ECLI:NL:RBOBR:2022:5058

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
SHE 21/1974
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid na werkgeversbezwaar

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om zijn WIA-uitkering per 1 september 2021 te beëindigen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser, die zich op 12 september 2018 arbeidsongeschikt meldde, ontving aanvankelijk een WIA-uitkering op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. De ex-werkgever ging echter in bezwaar, wat leidde tot een herbeoordeling door het UWV. In het bestreden besluit van 21 juli 2020 werd vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat de beëindiging van de uitkering rechtvaardigde.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat zijn reumatische aandoeningen en mentale klachten hem belemmerden in het uitvoeren van de geselecteerde functies, zorgvuldig gewogen. Eiser voerde aan dat de functies niet geschikt waren en dat de overschrijding van zijn belastbaarheid niet kon worden gecompenseerd met een til-/draaghulp. Het UWV had echter drie functies geselecteerd die volgens hen geschikt waren, en de rechtbank oordeelde dat het UWV niet buiten de omvang van het geding was getreden door deze herbeoordeling uit te voeren.

De rechtbank concludeerde dat de rapportages van het UWV zorgvuldig waren en dat er geen reden was om aan de juistheid van de belastbaarheid van eiser te twijfelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering door het UWV terecht was. Eiser kreeg geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1974

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.P.M. Kouwenaar),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)

