ECLI:NL:RBOBR:2022:5198

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
22/1809
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde lasten onder dwangsom voor afvalstoffenadministratie door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan schrootverwerker AVI

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Auto Verschrotings Industrie 'A.V.I.' Den Bosch B.V. en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Het college had aan AVI vier lasten onder dwangsom opgelegd vanwege tekortkomingen in de afvalstoffenadministratie, na twee grote branden in 2021 die de aandacht op het bedrijf vestigden. De rechtbank oordeelde dat de last met betrekking tot de registratieverplichting te streng was geformuleerd, waardoor AVI bij een enkele vergissing in de administratie direct dwangsommen zou moeten betalen. De rechtbank vond dat het college onvoldoende had onderbouwd dat deze strenge bepaling noodzakelijk was voor een goede afvalstoffenadministratie. De rechtbank vernietigde het besluit van het college voor zover het betrekking had op last 1 en droeg het college op binnen 20 weken een nieuw besluit te nemen. De rechtbank oordeelde dat handhaving in deze vorm niet evenredig was, gezien de belangen van zowel AVI als de omgeving. De uitspraak benadrukt het belang van een evenwichtige benadering van handhaving en de noodzaak voor samenwerking tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1809

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 november 2022 in de zaak tussen

Auto Verschrotings Industrie ''A.V.I.'' Den Bosch B.V., uit 's-Hertogenbosch, (AVI)
(gemachtigde: mr. W.J.W. van Eijk),
en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (het college)

(gemachtigden: mr. M. de Laat en mr. S. van Hoof).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: de gemeente ’s-Hertogenbosch (de gemeente)
(gemachtigden: mr. B.M.A. Laheij en F.J.H.E. Snels).

