ECLI:NL:RBOBR:2022:4911

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
C/01/366279 / HA ZA 21-6
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de totstandkoming van een mondelinge koopovereenkomst voor een bedrijfspand en de gevolgen van conservatoir beslag

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, staat de vraag centraal of er op 1 oktober 2020 een mondelinge koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen de eisers, [eisers in conventie, verweerders in reconventie], en de gedaagde, CMB Beheer B.V., voor de verkoop van een bedrijfspand. De eisers stellen dat er een mondelinge overeenkomst is gesloten, terwijl CMB dit ontkent en stelt dat de onderhandelingen zijn afgebroken voordat er concrete afspraken zijn gemaakt. De rechtbank heeft eerder, op 19 juli 2022, bepaald dat de eisers bewijs moesten leveren van de totstandkoming van de overeenkomst. Tijdens de procedure zijn getuigen gehoord, waaronder de eisers zelf en vertegenwoordigers van CMB. De rechtbank concludeert dat de eisers niet in hun bewijs zijn geslaagd. De verklaringen van de partijgetuigen hebben beperkte bewijskracht en kunnen niet als voldoende bewijs worden aangemerkt voor de stelling dat een koopovereenkomst is gesloten. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers af en oordeelt dat CMB recht heeft op schadevergoeding voor de gevolgen van het conservatoir beslag dat door de eisers is gelegd. De proceskosten worden aan de eisers opgelegd, aangezien zij in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
zaaknummer / rolnummer: C/01/366279 / HA ZA 21-6
Vonnis van 9 november 2022
in de zaak van

1.[eiser in conventie, verweerder in reconventie 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. [naam 4] te Nijmegen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CMB BEHEER B.V.,
gevestigd te Nuenen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.J.A. Verhagen te Eindhoven.
Partijen zullen hierna ‘ [eisers in conventie, verweerders in reconventie] ’ en ‘CMB’ genoemd worden.

1.Inleiding: waar gaat het om?

1.1.
Deze zaak gaat over de verkoop van een bedrijfspand. [eisers in conventie, verweerders in reconventie] was van plan dit van CMB te kopen. Hij stelt dat er een mondelinge koopovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen en vordert dat die wordt nagekomen. Volgens CMB zijn de onderhandelingen afgebroken voordat er concrete afspraken waren gemaakt en is er geen koopovereenkomst tot stand gekomen. Bij mondeling vonnis van 19 juli 2022 is [eisers in conventie, verweerders in reconventie] toegelaten bewijs te leveren dat een koopovereenkomst op 1 oktober 2020 tot stand is gekomen. Omdat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] beslag heeft laten leggen op het bedrijfspand heeft CMB het niet kunnen leveren aan een andere koper met wie zij nadien een koopovereenkomst heeft gesloten. CMB vordert dat het beslag wordt opgeheven. Daarnaast stelt zij schade te hebben geleden waarvoor zij [eisers in conventie, verweerders in reconventie] aansprakelijk houdt.
1.2.
Het vonnis is als volgt opgebouwd. Eerst worden de stukken benoemd die door partijen zijn ingediend en vervolgens de feiten die in deze zaak van belang zijn. Daarna volgt een samenvatting van de vorderingen die partijen over en weer (in conventie en reconventie) tegen elkaar hebben ingesteld en de juridische argumenten die zij daarvoor gebruiken. Daarna volgt een beoordeling van het ingebrachte bewijs aan de zijde van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] en van de overige argumenten die partijen aan de vorderingen ten grondslag hebben gelegd. Het vonnis wordt afgesloten met de beslissingen op de vorderingen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de mondeling uitspraak van 19 juli 2021;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 juli 2021;
  • de reactie aan de zijde van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling;
  • de reactie aan de zijde van CMB op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 13 oktober 2021;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 25 januari 2022;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor (contra-enquête) van 4 april 2022;
  • de conclusie na enquête met producties aan de zijde van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] ;
  • de antwoordconclusie na enquête met producties aan de zijde van CMB;
  • de akte uitlaten producties aan de zijde van [eisers in conventie, verweerders in reconventie]
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
CMB is eigenaar van een bedrijfspand aan de [adres] te [plaats] (hierna: het bedrijfspand). [eisers in conventie, verweerders in reconventie] zijn eigenaar van diverse omliggende percelen.
3.2.
Op 1 oktober 2020 heeft een bespreking over de verkoop van het bedrijfspand plaatsgevonden tussen [eisers in conventie, verweerders in reconventie] , de heer [A] , enig aandeelhouder en bestuurder van CMB (hierna: [A] ) en zijn echtgenote, mevrouw [B] (hierna: [B] ). Aan de zijde van CMB wordt kenbaar gemaakt dat andere partijen geïnteresseerd zijn waaronder een partij die het bedrijfspand inclusief inventaris wil kopen. [eisers in conventie, verweerders in reconventie] doet een bod voor het bedrijfspand exclusief inventaris ter hoogte van € 215.000,00 en wil daarbij dat levering plaatsvindt in het jaar 2020.
3.3.
Bij e-mailbericht van 2 oktober 2020 heeft [eisers in conventie, verweerders in reconventie] aan zijn advocaat geschreven:

Beste [naam 1] ,
Is het mogelijk om vandaag telefonisch contact te hebben over de kwestie eigen weg. Het gaat om de aankoop van een ander perceel ( de man met de oldtimers) met betrekking tot de gevestigde erfdienstbaarheid voor het recht van overpad. ‘
3.4.
Begin oktober 2020 hebben partijen enkele malen telefonisch overleg over de ontsluitingsweg van het bedrijfspand via het perceel in eigendom toebehorend aan buurman [C] .
3.5.
Bij e-mailbericht van 7 oktober 2022 heeft [B] aan de heer [D] (hierna: [D] ), gespecialiseerd in de in- en verkoop van gebruikte machines en gereedschappen, gemaild:

Hoi [D] .
We zouden graag een afspraak met je maken om een en ander te overleggen.
Als het kan as donderdag of vrijdag middag.
3.6.
Op 12 oktober 2020 vraagt [B] aan [eisers in conventie, verweerders in reconventie] of hij het belangrijk vindt als de ontsluitingsweg van het bedrijfspand verlegd wordt.
3.7.
Op 14 oktober 2020 neemt [eisers in conventie, verweerders in reconventie] contact op met [B] omtrent de weg. [B] geeft in dat gesprek aan dat CMB nog in gesprek is met een andere partij omtrent de verkoop van het bedrijfspand.
3.8.
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] heeft op 16 oktober 2020 de door CMB ingeschakelde makelaar gebeld.
3.9.
CMB heeft op 22 oktober 2020 een koopovereenkomst met de heer [E] (hierna: [E] ) gesloten. Het bedrijfspand zou op 15 december 2020 door CMB aan [E] geleverd worden.
3.10.
[B] laat op 23 oktober 2020 aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie 2] weten dat het bedrijfspand aan een ander is verkocht.
3.11.
Op 29 oktober 2020 wordt door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] conservatoir beslag gelegd op het bedrijfspand van CMB.

4.Het geschil

in conventie:

4.1.
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] vordert – samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad CMB te veroordelen tot:
PRIMAIR:
levering van het bedrijfspand voor een bedrag van € 215.000,- kosten koper binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, met bepaling dat het vonnis voor zover nodig in de plaats treedt van de medewerking van CMB;
vergoeding van de schade van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] indien zich een tekortkoming in de nakoming van de verbintenis voordoet, te vermeerderen met de wettelijke rente;
SUBSIDIAIR:
voorzetting van de onderhandelingen over de verkoop en levering van het bedrijfspand binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag dat CMB weigert de onderhandelingen voort te zetten;
MEER SUBSIDIAIR:
betaling van schadevergoeding van € 1.179,75 wegens het afbreken van de onderhandelingen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
PRIMAIR EN (MEER) SUBSIDIAIR:
betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] legt daar, zakelijk weergegeven, aan ten grondslag dat CMB toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit de tussen partijen gesloten mondelinge koopovereenkomst. Indien geen sprake is van een koopovereenkomst, dan stelt [eisers in conventie, verweerders in reconventie] zich op het standpunt dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een koopovereenkomst tot stand zou komen. Gelet hierop was het onaanvaardbaar dat CMB de onderhandelingen eenzijdig stop zette. [eisers in conventie, verweerders in reconventie] vordert dan ook dat partijen hun onderhandelingen voortzetten, dan wel dat de kosten verbonden aan de taxatie van het bedrijfspand vergoed worden.
4.2.
CMB voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie:
4.4.
CMB vordert – samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad [eisers in conventie, verweerders in reconventie] (hoofdelijk) te veroordelen:
het conservatoir beslag op het bedrijfspand op te heffen en hiervan een schriftelijke bevestiging te verstrekken aan CMB onder verbeurte van een dwangsom, althans te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] die voor de doorhaling van het conservatoir beslag is vereist;
tot vergoeding van de schade die CMB door de beslaglegging lijdt, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente;
in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
CMB legt daar, zakelijk weergegeven, aan ten grondslag dat wanneer geen van de vorderingen van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] toewijsbaar is, althans wanneer enkel het meer subsidiair gevorderde wordt toegewezen, zij belang heeft bij opheffing van het conservatoir beslag. Aangezien het beslag bij gebreke van een koopovereenkomst zonder grondslag is gelegd, heeft [eisers in conventie, verweerders in reconventie] onrechtmatig jegens CMB gehandeld. Zij wil de schade die daarvan het gevolg is vergoed zien door [eisers in conventie, verweerders in reconventie]
4.5.
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De verdere beoordeling

