schade wegens termijnen en de schade wegens restschuld;
  • het op de schade in mindering brengen van het genoten voordeel;
  • de eigen schuld (art. 6:101 BW);
  • een wel of niet onaanvaardbaar zware financiële last;
  • de consequenties van het voorgaande voor de verdeling van de (resterende) schade;
  • wat elke partij gelet op het voorgaande nog aan de andere partij verschuldigd is;
  • wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
4.6.
Waar hierna sprake is van ‘leasetermijnen’ ‘restschuld’, ‘dividenden en claims’, ‘waarde effecten’, ‘restant hoofdsom beëindiging’, ‘uitkering’ en ‘fiscaal voordeel’ wordt gedoeld op de bedragen die bij de (betreffende) overeenkomst worden vermeld op het (meest recent) door Dexia overgelegde financiële overzicht (de laatste twee genoemde onder het kopje ‘Overige voordelen’). Nu [gedaagde] de juistheid van de daarop vermelde gegevens niet (voldoende gemotiveerd) heeft betwist wordt daarvan uitgegaan.
De vaststelling van de schade wegens termijnen en de schade wegens restschuld
4.7.
De schade die als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia is ontstaan moet worden berekend per overeenkomst en bestaat uit de schade wegens de door [gedaagde] verschuldigde termijnen, dat wil zeggen zowel de betaalde termijnen als de bij de eindafrekening nog achterstallige termijnen, en uit een (eventuele) restschuld. Bij de overeenkomsten VI en V was geen sprake van een restschuld. De inleg was voor iedere overeenkomst € 8.042,30.
Het op de schade in mindering brengen van het genoten voordeel
4.8.
Op de door [gedaagde] geleden schade dient eerst in mindering te worden gebracht het voordeel als bedoeld in artikel 6:100 BW. Dit bestaat uit de in verband met de betreffende overeenkomst ontvangen inkomsten uit ‘Dividenden en claims’ en het genoten fiscaal voordeel. Bij overeenkomst VI en V was, volgens het overgelegde overzicht, het fiscaal voordeel van overeenkomst VI € 3.631,61 en van overeenkomst V € 2.175,12 en het genoten dividend € 31,93 per overeenkomst.
4.9.
Indien daarvan sprake is behoort tot het op de schade in mindering te brengen voordeel eveneens het batig saldo uit andere effectenleaseovereenkomsten tenzij deze meer dan een jaar vóór het aangaan van de overeenkomst waarbij de schade zich voordoet zijn beëindigd. Onder batig saldo wordt verstaan hetgeen aan opbrengst resteert nadat alle betalingen door de afnemer in mindering zijn gebracht. Een dergelijk batig saldo is hier niet aan de orde.
4.10.
Voor zover sprake is van voordeel als hiervoor bedoeld dient dit eerst in mindering te worden gebracht op de schade die [gedaagde] heeft geleden wegens verschuldigde termijnen. Resteert dan nog een niet verrekend deel van het voordeel en is er sprake van meerdere verlieslatende overeenkomsten, dan dient vervolgens verrekening plaats te vinden met de schade wegens termijnen uit de volgende verlieslatende overeenkomst(en), en daarna met de restschuld, tot alle voordeel is verrekend.
De eigen schuld (art. 6:101 BW), wel of niet een onaanvaardbare financiële last
4.11.
Op grond van artikel 6:101 BW dient [gedaagde] een deel van de na verrekening van eventuele voordelen als hiervoor bedoeld resterende schade, (hierna: de resterende schade) wegens eigen schuld zelf te dragen. Daarbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de resterende schade bestaande uit de verschuldigde termijnen en de resterende schade bestaande uit een (eventuele) restschuld.
4.12.
Onderzocht moet worden of nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van deze overeenkomst(en) had behoren te ontraden, omdat daardoor naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [gedaagde] werd gelegd. Indien het aangaan van de overeenkomst(en) voor [gedaagde] een onaanvaardbaar zware financiële last met zich bracht dient [gedaagde] een derde deel van de resterende schade uit zowel verschuldigde termijnen (de inleg) als de restschuld zelf te dragen. Indien geen sprake was van een dergelijke last dient de afnemer de resterende schade wegens verschuldigde termijnen geheel zelf te dragen en van de schade wegens restschuld een derde deel. Of sprake is van een zodanig onaanvaardbaar zware financiële last wordt beoordeeld door toepassing van de zogenoemde Hof-formule als weergegeven in het arrest van hof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981). [gedaagde] dient de gegevens die nodig zijn voor deze beoordeling te verstrekken en met stukken te onderbouwen.
4.13.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last moeten alle bekende omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de financiële ruimte van een belegger in aanmerking worden genomen. De hiervoor gehanteerde vuistregel, de Hof-formule luidt: X - W - A- B- C < Y + 0,1 xY + 0,15 x (X-Y).