Inleiding

1.1
Op 9 maart 2021 en 14 oktober 2021 hebben twee grote branden gewoed in het bedrijf van AVI aan de [adres] . Naar aanleiding van deze branden is het college scherper gaan letten op AVI. Dit heeft onder meer geleid tot het besluit van 20 december 2021 waarin het college aan AVI vier lasten onder dwangsom heeft opgelegd voor tekortkomingen in de afvalstoffenadministratie. AVI zou een vergunningvoorschrift, artikelen van de Wet milieubeheer (Wm) en artikelen van het Besluit melden afvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen (Besluit melden) hebben overtreden.
1.2
Met het bestreden besluit van 1 juli 2022 heeft het college de lasten in stand gelaten. AVI heeft hierop beroep ingesteld, voor last 1 bij deze rechtbank, voor lasten 2, 3 en 4 bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). De Afdeling heeft nog geen uitspraak gedaan.
1.3
De rechtbank heeft het beroep van AVI tegen last 1, samen met de andere lopende rechtszaken rondom AVI, op 1 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
  • namens AVI: de gemachtigde, [naam] , [naam] en deskundigen van Milon B.V. ( [naam] , [naam] en [naam] ).
  • namens het college: de gemachtigden, [naam] , [naam] , [naam] en deskundigen van de Brandweer Brabant-Noord ( [naam] en
  • de gemeente, vertegenwoordigd door haar gemachtigden.
1.4
De rechtbank heeft op de zitting vastgesteld dat alle partijen een veilige bedrijfsvoering willen, zonder brandgevaar en risico’s voor de omgeving van het bedrijf. Verder willen alle partijen dat AVI een duidelijke nieuwe revisievergunning krijgt, waarin klip en klaar staat aangegeven wat AVI wel en niet mag doen en welke maatregelen AVI moet treffen ten aanzien van brandveiligheid. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat partijen vooral veel procedures tegen elkaar voeren. Partijen vertrouwen elkaar niet en zijn verzand in gesteggel over de route naar de door hen gezamenlijk gewenste doelen: duidelijkheid en veiligheid. Omdat partijen steeds bakkeleien, blijven die doelen buiten bereik.
1.5
De rechtbank begrijpt dat de twee grote branden het vertrouwen van het college en de gemeente in AVI hebben beschadigd. De rechtbank kan daarom volgen dat het college een noodzaak ziet voor een strikt toezicht op de afvalstoffenadministratie. De gekozen vorm van last 1 vindt de rechtbank echter niet evenredig in verhouding tot de te dienen belangen. Daarom vernietigt de rechtbank de beslissing op bezwaar van het college van 1 juli 2022 voor zover deze ziet op last 1.
1.6
In deze uitspraak zet de rechtbank eerst de feiten op een rij. Daarna behandelt de rechtbank de beroepsgronden van AVI tegen de beslissing op bezwaar van 1 juli 2022 (verder: het bestreden besluit). De rechtbank legt uit waarom zij het bestreden besluit vernietigt en wat dat voor gevolgen heeft. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
 Op 29 september 2021 heeft de Omgevingsdienst de massabalans over het jaar 2020, de weegbruggegevens en de door AVI gemelde gegevens bij het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen over 2020 gecontroleerd, aan de hand van de afvalstoffenadministratie van AVI. Daarbij is geconstateerd dat AVI in 2020 met betrekking tot de aanwezige voorraad afvalstoffen niet aan alle registratieverplichtingen uit voorschrift 5.1.1 van de revisievergunning van 31 juli 2001 heeft voldaan. Daarnaast is geconstateerd dat in 2020 niet is voldaan aan de meldplicht voor de inname van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen volgens artikel 10.40, eerste lid, van de Wm. Tevens is geconstateerd dat AVI in 2020 niet voor alle afgegeven afvalstoffen uit de inrichting heeft voldaan aan de registratieverplichting van artikel 10.38 van deze wet in combinatie met artikel 7 van het Besluit melden. Verder is nog geconstateerd dat in 2020 niet voor alle ingenomen afvalstoffen is voldaan aan de regelgeving inzake het correct gebruik van afvalstroomnummers in de artikelen 8 en 9 van het Besluit melden.
 Op 20 december 2021 heeft het college aan AVI vier lasten onder dwangsom opgelegd om herhaling van deze overtredingen in 2022 te voorkomen. In de last met betrekking tot het niet nakomen van de registratieverplichting in vergunningvoorschrift 5.1.1 (last 1) is bepaald dat AVI aan alle registratieverplichtingen in verband met de aanwezige afvalstoffen, grondstoffen en hulpstoffen in voorschrift 5.1.1 dient te voldoen. Als AVI dat niet doet, verbeurt zij een dwangsom van € 450,00 per 10 ton afvalstoffen waarop de overtreding(en) van artikel 2.3, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 2.1, eerste lid, onder e, betrekking heeft/hebben, met een maximum van € 90.000,00. Aan overtreding van de andere lasten (last 2, 3 en 4) zijn eveneens dwangsombedragen gekoppeld van € 450,00 per 10 ton afvalstoffen waarop de overtreding betrekking heeft, met een maximum van
€ 90.000,00. Het college heeft inmiddels een invordering aangekondigd voor dwangsommen die zijn verbeurd door het overtreden van last 1.
 Het college heeft aan AVI ook nog andere lasten onder dwangsom opgelegd. Met het besluit van 29 april 2020 heeft het college AVI een last opgelegd in verband met de opslag van shredderafval, gevolgd door een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom voor € 150.000,00. Het daartegen ingestelde beroep is op 28 juni 2022 op een zitting van de meervoudige kamer behandeld (SHE 21/3249). Hierin is nog geen uitspraak gedaan. Met het besluit van 26 november 2021 heeft AVI een last over de maximale hoeveelheid opslag van schroot opgelegd gekregen, gevolgd door een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom voor € 105.000,00. Het beroep tegen deze besluiten is gelijktijdig met het beroep in deze zaak behandeld (SHE 22/1365 en
SHE 22/2284). Hierin heeft de rechtbank op 21 november 2022 uitspraak gedaan.