(gemachtigde: mr. A.P.J. Mijs).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Actief Werkt! Uitzendbureau B.V., te Breda (ex-werkgever)
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om hem geen uitkering (meer) te verstrekken op grond van de Wet WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen).
Met het besluit van 9 december 2020 is aan eiser per 9 september 2020 een WIA-uitkering toegekend, omdat eiser volledig (80-100%) arbeidsongeschikt werd bevonden.
De ex-werkgever was het niet eens met dit besluit en is hiertegen in bezwaar gegaan. De ex-werkgever was namelijk van mening dat de arbeidsongeschiktheid van eiser ook duurzaam was en dat er daarom recht bestond op een IVA-uitkering (inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten).
Dit bezwaar is gegrond verklaard: in het besluit van 21 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft het UWV vastgelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is en daarom geen recht heeft op een WIA-uitkering. Ook staat in dat besluit dat de WIA-uitkering van eiser om diezelfde reden wordt beëindigd per 1 september 2021.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Daarom heeft hij een beroepschrift ingediend.
In reactie op het beroepschrift heeft het UWV een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV deelgenomen. De ex-werkgever is met bericht van verhindering niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Relevante feiten en omstandigheden
1.1
Eiser is via de ex-werkgever werkzaam als operator als hij zich op 12 september 2018 arbeidsongeschikt meldt in verband met lichamelijke klachten. Per 4 december 2018 loopt het dienstverband van eiser bij de ex-werkgever af. Omdat de ex-werkgever een zogenoemde eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW) is, betaalt de ex-werkgever de ZW-uitkering aan eiser.
1.2
Na één jaar arbeidsongeschiktheid wordt een Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) uitgevoerd. Met het besluit van 24 oktober 2019 wordt aan eiser medegedeeld dat zijn ZW-uitkering ongewijzigd doorloopt. Bij de EZWb is namelijk vastgesteld dat eiser minder dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij wegens arbeidsongeschiktheid niet meer kon werken.
1.3
Op 24 juni 2020 dient eiser een aanvraag in voor een WIA-uitkering. Deze aanvraag heeft geleid tot de besluiten zoals deze zijn vermeld onder het kopje ‘inleiding’.
Het geschil
2. Partijen zijn het niet eens over de vraag of eisers WIA-uitkering terecht is beëindigd, omdat eiser per 9 september 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn.
De standpunten
De standpunten van eiser
3.1
Eiser is van mening dat hij arbeidsongeschikt is door beperkingen wegens reumatische aandoeningen. Hij heeft beperkingen aan zijn gewrichten over heel zijn lichaam en er is sprake van toegenomen pijnklachten. Volgens eiser kan hij de geduide functies niet verrichten. Meer specifiek vindt eiser dat in de functie van productiemedewerker de overschrijding op tillen en dragen niet kan worden gecompenseerd door het gebruik van een til-draaghulp. Tot slot is eiser van mening dat het UWV geen rekening heeft gehouden met zijn beperkte mentale belastbaarheid. Hij heeft ernstige depressiviteitsklachten en vergaande ondersteuning nodig bij zijn persoonlijk en maatschappelijk functioneren.
3.2
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser medische informatie overgelegd, bestaande uit een ongedateerde brief van waarnemend huisarts M. Dicker en een brief van reumatoloog drs. M.A. Bes van 27 januari 2022.
De standpunten van het UWV
4.1
Het UWV schrijft in zijn verweerschrift dat het geen aanleiding ziet een ander standpunt in te nemen. Het UWV benadrukt dat er in bezwaar niets aan de belastbaarheid van eiser is veranderd. De medische informatie die eiser nu overlegt, was ook al bekend bij de verzekeringsartsen van het UWV. Het UWV ziet dan ook geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen.
De reactie van de ex-werkgever
5. De ex-werkgever heeft in zijn reactie verzocht het beroep van eiser ongegrond te verklaren. De ex-werkgever kan zich volledig vinden in de beoordeling door het UWV.
De redenen van de rechtbank voor de beslissing
6.1
De rechtbank is van oordeel dat eiser terecht minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht per 9 september 2020. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Juridische beoordeling
6.2
Eiser voert aan dat het UWV buiten de omvang van het geding is getreden, door niet alleen de duurzaamheid te beoordelen, maar ook een arbeidskundige heroverweging te verrichten. De rechtbank geeft eiser hierin geen gelijk. In het geval van eiser heeft de verzekeringsarts B&B, naar aanleiding van het bezwaar van de ex-werkgever, een zogenoemde fictieve FML opgesteld met daarin de beperkingen die duurzaam worden geacht. Dit moet gevolgd worden door een arbeidskundig onderzoek, om na te gaan of eiser met deze fictieve FML ook volledig arbeidsongeschikt is. Alleen in dat geval kan namelijk een IVA-uitkering worden toegekend. De functie van de bezwaarprocedure is onder andere dat een volledige heroverweging van het besluit kan plaatsvinden. Dit is wat de arbeidsdeskundige B&B heeft gedaan: hij heeft het arbeidskundig onderzoek volledig heroverwogen. Hieruit is naar voren gekomen dat er toch drie geschikte functies zijn voor eiser, waarmee hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het UWV is dus niet buiten de omvang van het geding getreden.
De zorgvuldigheid
6.3
