Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank beoordeelt of de minister de inschrijving van eiser als tolk in het Rbtv mocht doorhalen, hem een inschrijvingsverbod mocht opleggen tot en met 1 juli 2025 en de doorhaling openbaar mocht maken in de Staatscourant. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd.
7. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Eerst legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
8. De artikelen 9 en 11, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) en artikel 1.1 van het Besluit Gedragscode Wbtv, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
9. De minister heeft op grond van de Wbtv de taak om toezicht te houden op de naleving van de eisen die in de Wbtv worden gesteld aan tolken en vertalers die werkzaam zijn voor onder meer de rechtelijke macht, het Openbaar Ministerie, de Politie en bestuursorganen. Daartoe houdt de minister het Rbtv bij, zodat degenen die van de diensten van tolken en vertalers gebruik willen maken, er op kunnen vertrouwen dat de tolken en vertalers die in het Rbtv zijn opgenomen beschikken over de vereiste taalvaardigheid en integriteit. De minister houdt toezicht vooraf door het beoordelen van aanvragen van tolken en vertalers om opgenomen te worden in het Rbtv. Toezicht achteraf bestaat uit onder meer de doorhaling van de naam van de tolk en vertaler in het register. Het Bureau Wbtv, onderdeel van de Raad voor de Rechtsbijstand, voert namens de minister de Wbtv uit.
10. De minister kan op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wbtv de inschrijving in het Rbtv doorhalen, als is gebleken van ernstige feiten en omstandigheden die gaan over de integriteit of de vakbekwaamheid van de tolk. Bij de doorhaling wordt ook een inschrijvingsverbod opgelegd. Deze termijn bedraagt op grond van artikel 9, tweede lid, maximaal 10 jaar. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wbtv wordt van de doorhaling mededeling gedaan in de Staatscourant.
11. Bij het besluit van 23 juni 2020 heeft de minister:
- de inschrijving van eiser als tolk in het Rbtv per 1 juli 2020 in de talencombinaties Nederlands - Arabisch (Irakees), Nederlands - Arabisch (PalestijnsJordaans) en
Nederlands - Arabisch (Syrisch-Libanees) doorgehaald (de doorhaling);
- besloten dat verzoeker vijf jaren, dat wil zeggen tot en met 1 juli 2025, geen nieuw verzoek tot inschrijving als tolk en/of vertaler in het Rbtv kan indienen (het inschrijvingsverbod).
Daarnaast heeft de minister in de Staatscourant van 1 juli 2020 (nr. 34424) mededeling gedaan van de doorhaling (de bekendmaking).
12. Eiser stond sinds 2015 ingeschreven als tolk in het Rbtv in de hiervoor weergegeven talencombinaties. Sinds 6 februari 2015 was hij als tolk/vertaler werkzaam bij het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland (TVcN), een bedrijf dat tolk -en vertaaldiensten aanbiedt. Inmiddels voert TVcN als bedrijfsnaam “Global Talk”, maar voor de leesbaarheid zal Global Talk hierna TVcN worden genoemd.
13. De doorhaling heeft tot gevolg dat eiser niet meer werkzaam mag zijn als beëdigde tolk.
Eiser kan daardoor niet meer als tolk worden ingeschakeld door een aantal instanties, waaronder de tot rechterlijke macht behorende gerechten, de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Koninklijke Marechaussee.
14. De minister heeft de inschrijving doorgehaald omdat eiser:
- over de periode van 2017-2019 onverschuldigde annuleringsvergoedingen heeft ontvangen zonder deze terug te storten, voor een bedrag van in totaal € 45.000,00
(gedraging 1);
- niet-bestaande tolkopdrachten heeft aangemaakt, deze vervolgens heeft geaccepteerd en daarna weer heeft geannuleerd (gedraging 2).
15. Volgens de minister zijn beide gedragingen tezamen, maar ook ieder afzonderlijk, voldoende voor doorhaling van de naam van eiser in het Rbtv. Beide gedragingen tasten de integriteit aan die wordt vereist van tolken bij de uitoefening van hun beroep en tasten het vertrouwen aan dat betrokkenen moeten hebben in tolken. Eiser voldoet daarmee niet aan artikel 1.1 van het Besluit. De minister is daarom tot de doorhaling overgegaan.
16. Voor de motivering van het bestreden besluit verwijst de minister naar het advies van de Commissie voor bezwaar Wbtv en Wsnp van 2 november 2020.
17. Aanleiding voor de beslissing van de minister zijn klachten die door het TVcN en de Raad voor de Rechtsbijstand (de Raad) zijn ingediend bij het Bureau Wbtv. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Wbtv kunnen zij deze klachten indienen. De minister heeft daarop de klacht behandeld overeenkomstig de procedure die is beschreven in hoofdstuk IV van de Wbtv.