3. In het bestreden besluit heeft het college ten aanzien van last 1 (kort samengevat) de volgende standpunten ingenomen. Ten eerste wordt door partijen niet betwist dat AVI vergunningvoorschrift 5.1.1. heeft overtreden. Verder vindt het college een verbeterplan onvoldoende om af te zien van handhaving. Daarbij is last 1 voldoende duidelijk omschreven en ook voldoende onderscheidend van last 4. Ten slotte vindt het college de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de last onder dwangsom.
Is de rechtbank bevoegd om te oordelen over het beroep tegen last 1?
4.1
De rechtbank moet ambtshalve (zelf) beoordelen of zij bevoegd is om van het beroep kennis te nemen en overweegt daarover als volgt.
4.2
Vergunningvoorschrift 5.1.1 van de revisievergunning luidt:
Vergunninghoudster dient een administratie te voeren van de binnen de inrichting aanwezige afvalstoffen, grondstoffen en hulpstoffen.
a. Uit deze administratie moet wekelijks kunnen worden afgeleid hoe groot de aanwezige voorraad afvalstoffen, grondstoffen en hulpstoffen is. De opzet en uitvoering van deze administratie dienen zodanig te zijn dat, per ontvangen c.q. afgegeven partij, ten minste de volgende gegevens worden geregistreerd:
b. de hoeveelheid (in kg)
c. een omschrijving van de aard en samenstelling;
d. de afvalstofcode (overeenkomstig de afvalstofcodelijst)
e. het afvalstroomnummer (voor zover van toepassing)
f. de opslaglokatie (vaknr, etc.);
g. het factuurnummer.
4.3
Last 1 van het dwangsombesluit van 20 december 2021 (het niet volledig naleven van de registratieverplichting in verband met de afvalstoffenadministratie) is opgelegd in verband met overtreding van voorschrift 5.1.1 van de revisievergunning en is gebaseerd op artikel 2.3, onder a, van de Wabo. Tegen overtreding van dit artikel staat op grond van artikel 2 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen rechtstreeks beroep open bij de Afdeling. Daarom is de rechtbank bevoegd te oordelen over dit beroep. Last 2 (meldplicht ingenomen afvalstoffen) is gebaseerd op overtreding van artikel 10.40 van de Wm. Last 3 (registratieplicht afgegeven afvalstoffen) is gebaseerd op artikel 10.38 van de Wm en artikel 7 van het Besluit melden. Last 4 (correct gebruik afvalstroomnummers) is gebaseerd op artikel 8 en 9 van het Besluit Melden. Tegen handhavingsbesluiten op grond van hoofdstuk 10 van de Wm en het Besluit melden staat op grond van artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb rechtstreeks beroep open bij de Afdeling.
4.4
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 16 maart 2018 [1] is in het geval van een onsplitsbaar handhavingsbesluit de Afdeling in eerste aanleg bevoegd om van het beroep kennis te nemen. Last 1 (registratieverplichting in verband met de afvalstoffenadministratie) is opgelegd in verband met overtreding van vergunningvoorschrift 5.1.1 van de revisievergunning. Last 4 is opgelegd in verband met het niet correcte gebruik van afvalstroomnummers door AVI. De artikelen 8 en 9 van het Besluit melden zien op het verstrekken van afvalstroomnummers aan het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen. AVI wordt verweten onjuiste afvalstroomnummers te hebben gebruikt/gemeld.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat de gedraging die de overtreding van last 1 heeft veroorzaakt niet alleen het op juiste wijze registreren van het afvalstroomnummer betreft, maar ook het niet opnemen in het weegbrugbestand van gegevens van ontdoener en transporteur, een factuurnummer en opslaglocatie. Ook ontbreken gegevens met betrekking tot de uitgaande stoffen (naam adres en woonplaats van transporteur en ontvanger, evenals benaming, omschrijving van aard, eigenschappen en samenstelling van de uitgaande stof) en de wijze waarop de stoffen worden toegepast. Het gaat dus niet alleen om het niet juist registeren van afvalstroomnummers. Daarmee zijn de gedragingen die tot overtreden van last 1 kunnen leiden voldoende te onderscheiden van gedragingen die betrekking hebben op de andere lasten. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat zij bevoegd is kennis te nemen van het aan haar voorgelegde geschil ten aanzien van last 1 van het dwangsombesluit van 20 december 2021.
Is last 1 voldoende duidelijk geformuleerd?
5.1
AVI stelt dat last 1 onduidelijk geformuleerd is en dat het bestreden besluit daarmee onvoldoende is gemotiveerd. Zij vindt dat niet duidelijk is wanneer de last nu exact overtreden wordt en wanneer precies dwangsommen worden verbeurd.
5.2
Het college heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht de last wel duidelijk en handhaafbaar te vinden. Voor elke afwijking van vergunningvoorschrift 5.1.1 die bij een controle wordt gevonden, wordt een dwangsom verbeurd. Hierbij worden per controle de hoeveelheden onjuist geregistreerde afvalstoffen opgeteld en bedraagt de dwangsom
€ 450,00 per 10 ton. AVI heeft daarmee een marge tot een totaal aan overtredingen per maand van 10 ton. Desgevraagd geeft het college aan dat elke geconstateerde afwijking van dit voorschrift tot een overtreding en het verbeuren van dwangsommen leidt en dat alle verbeurde dwangsommen in beginsel ingevorderd zullen worden.
5.3
De rechtbank merkt op dat het vergunningvoorschrift nauwkeurig omschrijft aan welke eisen de afvaladministratie minimaal moet voldoen. Uit de last onder dwangsom blijkt vervolgens dat iedere afzonderlijke onnauwkeurigheid, ongeacht omvang, oorzaak of verwijtbaarheid, tot overtreden leidt. Het college heeft ter zitting deze uitleg bevestigd. AVI lijkt in de beroepsgronden ook van deze uitleg uit te gaan. De rechtbank is daarmee van oordeel dat de omschrijving van last 1 voldoende duidelijk is geformuleerd. De grond slaagt niet.
Dient het college van handhaving af te zien?
6.1