De rechtbank vindt dat de rapporten van het UWV voldoen aan de voorwaarde dat deze zorgvuldig tot stand moeten komen. De rechtbank baseert dit oordeel op de onderzoeksactiviteiten van de verzekeringsartsen. Zo heeft de verzekeringsarts dossierstudie verricht en heeft hij eiser gesproken tijdens het spreekuur dat vanwege de coronapandemie telefonisch heeft plaatsgevonden. Tijdens dit spreekuur heeft een observerend psychisch onderzoek plaatsgehad. Ook is het dagverhaal en zijn medische voorgeschiedenis met eiser besproken en heeft de verzekeringsarts de aanwezige medische informatie betrokken bij zijn beoordeling.
6.4
In bezwaar heeft de verzekeringsarts B&B de dossiergegevens bestudeerd, waaronder het door de ex-werkgever ingediende bezwaarschrift. Zowel eiser als de ex-werkgever hebben niet op het voorgenomen besluit van het UWV, waarin is vermeld dat eisers uitkering zou worden beëindigd per 1 september 2021, gereageerd. Tevens heeft de ex-werkgever aangegeven af te zien van een hoorzitting.
6.5
De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts (B&B) aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Verder is de rechtbank van oordeel dat de rapportages van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies van de rapportages logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.
De medisch inhoudelijke beoordeling
6.6
De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat het UWV de belastbaarheid van eiser onjuist heeft ingeschat. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
6.7
Het UWV is ermee bekend dat eiser diverse lichamelijke en psychische klachten heeft. Dit blijkt uit de rapportage van de verzekeringsartsen. Hiermee is ook rekening gehouden door beperkingen aan te nemen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Verdergaande beperkingen zijn volgens de verzekeringsartsen niet nodig.
6.8
De rechtbank heeft geen reden om aan de motiveringen te twijfelen. De verzekeringsartsen hebben inzichtelijk gemaakt waarom zij de beperkingen hebben aangenomen die zijn weergegeven in de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst). Eiser heeft niet met medische informatie aannemelijk gemaakt dat er meer beperkingen zouden moeten gelden. De medische gegevens die eiser heeft overgelegd, bevatten namelijk geen informatie die nieuw is.
De arbeidskundige beoordeling
6.9
De toekenning van de WIA-uitkering in het besluit van 9 december 2020 was gebaseerd op zowel een medisch onderzoek, als een arbeidskundig onderzoek. De arbeidsdeskundige kwam in zijn beoordeling tot de conclusie dat er voor eiser, met de beperkingen in de FML, niet genoeg geschikte functies waren. De arbeidsdeskundige kon drie functies vinden, maar één daarvan werd niet geschikt bevonden voor eiser. Het loonverlies bedraagt dan 100%. Uit het rapport van 25 mei 2021 blijkt dat de arbeidsdeskundige B&B nogmaals de drie functies heeft beoordeeld. Hierbij is hij tot de conclusie is gekomen dat alle drie de functies geschikt zijn voor eiser. De arbeidsdeskundige B&B motiveert dat de derde functie (productiemedewerker) alsnog geschikt is, omdat gebruik gemaakt kan worden van een til-/draaghulp. Hiermee is geen sprake meer van een overschrijding op het item tillen en dragen. Anders dan eiser op de zitting heeft gezegd, was de arbeidsdeskundige B&B niet verplicht om eiser te horen over zijn voornemen om deze functie als geschikt te beoordelen. Omdat er drie geschikte functies zijn, wat voldoende is voor een WIA-beoordeling, heeft de arbeidsdeskundige B&B het loonverlies berekend op 27,27%. Dit is minder dan 35%, zodat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering.
6.1
Eiser voert aan dat hij de functies niet kan verrichten en, meer specifiek, dat een overschrijding op het item tillen en dragen in de functie van productiemedewerker (SBC 264140) niet kan worden gecompenseerd met een til-/draaghulp. De rechtbank volgt eiser niet. Volgens vaste rechtspraak mag bij een schatting ervan worden uitgegaan dat een werkgever voorzieningen treft die in redelijkheid van hem verwacht mogen worden. [1] Naar het oordeel van de rechtbank is een til-/draaghulp een voorziening waarvan in redelijkheid verwacht mag worden dat een werkgever die aanschaft, zeker in een productiematige werkomgeving waarin de betreffende functie wordt verricht. In hetgeen eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding hier anders over te oordelen. Het UWV mocht dan ook de betreffende functie geschikt vinden voor eiser door inschakeling van een til-/draaghulp. Dat de arbeidsdeskundige B&B geen overleg heeft gehad met de verzekeringsarts B&B over de geschiktheid was volgens de rechtbank niet nodig, omdat er geen twijfel hierover bestond. De functie overschrijdt de belastbaarheid van eiser alleen op het tillen en dragen en die overschrijding is weggenomen door het gebruik van een til-/draaghulp.
6.11
Omdat de arbeidsdeskundigen van het UWV de geschiktheid van de geduide functies ook overigens logisch en inzichtelijk hebben gemotiveerd, heeft de rechtbank geen reden om hieraan te twijfelen.
6.12
Bij deze stand van zaken is de intrekking van de WIA-uitkering van eiser alleen niet geoorloofd wanneer zou blijken dat er in de periode tussen het onderzoek van de verzekeringsarts B&B (op 5 mei 2021) en de datum per wanneer de uitkering is ingetrokken [2] (1 september 2021) een relevante wijziging in eisers verdiencapaciteit is opgetreden. [3] Het UWV heeft gesteld dat van die situatie niet is gebleken en dat is door eiser niet bestreden. Ook de rechtbank heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat deze situatie zich voordoet.

Conclusie en gevolgen

7. Zoals hiervoor is te lezen, vindt de rechtbank dat het UWV terecht de WIA-uitkering van eiser heeft beëindigd per 1 september 2021, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser geen gelijk krijgt, is het beroep ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug en hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:280.
2.Zoals bedoeld in artikel 117, eerste lid, van de Wet WIA.
3.CRvB 17 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:634.