18. Volgens deze klachten heeft eiser onbevoegd gebruik gemaakt van het klantaccount van de Raad bij het TVcN en daarmee aanvragen voor niet bestaande tolkopdrachten aangemaakt. Eiser heeft vervolgens op zijn eigen tolkaccount bij TVcN de opdrachten geaccepteerd, om daarna met het klantaccount van de Raad de tolkopdrachten te annuleren tot vier uur voor aanvang van de tolkenopdrachten. Op die manier heeft eiser over de periode van 2017 tot en met 2019 aanspraak gecreëerd op 100% vergoeding voor nietbestaande en geannuleerde tolkopdrachten, aldus het TVcN en de Raad. De vergoeding die op die manier aan eiser is uitgekeerd, bedraagt volgens het TVcN en de Raad in totaal € 45.000,00.
19. Het Bureau Wbtv heeft de klachten conform de Wbtv voorgelegd aan de Klachtencommissie Wet beëdigde tolken en vertalers (de klachtencommissie).
De klachtencommissie heeft onderzoek gedaan naar de klachten (het onderzoek) en aan de hand daarvan op 23 maart 2020 advies aan de minister uitgebracht (het advies).
De klachtencommissie heeft de minister geadviseerd de inschrijvingen van eiser in het Rbtv door te halen en hem een inschrijvingsverbod van 10 jaar op te leggen.
20. De klachtencommissie heeft in het onderzoek het volgende opgenomen:
- Eiser heeft over de periode 2017-2019 annuleringsvergoedingen ontvangen. Hij heeft de ontvangst ook niet betwist, maar alleen dat de betalingen hem door drukte zijn ontgaan.
- Met verschillende devices (laptop en telefoons) is ingelogd op het klantaccount van de Raad, waarbij de inlog veelal was te herleiden tot het IP-adres van eiser;
- Met de verschillende devices waarmee ingelogd is op het klantaccount van de Raad, is door eiser eerder ingelogd op zijn tolkaccount
.De klachtencommissie acht op grond hiervan bewezen dat eiser met:
- een klantaccount van de Raad (onbevoegd) heeft ingelogd om daar tolkopdrachten aan te maken en te accepteren met het tolkaccount, om deze
- de volgende ochtend te annuleren met het klantaccount van de Raad en
de annulering te accepteren met het tolkaccount van eiser.
Volgens de klachtencommissie logt eiser met verschillende devices in (laptop, verschillende type smartphones), maar veelal vanaf hetzelfde IP-adres.
21. De minister heeft het onderzoek van de commissie geheel gevolgd. De minister heeft het advies van de commissie ook gevolgd, zij het dat de minister komt op een inschrijvingsverbod van vijf jaar, in plaats van de geadviseerde tien jaar.
22. In zijn eerste betoog betwist eiser dat hij in de jaren 2017 tot en met 2019 in totaal een bedrag van € 45.000,00 aan annuleringsvergoedingen heeft ontvangen. Hij stelt dat hij slechts een derde deel van dit bedrag heeft ontvangen en dat het overige deel is uitbetaald aan TVcN. De ontvangen annuleringsvergoedingen betreffen slechts een fractie van de omzet die eiser als tolk heeft gegenereerd. Daardoor zijn de ontvangen annuleringsvergoedingen hem nooit opgevallen.
22. Dit betoog slaagt niet. Eiser heeft - in zijn betoog opnieuw - niet ontkend dat hij ten minste een deel van de onverschuldigde vergoedingen heeft ontvangen en niet heeft teruggestort. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich alleen al op basis daarvan terecht op het standpunt gesteld dat is gebleken van ernstige feiten en omstandigheden die gaan over de integriteit van eiser. Ook als eiser maar een derde deel van het bedrag heeft ontvangen en het, naar eiser stelt, een fractie is van de omzet die eiser als tolk heeft gegenereerd, is een bedrag van € 15.000,00 namelijk in absolute zin een aanzienlijk bedrag. Verder kan het feit dat vergoedingen in kleine bedragen aan hem werden overgemaakt, er niet toe leiden dat hem niet kan worden verweten dat hij de onverschuldigde vergoedingen niet heeft teruggestort. Van eiser, die beroepsmatig werkzaam was als tolk, mag worden verwacht dat hij alert is op vergoedingen die hem niet toekomen of een administratie voert die hem daarop attendeert. Dat hem niet is opgevallen dat hij een - aanzienlijk - aantal onverschuldigde vergoedingen heeft ontvangen, komt dan ook voor zijn rekening en risico. Daarbij komt dat een tolk per e-mail en via een bericht dat wordt verzonden naar zijn mobiele telefoon (via het zogenoemde TASnet) in kennis wordt gesteld van de annulering, en de tolk via de site van TVcN of via TASnet de annulering actief moet bevestigen. Als de tolk dat niet doet, wordt hij door TVcN nagebeld om de annulering door te geven. Eiser kon dus weten dat de opdrachten waren geannuleerd. De omstandigheid dat, naar eiser stelt, ook andere collega’s onverschuldigde vergoedingen niet terugstorten, heeft hij niet met verklaringen van hen aannemelijk gemaakt, nog los van het feit dat hij een eigen verantwoordelijkheid heeft om onverschuldigde vergoedingen terug te storten. De rechtbank komt op grond van deze overwegingen tot de conclusie dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat gedraging 1 de doorhaling rechtvaardigt. Bij dat standpunt heeft hij in aanmerking kunnen nemen dat door deze gedraging het vertrouwen in de beroepsgroep ernstig wordt geschaad
.