in conventie
Is een koopovereenkomst tot stand gekomen?
5.1.
De rechtbank verwijst naar en volhardt in het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak en van het proces-verbaal van de op 19 juli 2021 gehouden mondelinge behandeling. De rechtbank heeft daarin bepaald dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] wordt toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat op 1 oktober 2019 tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen ter zake het bedrijfspand van CMB.
5.2.
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Om te voldoen aan de bij hem liggende bewijslast moet [eisers in conventie, verweerders in reconventie] daarom bewijzen dat hij een aanbod heeft gedaan om het bedrijfspand van CMB te kopen en dat CMB dat aanbod heeft aanvaard. Daarbij geldt dat aanbod en aanvaarding niet expliciet hoeven plaats te vinden. De vraag of een overeenkomst met een bepaalde inhoud tot stand is gekomen, moet worden beantwoord aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
5.3.
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] heeft zichzelf, [eiser in conventie, verweerder in reconventie 2] , [B] en de heer [F] (hierna: [F] ), accountmanager bij [naam 2] , ter voldoening van zijn bewijsopdracht als getuigen doen horen.
5.4.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie 1] zelf (partijgetuige) heeft (onder meer en voor zover hier relevant) het volgende verklaard:
“(…) Op 1 oktober 2020 zijn dhr en mvr [A en B] bij ons langsgekomen in de showroom voor het gesprek. Wij hebben aanvankelijk een bod van 200.000 euro gedaan in dat gesprek. Dhr en mvr [A en B] vonden 200.000 euro te weinig. Wij zeiden dat wij vonden dat wij niet de enige waren die moesten schuiven. Toen hebben wij een bod gedaan van 215.000 euro. Dat bod is door dhr en mvr [A en B] geaccepteerd. Ze waren tevreden over dat bod. Toen zijn we gaan praten over dingen die ook moesten worden geregeld. (…) De aanwezigheid van de inventaris was voor ons geen probleem. Dhr en mvr [A en B] hebben gezegd dat zij het zouden laten veilen. Ze zouden het pand binnen een maand bezemschoon kunnen opleveren. Over de auto’s van dhr [A] is besproken dat die tot de volgende zomer zouden blijven staan. De erfdienstbaarheid was geen dealbreaker voor ons. Over de erfdienstbaarheid zijn wij in het gesprek begonnen. Wij hebben gezegd dat het niet zo moest zijn dat wij het pand zouden kopen en dat het perceel onbereikbaar zou worden. (…) Uiteindelijk is het niet doorgegaan omdat dhr en mvr [A en B] het pand aan iemand anders hebben verkocht, die het pand nu wilde kopen inclusief inventaris. Daar ben ik op 23 oktober 2020 over gebeld door mvr [B] . Ik heb toen gezegd dat ik het daar niet mee eens was. De koop was op 1 oktober 2020 gesloten met ons. Ik was ontdaan door wat ik van mvr [B] heb gehoord. Ik heb na het telefoon gesprek met mvr [B] , dezelfde dag contact gezocht met de makelaar om navraag te doen. Die kon niet goed uit zijn woorden komen. Op 16 oktober 2020 heb ik ook gebeld met de makelaar. Toen heb ik gezegd dat er mondelinge koopovereenkomst was. We hebben het ook over andere dingen gehad. We hebben het ook gehad over bijvoorbeeld de erfdienstbaarheid. Ik heb hem op 16 oktober 2020 gebeld omdat mvr [B] mij op 15 oktober 2020 in het telefoon gesprek had verteld dat er ook nog een derde partij bij betrokken was. Daarover wilde ik navraag doen. De makelaar heeft op 16 oktober 2020 tegen mij gezegd dat hij niet wist van een derde partij en dat ik boven aan zijn lijstje stond om over een week te bellen. (…)
Diezelfde avond belde dhr [D] mij. Hij wilde met mij is gesprek. Hij is toen ook bij mij langsgekomen. Hij was boos. Hij was namelijk op 12 oktober 2020 bij [A] geweest om de inventaris op te nemen. Hij mocht die verkopen. Hij was al vanaf juni bezig met [A] over de verkoop van de inventaris. Op 21 oktober 2020 hoorde [D] toen van [A] dat de inventaris niet mee zou gaan naar de komende veiling. Hij adviseerde mij toen juridische stappen te nemen. (…)
Tijdens het gesprek op 1 oktober 2020 hebben dhr en mvr [A en B] gezegd dat er een persoon was die een bod had gedaan op het pand inclusief de inventaris, maar dat daar problemen mee waren. Ze lieten tijdens dat gesprek doorschemeren dat het niet helemaal goed zat met die bieder. Toen wij tijdens dat gesprek tot een koopprijs zijn gekomen heeft mvr [B] gezegd dat ze die ander ging afbellen. Dat was klip en klaar dat ze die ander gingen afbellen. Aan het begin van dat gesprek van de onderhandelingen heb ik nog gevraagd naar de makelaar. Ik heb gevraagd of die niet aanwezig zou moeten zijn bij dit gesprek. Dat is toen afgekapt. Er is gezegd dat die zou gaan uitvoeren wat wij hier zouden afspreken. Ik heb toen ook nog gezegd dat ik wel een bedrag kon noemen, maar wat als iemand dan hoger zou bieden. We hebben toen afgesproken dat als we tijdens dat gesprek tot elkaar zouden komen dat we er dan uit zouden zijn. Dat is ook gebeurd. Het bod van 200.000 euro hebben de heer en mevrouw [A en B] afgekeurd. Het moment daarna heb ik aangegeven dat wij niet de enige zouden moeten zijn die zouden moeten bewegen. Toen hebben wij het bod van 215.000 euro genoemd. Dhr en mvr [A en B] keken elkaar toen aan en zeiden toen ‘dat is prima, is akkoord’. Er zijn geen handen geschud. (…)
Wat ik nog wil aanvullen is dat wij geen haast hadden. Wat ons betreft was het gekocht. Vervolgens heeft mvr [B] mij steeds op de hoogte gehouden. Zij vertelde mij hoe het stond met de veiling, hoe het ging met de notaris. Ze waren zelf aan het opruimen. Ik dacht dus dat het goed zat. Tot ik het bericht van mvr [B] kreeg op 15 oktober 2020.’
5.5.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie 2] zelf (partijgetuige) heeft (onder meer en voor zover hier relevant) het volgende verklaard:

Op 1 oktober 2020 hebben wij eerst een bod uitgebracht van 200.000 euro. Dat vonden dhr en mvr [A en B] te laag. Ik en mijn man hebben elkaar toen aangekeken en toen hebben wij een bod van 215.000 euro gedaan. Dat is door beiden geaccepteerd. Ze hebben gezegd dat het akkoord was. (…) Voor mijn gevoel waren we er aan het eind van het gesprek uit.
Op 12 oktober 2020 heeft mvr [B] mij nog gevraagd of wij het pand nog wilden kopen als de erfdienstbaarheid zou worden verlegd. Nu de griffier mijn verklaring voorleest verklaar ik aanvullend dat mvr [B] op die dag heeft gevraagd ‘of de koop nog stond’. Dat was geen issue voor ons. Op 15 oktober 2020 heb ik mvr [B] ook nog gebeld om te vragen of er een andere koper was. Dat had ik van [eiser in conventie, verweerder in reconventie 1] gehoord. Ik was daarover zeer verbaasd. Tijdens dat gesprek praat mvr [B] aan een stuk door. Ze zei dat ze er nog op terug zou komen. Ze heeft daarbij geen termijn genoemd. Op 23 oktober 2020 hebben wij gehoord dat het pand aan een ander was verkocht.
5.6.
[B] heeft (onder meer en voor zover hier relevant) het volgende verklaard:

In de aanloop naar het gesprek op 1 oktober 2020 heb ik het niet met mijn man gehad over waarover we het gingen hebben tijdens het gesprek op 1 oktober 2020. Voor ons was het destijds niet belangrijk of de inventaris snel kon worden verkocht. Op 1 oktober 2020 hebben wij ongeveer 1,5 uur gezeten. We kennen de vader van [naam 3] . Het gesprek ging dus over koetjes en kalfjes. Het gesprek is ook gegaan over de interesse van dhr [eiser in conventie, verweerder in reconventie 1] voor de aankoop van het pand. Hij heeft ook een bod gedaan. Wij hebben toen gezegd ‘fijn dat je een bod hebt gedaan. Wij nemen het mee in de afweging over de verkoop’. Er is 200.000 euro geboden met nog 15.000 euro onder tafel. Eerst is er nog een lager bod gedaan. Ik weet niet meer precies hoeveel. Wij wilden echter geen zwart geld. (…) Ik heb na het bod van 215.000 euro met een deel zwart geld gezegd dat ik geen zwart geld wilde. Wij hebben niet gezegd dat we 215.000 euro niet wilde accepteren, maar wij hebben gezegd dat we het mee zouden nemen in de overwegingen over de verkoop. Het pand is ons pensioen. (…) Ik heb inderdaad aan het einde van het gesprek gezegd dat ik rustig kon gaan slapen. Dat was omdat ik blij was dat zij interesse in het pand hadden. Het is toch prettig om te weten dat als plan a niet lijkt te lukken dat er dan een plan b is.’
5.7.
[F] heeft (onder meer en voor zover hier relevant) het volgende verklaard:

Er is met [A] geen concrete, harde veilingdatum afgesproken. Er is wel gesproken over dat het mogelijk was om mee te doen aan een lopende veiling, dan wel separate veiling te verzorgen. Ik heb aan [A] ook een offerte uitgebracht voor het houden van een separate veiling, dan wel het meedoen aan een lopende veiling van [D] . Die offerte heb ik uitgebracht in september 2020. Ik weet niet of ze haast hadden met de veiling. Ik weet wel dat [A] sommige dingen nodig had omdat hij daarmee aan het werk was. Het hing er dus vanaf of die dingen wel of niet al verkocht konden worden. (…)
Ik zie in mijn aantekeningen dat ik op 19 oktober 2020 bericht heb gekregen van [A] dat de veiling niet meer nodig was. Ik heb op die datum dhr. [A] zelf gebeld om te informeren naar de stand van zaken. Het is niet zo dat ik er in de tussentijd, tussen het uitbrengen van de offerte en 19 oktober, vanuit ben gegaan dat de veiling zeker zou plaatsvinden. Na het uitbrengen van de offerte is het in het algemeen altijd gewoon afwachten of de opdracht daadwerkelijk wordt gegeven. Ik heb op 6 oktober 2020 nog contact gehad met dhr. [A] . Toen heb ik hem gevraagd naar de status. Hij gaf toen aan dat hij voornemens was om te veilen, maar dat nog niet duidelijk was wanneer. Ik weet niet meer welke reden dhr. [A] op 19 oktober heeft gegeven voor het niet doorgaan van de veiling. Ik weet dus niet of hij heeft gezegd dat dat was omdat het gebouw was verkocht of omdat hij gewoon niet ging veilen. Nu u mij dit nogmaals voorhoudt verklaar ik dat ik denk dat hij wel gezegd heeft dat de inboedel was verkocht. Daarmee is dan de kous af voor wat betreft het veilen van de inboedel. In onze gesprekken is het nooit over het gebouw gegaan, omdat [naam 2] alleen roerende goederen verkoopt.’
5.8.
CMB heeft [A] , de heer [G] (hierna: [G] ), bedrijfsmakelaar bij [G] en [D] , in het tegenverhoor als getuigen doen horen.
5.9.
[A] heeft (onder meer en voor zover hier relevant) het volgende verklaard:
‘(…) Tijdens het gesprek op 1 oktober 2020 is het eerste uur over van alles gesproken. (…) Daarna is de vraag gesteld of zij interesse hadden in de hal. Wij hebben daarbij gezegd dat zij een bod konden doen. Dat wij een makelaar hadden ingeschakeld. Wij zouden het bod dan doorgeven aan de makelaar. Ook hebben wij gezegd dat anderen interesse hadden in de inventaris en de hal.’
5.10.
[G] heeft (onder meer en voor zover hier relevant) het volgende verklaard:

