In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om zijn WIA-uitkering per 1 september 2021 te beëindigen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser, die zich op 12 september 2018 arbeidsongeschikt meldde, ontving aanvankelijk een WIA-uitkering op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. De ex-werkgever ging echter in bezwaar, wat leidde tot een herbeoordeling door het UWV. In het bestreden besluit van 21 juli 2020 werd vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat de beëindiging van de uitkering rechtvaardigde.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat zijn reumatische aandoeningen en mentale klachten hem belemmerden in het uitvoeren van de geselecteerde functies, zorgvuldig gewogen. Eiser voerde aan dat de functies niet geschikt waren en dat de overschrijding van zijn belastbaarheid niet kon worden gecompenseerd met een til-/draaghulp. Het UWV had echter drie functies geselecteerd die volgens hen geschikt waren, en de rechtbank oordeelde dat het UWV niet buiten de omvang van het geding was getreden door deze herbeoordeling uit te voeren.
De rechtbank concludeerde dat de rapportages van het UWV zorgvuldig waren en dat er geen reden was om aan de juistheid van de belastbaarheid van eiser te twijfelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering door het UWV terecht was. Eiser kreeg geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.