22. Eiser betoogt vervolgens dat de minister ten onrechte alleen is afgegaan op informatie van TVcN, één van de klagers. Volgens eiser behoorde de minister zelf onderzoek te doen. De stukken die door TVcN als bewijs voor de klacht zijn overgelegd, zijn voor eiser volstrekt onvoldoende. Het zijn alleen maar Excel-bestanden met een overzicht van handelingen waarvan wordt beweerd dat deze zijn toe te schrijven aan eiser. De bestanden bevatten echter geen controleerbare gegevens. Verder is de minister ten onrechte niet ingegaan op wat eiser tegen de vaststellingen van de klachtencommissie en de klagers heeft ingebracht. Dat wat eiser inbrengt, wordt als niet aannemelijk afgedaan, terwijl de inbreng van klagers als waarachtig wordt beschouwd, hoewel de informatie niet van een onpartijdige bron afkomstig is. Ook is de minister niet ingegaan op de stelling van eiser dat de fraude is gepleegd door iemand die werkzaam was binnen de Raad, aldus eiser.
22. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat gedraging 1 voldoende is voor de doorhaling. Tijdens de zitting heeft de minister op vragen van de rechtbank laten weten dat de duur van het inschrijvingsverbod is gebaseerd op beide gedragingen die aan het besluit van 23 juni 2020 ten grondslag zijn gelegd. Daarom zal de rechtbank ingaan op het betoog van eiser dat de minister ten onrechte niet zelf onderzoek heeft gedaan naar gedraging 2.
22. Het inschrijvingsverbod is een voor eiser belastend besluit met voor hem aanzienlijk nadelige gevolgen. Dat brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de minister de vaststelling van gedraging 2, nu die is gebaseerd op ICT-gegevens, moet worden gedaan door een ter zake deskundig lid van de klachtencommissie, een ter zake deskundige medewerker van het Bureau Wbtv of van de klachtencommissie, door een ter zake deskundige persoon die in opdracht van hen heeft gehandeld of wiens bevindingen het Bureau Wbtv of de klachtencommissie voor zijn rekening heeft genomen. De rechtbank volgt hiermee de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 mei 2017). Deze rechtspraak gaat weliswaar over de vaststelling van de verbeurte van dwangsommen, maar de rechtbank ziet aanleiding deze algemene eisen op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook op het bestreden besluit toe te passen, gezien het belastende karakter van het inschrijvingsverbod. Daarbij neemt de rechtbank nog in aanmerking dat eiser het verbod opgelegd heeft gekregen in het kader van de toezicht op de naleving van eisen die aan tolken en vertalers worden gesteld. Het kwalificeert daarmee, tezamen met de doorhaling, als een herstelsanctie in de zin van artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.
27. De minister heeft, in navolging van het bureau Wbtv, niet zelf onderzoek gedaan naar gedraging 2, althans dat blijkt niet uit de dossierstukken. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het bureau Wbtv zich heeft gebaseerd op het advies, dat weer is gebaseerd op gegevens die afkomstig zijn van klagers. De klachtencommissie heeft de overgelegde gegevens niet zelf geverifieerd of laten verifiëren. Het resultaat is dat alleen van klagers een deskundige opvatting over de betekenis van de ICT-gegevens is verkregen, maar niet van iemand die werkzaam is bij het bureau Wbtv, voor de klachtencommissie of van iemand die in opdracht van het bureau of de klachtencommissie onderzoek heeft gedaan. Ook ontbreekt een eigen rapportage van het Bureau Wbtv of de klachtencommissie waarin de vaststelling van de gedraging is weergegeven. Zij hebben ermee volstaan om een aantal Excel-bestanden van TVcN aan het onderzoek ten grondslag te leggen, zonder de bijbehorende logfiles. Daardoor kan achteraf niet worden nagegaan of de gegevens in de Excel-bestanden van TVcN zijn te verbinden aan de logfiles. Door het ontbreken van een rapportage kan achteraf ook niet worden nagegaan hoe eiser zich onbevoegd toegang heeft weten te verschaffen tot het account van de Raad voor de rechtsbijstand, dat de raad heeft bij TVcN.