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat uit de controle van 29 september 2021 is gebleken dat AVI de registratieverplichting in vergunningvoorschrift 5.1.1 heeft overtreden. Het college is dan ook bevoegd hiertegen handhavend op te treden. De rechtbank zal zich daarom buigen over de vraag of het college in dit concrete geval van handhaving dient af te zien.
6.2
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. Nu een concreet zicht op legalisatie niet gesteld en niet aannemelijk is, zal de rechtbank hieronder alleen nader ingaan op de evenredigheid.
6.3
AVI stelt dat zij sinds de eerste constatering dat de afvalstoffenadministratie niet op orde was (in september 2021) veel heeft verbeterd. Het verbeterplan is inmiddels voltooid en de administratie is momenteel op orde. Ten tijde van het bestreden besluit had AVI al zoveel verbeterd, dat zij vindt dat een last onder dwangsom niet evenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Een vrees voor herhaling is volgens AVI niet gegrond. Hier komt bij dat niet valt uit te sluiten dat in een omvangrijke en complexe afvalstoffenadministratie ook menselijke vergissingen voorkomen. Eén vrachtwagen per ongeluk verkeerd registreren kan zo een afwijking van 30 ton opleveren en daarmee onder de huidige last direct tot verbeuren van drie dwangsommen leiden. AVI vindt dit automatisme, in samenhang met een foutmarge van 10 ton, niet evenredig.
6.4
Het college vindt het bestaan van een verbeterplan en het doorvoeren van enige verbeteringen onvoldoende zekerheid geven om van handhaven af te zien. De grote belangen voor de omgeving maken een strikt toezicht op de afvalstoffenadministratie noodzakelijk. Het college vindt de gekozen modaliteit van de last passend omdat onnauwkeurige registratie bij grotere partijen zwaarder meetelt dan bij kleinere partijen. De verplichting tot een nauwkeurige administratie met een foutmarge tot 10 ton vindt het college niet onevenredig.
6.5
De gemeente ondersteunt de handhaving. De brand van 9 maart 2021 heeft een grote impact gehad op de samenleving en het milieu. Inwoners en omliggende bedrijven hadden last van de enorme rookontwikkeling en maakten zich zorgen om hun gezondheid. De brand heeft ook grote inzet gevraagd van de gemeente en hulpverlening en heeft geleid tot schade. De gemeente heeft daarop het college verzocht alle noodzakelijke maatregelen te treffen ter voorkoming van verdere brand, overlast en schade en om toe te zien op naleving van wet- en regelgeving door het bedrijf om de brandveiligheid te kunnen garanderen. Hoewel de gemeente het goed vindt om te zien dat het bedrijf stappen heeft gezet om de brandveiligheid te verbeteren, vindt zij strikte handhaving nog steeds noodzakelijk. In het kader van de evenredigheid dient doorslaggevend gewicht te worden toegekend aan het belang van de veiligheid van de inwoners en de omgeving bij naleving van wet- en regelgeving door AVI.
6.6
De rechtbank beantwoordt de vraag of handhavend optreden in deze vorm niet onevenredig is in lijn met de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022. [2] In die uitspraak heeft de Afdeling uitgesproken dat besluiten in het kader van het evenredigheidsbeginsel in beginsel moeten worden getoetst op (kort gezegd) geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid. De intensiteit van de toetsing, en ook of aan alle drie deze punten moet worden getoetst, hangt af van de context. Belangrijke oriëntatiepunten zijn (i) de aard en het gewicht van de bij het besluit betrokken belangen en (ii) de ingrijpendheid van het besluit en de mate waarin het fundamentele rechten van de belanghebbenden aantast (iii). In dit geval zijn zowel de belangen voor AVI als voor de omgeving van AVI (’s-Hertogenbosch) groot.
6.7
De rechtbank is van oordeel dat een last onder dwangsom in beginsel een geschikt middel kan zijn om op te treden tegen overtredingen van vergunningvoorschriften, zoals een verplichting tot een nauwkeurige afvalstoffenadministratie. De rechtbank vindt dat het college in het gemaakte verbeterplan en de reeds doorgevoerde verbeteringen geen aanleiding heeft hoeven zien om af te zien van handhaving. Het college hecht groot belang aan het blijvend naleven van de vergunningvoorschriften voor de afvalstoffenadministratie en de rechtbank kan het college volgen dat strikt toezicht gebaat is bij handhaving via een last onder dwangsom.
6.8
Een nauwkeurige afvalstoffenadministratie draagt bij aan een (toezicht op) een veilige leefomgeving. Daarvoor is echter meer nodig dan alleen handhaving via dwangsommen. Het is ook belangrijk dat AVI en de toezichthouder goed blijven samenwerken. AVI moet transparant zijn (ook ten aanzien van fouten) en de mogelijkheid hebben om te leren van onvolkomenheden. De rechtbank begrijpt verder dat de afvalstoffenadministratie van AVI omvangrijk en complex is. Ook bij een nauwkeurig systeem valt een menselijke fout niet uit te sluiten. AVI heeft ook belang bij een bedrijfsvoering waarin vergissingen, ondanks voldoende voorzorgsmaatregelen, bespreekbaar blijven zonder dat er per definitie steeds een sanctie volgt.
6.9
Last 1 heeft tot gevolg dat ook een incidentele vergissing, zolang deze 10 ton afval of meer betreft, steeds tot het verbeuren van een dwangsom leidt. De rechtbank is van oordeel dat het college noch schriftelijk, noch ter zitting, duidelijk heeft gemaakt waarom een dergelijke strikte last noodzakelijk is en hoe de betrokken belangen daarbij zijn afgewogen. Ook de keuze van een marge van 10 ton is niet nader gemotiveerd, gelet op de mogelijkheid dat een enkele vergissing in de administratie tot een tekortkoming van een veelvoud daarvan kan leiden. Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat onverkorte handhaving van last 1 (in de huidige vorm) tot een evenredig resultaat leidt. Deze grond slaagt.
7. Omdat het bestreden besluit vanwege voorgaande al geen stand kan houden, komt de rechtbank aan de overige beroepsgronden niet toe.