De factor X staat voor het besteedbare netto-maandinkomen van [gedaagde] . De factor Y betreft de NIBUD-basisnorm voor het betrokken type huishouden. De factor W staat voor de maandelijkse huur-of hypotheeklasten voor de eigen dan wel gehuurde woning voor zover deze het daarvoor door het NIBUD gehanteerde basisbedrag overtreffen. De factor A staat voor de verplichtingen die voortvloeien uit de leaseovereenkomst, factor B staat voor eventuele financiële verplichtingen uit andere, eerder aangegane leaseovereenkomsten. De factor C staat voor eventuele (daadwerkelijk bestaande) rente- en aflossingsverplichtingen uit andersoortige eerdere kredietovereenkomsten.
Wel of geen onaanvaardbaar zware financiële last in dit geval
4.14.
Tussen partijen is in geschil of door het aangaan van de overeenkomsten VI en V voor [gedaagde] een onaanvaardbaar zware financiële met zich bracht. Tussen partijen is in het bijzonder in geschil of [gedaagde] in voldoende mate de gegevens over de gezinssamenstelling en het inkomen van zijn partner heeft verstrekt (en deze heeft toegelicht en met stukken heeft onderbouwd) die noodzakelijk zijn voor de beoordeling.
4.15.
[gedaagde] stelt dat het huishouden ten tijde van het aangaan van de overeenkomst, in 1998, bestond uit twee volwassenen, namelijk hemzelf en zijn echtgenote. Dexia wenst hier een onderbouwing van, omdat niet uit te sluiten zou zijn dat er meer volwassenen (met een inkomen) onderdeel van het huishouden zouden vormen. Voor deze veronderstelling heeft Dexia echter geen enkele concrete aanwijzing genoemd. Naar algemeen bekend mag worden veronderstelt, bestaat een Nederlands huishouden van een echtpaar over het algemeen – naast het echtpaar zelf - niet uit volwassen derden. Dat kan anders zijn bij (jong) meerderjarige inwonende kinderen, maar dat die situatie zich hier voor zou (kunnen) doen is door Dexia niet gesteld noch anderszins gebleken. [gedaagde] heeft afdoende onderbouwd dat hij in 1971 gehuwd is en in 1998 met zijn echtgenote een huishouden vormde.
4.16.
[gedaagde] heeft ook de omvang van het gezinsinkomen afdoende onderbouwd met het biljet van proces over 1998 en de overige stukken van de belastingdienst. Hieruit volgt dat met betrekking tot de overeenkomsten VI en V inderdaad sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last als gevolg van het aangaan daarvan.
De consequenties voor de verdeling van de (resterende) schade.
4.17.
Uit het voorgaande volgt dat de resterende schade wegens verschuldigde termijnen voor 1/3 deel voor rekening van [gedaagde] blijft. Dexia dient 2/3 deel daarvan aan [gedaagde] te vergoeden. Dit kan als volgt berekend worden:
inleg: € 8.042,30 € 8.042,30
uitkering bij einde: € 2.640,06 € 2.640,06
fiscaal voordeel: € 3.631,61 € 2.175,12
genoten dividend:
€ 31,93-
€ 31,93-
Schade: € 1.738,70 € 3.195,19
te vergoeden (2/3e) € 1.159,13 € 2.130,13
Dus in totaal dient Dexia aan [gedaagde] € 3.289,26 te vergoeden.
De wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
4.18.
Een aanspraak op wettelijke rente over nadeel, dat bij de voordeelstoerekening wordt verrekend met de voordelen, moet worden geacht niet te zijn ontstaan, aangezien die de schadeberekening te zeer zou compliceren. Slechts over het nadeel dat na voordeelstoerekening resteert, kan overeenkomstig de uitspraak van de Hoge Raad van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198) wettelijke rente worden toegewezen (Hoge Raad 3 februari 2017 ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). De wettelijke rente wordt, als onvoldoende bestreden, toegewezen over het bedrag aan schadevergoeding. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 ECLI:NL:RBAMS:2021:7910).
4.19.
Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten vormen de stellingen geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 dat partijen bekend is. De vordering van Dexia kan toegewezen worden tot het bedrag van
€ 3.289,26. Ook de vordering van [gedaagde] kan tot het bedrag van € 3.289,26 worden toegewezen.
4.20.
Nu beide partijen over en weer gedeeltelijk in het gelijk worden gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt, zowel in conventie als in reconventie.
4.21.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [gedaagde] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan.

5.De beslissing

in conventie en in reconventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia jegens [gedaagde] aan al haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten met nummers [contractnummer I] , [contractnummer II] , [contractnummer IV] , [contractnummer V] en [contractnummer III] heeft voldaan na betaling van € 3.289,26, te vermeerderen met de wettelijke rente,
5.2.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met nummers [contractnummer I] , [contractnummer II] , [contractnummer IV] , [contractnummer V] en [contractnummer III] onrechtmatig heeft gehandeld,
5.3.
verklaart voor recht dat ten aanzien van de overeenkomst met nummers [contractnummer IV] en [contractnummer V] sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last,
5.4.
veroordeelt Dexia om aan [gedaagde] € 3.289,26 te betalen ter zake de overeenkomsten met nummers [contractnummer IV] en [contractnummer V] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, te berekenen met toepassing van de uitgangspunten als genoemd in ro. 4.18, tot de dag van algehele voldoening,
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt,
5.6.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [gedaagde] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.