27. Nu de minister en het bureau Wbtv, in navolging van de klachtencommissie, niet zelf de overgelegde ICT-gegevens hebben geverifieerd en hebben vastgesteld of eiser gedraging 2 heeft begaan, is het bestreden besluit ten aanzien van deze gedraging in strijd met artikel 3:2 van de Awb voorbereid. Het feit dat de leden van de klachtencommissie niet onder de verantwoordelijkheid van de minister werkzaam zijn, zoals de minister tijdens de zitting heeft gesteld, maakt dit niet anders. Dat ontheft de minister niet van de verplichting om na te gaan of het onderzoek zorgvuldig tot stand is gekomen.
27. Eiser keert zich ook tegen de openbaarmaking van de doorhaling
.Hij is door de publicatie benadeeld, omdat hij reputatieschade en financiële schade heeft geleden. Eiser vindt dat de minister de publicatie moet rectificeren, althans tot wijziging daarvan moet overgaan.
27. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de publicatie in de Staatscourant kwalificeert als een beslissing die vatbaar is voor beroep. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Weliswaar is de openbaarmaking als zodanig een feitelijke handeling, maar deze handeling maakt onlosmakelijk onderdeel uit van de doorhaling. Zonder de doorhaling kan niet tot de publicatie worden overgegaan, terwijl tegen de doorhaling bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld. Een andere opvatting zou een voor de rechtsbescherming ongewenste uitkomst hebben. Die zou namelijk inhouden dat tegen de doorhaling beroep bij de bestuursrechter open staat, terwijl de publicatie moet worden aangevochten bij de burgerlijke rechter. De openbaarmaking van de doorhaling is naar het oordeel van de rechtbank dan ook een onderdeel van de doorhaling, waartegen bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter. De rechtbank volgt hiermee de benadering van de rechtbank Rotterdam in haar uitspraak van 25 januari 2018.Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft in zijn uitspraak van 18 februari 2020 geen aanleiding gezien voor een andere bendering.
31. In de publicatie (Staatscourant 34424, 1 juli 2020) heeft de minister mededeling gedaan van de doorhaling van eiser in het Rbtv in de talencombinaties waarin hij als tolk werkzaam is. In deze publicatie is ook de naam van eiser weergegeven. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom tot publicatie van de naam van eiser in de Staatscourant is overgegaan. Weliswaar bevat artikel 11 van de Wbtv een verplichting tot publicatie, maar die verplichting houdt alleen in dat van de beschikking tot doorhaling mededeling wordt gedaan in de Staatscourant. Om te voldoen aan artikel 11 van de Wbtv had de minister er voor kunnen kiezen om, in plaats van de publicatie van de naam van eiser, te volstaan met de mededeling dat het besluit tot doorhaling was genomen of met de mededeling dat de naam van een tolk in de talencombinaties waarin eiser actief was in het Rbtv is doorgehaald, al dan niet met vermelding van de initialen van eiser en onder verwijzing naar de beschikking. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het in de rede ligt dat degenen die gebruik maken van tolken het Rbtv raadplegen, in plaats van afzonderlijke publicaties in de Staatscourant. Het doel wat de minister nastreeft met de publicatie, namelijk voorkomen dat een tolk wordt ingezet die zich niet heeft gehouden aan integriteitseisen, wordt al bereikt door de doorhaling van de inschrijving in het Rbtv.
De rechtbank ontkent niet dat de minister, nu de doorhaling van de naam van eiser gerechtvaardigd is, de wettelijke verplichting heeft om tot publicatie over te gaan. De minister moet echter het belang van publicatie in de Staatscourant van de volledige naam van eiser afwegen tegen de gevolgen die dat voor eiser kan hebben. Deze afweging heeft de minister bij het bestreden besluit niet gemaakt, zodat het bestreden besluit in zoverre niet deugdelijk is gemotiveerd. Deze afweging moet de minister bij een nieuw besluit op het bezwaar van eiser alsnog maken. Het is aan de minister om op basis van deze afweging te bepalen of, en zo ja, in welke vorm de minister bij de publicatie wil blijven.