Conclusie en gevolgen

8.1
Omdat het college het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd, zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het college de gelegenheid te bieden om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit is volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier om deze zaak af te doen. Het college moet binnen 20 weken een nieuw besluit nemen op het bezwaar van AVI.
8.2
De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en de bij het primaire besluit opgelegde last onder dwangsom te vernietigen. Wel zal de rechtbank het primaire besluit schorsen tot zes weken na het nemen van een nieuw besluit op het bezwaar van AVI.
8.3
Omdat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is, moet het college het griffierecht aan AVI vergoeden en krijgt AVI ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,00 een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt het college op binnen 20 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
 schorst het primaire besluit (de last onder dwangsom) tot en met zes weken na het nemen van het nieuwe besluit op het bezwaar van AVI;
 bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,00 aan AVI moet vergoeden;
 veroordeelt het college tot betaling van € 1.518,00 aan proceskosten aan AVI.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en
mr. A.L.M. Steinebach-de Wit en mr. W.S. Badri, leden, in aanwezigheid van
mr.A.G.M. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
29 november 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 8:72, vierde lid van de Awb
4. De bestuursrechter kan, indien toepassing van het derde lid niet mogelijk is, het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij:
a. bepalen dat wettelijke voorschriften over de voorbereiding van het nieuwe besluit of de andere handeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven;
b. het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
Artikel 2.1 eerste lid onder e, van de Wabo
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
e. 1°.het oprichten,
2°.het veranderen of veranderen van de werking of
3°.het in werking hebben
van een inrichting of mijnbouwwerk,
Artikel 2.3 onder a, van de Wabo
Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning
dat betrekking heeft op:
a. activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e;