In september 2019 heb ik voor het eerst contact gehad met CMB Beheer. We hebben het toen gehad over mijn dienstverlening, maar dhr en mevr. [A en B] gaven toen meteen aan dat zij nog even niet de verkoop wilde opstarten vanwege de gezondheid van dhr. [A] . (…) Op 17 september 2020 heb ik een e-mail gehad van mevr. [B] . Daarin geeft zij aan dat zij de verkoop weer wil oppakken, dat er meerdere kandidaten zich hebben gemeld en dat zij een afspraak wil maken. Op 23 september 2020 heb ik de opdrachtbevestiging gemaild aan CMB Beheer. Vervolgens ben ik dus ter plaatse gegaan op 6 oktober 2020. (…)
De naam van dhr. [eiser in conventie, verweerder in reconventie 1] en mevr. [eiser in conventie, verweerder in reconventie 2] is niet gevallen tijdens het gesprek van 6 oktober 2020. Het is alleen gegaan over meerdere gegadigden die niet bij naam zijn genoemd. Ik heb daarna een regulier verkooptraject opgestart. (…)
Op 6 oktober 2020 is niet door [A] gezegd dat de hal al verkocht was aan de buurman. Als dat zo was dan was ik onverrichte zaken vertrokken. (…)
Ik heb op 16 oktober 2020 contact gehad met dhr. [eiser in conventie, verweerder in reconventie 1] . Hij heeft toen aangegeven dat hij de buurman een aangetekend schrijven zou doen toekomen. Ik heb dat ter kennisgeving aangenomen. Dhr. [eiser in conventie, verweerder in reconventie 1] heeft toen niks gezegd over de aankoop van de hal. Op 23 oktober 2020 ben ik nog eens gebeld door dhr. [eiser in conventie, verweerder in reconventie 1] . Ik heb in mijn schriftelijke verklaring, die is overgelegd als productie 6 bij conclusie van antwoord, beschreven wat er tijdens dat telefoongesprek is gezegd. Ik blijf bij die verklaring.
5.11.
[D] heeft (onder meer en voor zover hier relevant) het volgende verklaard:

Ik wil terug komen op mijn schriftelijke verklaring. (…) Ik dacht toen zo van ‘zij naaien mij, dus ik naai hun’. Met name één zin in de verklaring klopt niet. Ik ben daar door een collega op gewezen. Ik was ook niet gediend van het dreigement van mr. [naam 4] . (…) Met name de zin ‘In ons gesprek van 12 oktober 2020 vertelden [A] en [B] dat ze het pand hadden verkocht en dat ze dus definitief ook van de inventaris af wilde’, die klopt niet. Ze hebben tegen mij gezegd: ‘we gaan het pand verkopen en we gaan de inboedel veilen’. Dat was ongeveer een half jaar voordat dit allemaal speelde. In dat half jaar heb ik een paar keer contact gehad. Toen hebben ze gezegd: ‘het komt goed. De veiling komt eraan. We moeten alleen nog het pand verkopen’. Op een gegeven moment in oktober hebben ze toen gezegd dat de veiling niet door zou gaan, omdat ze het pand hadden verkocht inclusief de inboedel. (…)
Op advies van [naam 2] ben ik eind oktober 2020 naar dhr. [eiser in conventie, verweerder in reconventie 1] gegaan, omdat ze wilde weten of er nog geveild zou worden. Ik heb in het gesprek met dhr. [eiser in conventie, verweerder in reconventie 1] niet gezegd dat [A] gezegd zou hebben dat de hal verkocht was. U houdt mij voor dat in een uitwerking van de opname van het gesprek staat dat ik heb gezegd dat [A] al vijf tot zes weken aan mij voorhield dat de hal was verkocht. Het klopt niet dat ik dat gezegd heb. Ik kan me niet herinneren dat ik dat gezegd heb.’
5.12.
In de mondelinge uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat er op dat moment onvoldoende bewijs lag om te kunnen vaststellen dat tussen [eisers in conventie, verweerders in reconventie] en CMB een mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen op 1 oktober 2020 waarbij [eisers in conventie, verweerders in reconventie] het bedrijfspand heeft gekocht van CMB. De verklaringen van [eiser in conventie, verweerder in reconventie 1] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie 2] dienen, nu aan hen het bewijs van hun stellingen is opgedragen, te worden aangemerkt als verklaringen van partijgetuigen. De verklaring van een partijgetuige heeft op grond van de wet beperkte bewijskracht en kan, ingevolge artikel 164 lid 2 Rv, omtrent door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. De beperking van de bewijskracht van de partijgetuigenverklaring geldt niet als de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Hiervan is alleen sprake als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken (HR 31 maart 1995,
NJ1997/592 (
Taams/Boudeling)). Een verklaring van een partijgetuige kan ook geen begin van bewijs opleveren dat als aanvullend bewijsmiddel kan dienen bij de verklaring van een andere partijgetuige (HR 15 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS2710).
5.12.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eisers in conventie, verweerders in reconventie] het aan hem opgedragen bewijs niet geleverd. [eiser in conventie, verweerder in reconventie 1] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie 2] hebben weliswaar eensluidend verklaard dat op 1 oktober 2020 CMB het bod van € 215.000,00 voor het bedrijfspand heeft geaccepteerd waardoor een koopovereenkomst tot stand is gekomen, maar deze partijgetuigenverklaringen hebben beperkte bewijskracht en de ene partijgetuigenverklaring kan niet als begin van bewijs worden gebruikt voor de andere. Weliswaar trekt [eisers in conventie, verweerders in reconventie] de geloofwaardigheid van de verklaringen aan de zijde van [A] en [B] in twijfel aangezien met name [B] telkens van standpunt wijzigt, maar de rechtbank gaat niet in het betoog van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] mee. In zoverre er in de verklaring van [B] wordt afgeweken van eerder in de procedure ingenomen standpunten, gaat het om onderwerpen van ondergeschikt belang. De verklaring over het bod van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] en de reactie daarop aan de zijde van CMB is immers telkens ongewijzigd gebleven. Bovendien betekent het in twijfel trekken van de verklaring van [B] nog niet dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] daarmee voldoende sterk aanvullend bewijs levert voor hun eigen partijgetuigenverklaringen. Uit de inconsistenties waar [eisers in conventie, verweerders in reconventie] op wijst, blijkt namelijk nog niet dat het tegenovergestelde van wat [B] verklaart het geval zou zijn.
5.12.2.
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] heeft ook overigens naar het oordeel van de rechtbank geen voldoende sterk aanvullend bewijs geleverd. De door de advocaat van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] opgestelde schriftelijke verklaring ondertekend door [D] van 28 oktober 2020 waarin onder andere staat dat [A] en [B] op 12 oktober 2020 gezegd zouden hebben dat zij het pand hadden verkocht en definitief van de inventaris af wilden, is door [D] tijdens het getuigenverhoor ingetrokken. Dat [D] dit alleen vanwege op hem uitgeoefende druk van zijn echtgenote of collega [naam 5] zou hebben gedaan is niet gebleken. Anders dan [eisers in conventie, verweerders in reconventie] bepleit zal de rechtbank dus niet de tijdens het getuigenverhoor door [D] afgelegde verklaring terzijde schuiven en uit te gaan van de juistheid van de schriftelijke verklaring. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat er ongerijmdheden zitten tussen de – naar tijdens de getuigenverhoren is gebleken – door de advocaat van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] opgestelde verklaring die door [D] is ondertekend en de inhoud van het gesprek van 26 oktober 2020 waarop de weergave in de schriftelijke verklaring kennelijk is gebaseerd. Zo heeft [D] tijdens het gesprek op 26 oktober 2020 gevoerd met [eisers in conventie, verweerders in reconventie] gezegd dat [A] al 5 tot 6 weken tegen hem gezegd zou hebben dat het pand verkocht is en dat er geveild moet worden. In de schriftelijke verklaring staat echter dat dat op 12 oktober 2020 zou zijn gezegd. Die weergave strookt dus niet met wat [D] heeft gezegd op 26 oktober 2020. En daarbij komt nog dat dit gelet op het tijdsverloop niet kán zien op het gesprek met [A] en [B] op 12 oktober 2020, aldus twee weken voor het gesprek op 26 oktober 2020. De verklaring van [D] is voorts een van-horen-zeggen-verklaring. Hij was immers niet bij het gesprek op 1 oktober 2020 tussen [eisers in conventie, verweerders in reconventie] en [A] en [B] . In die zin is alles wat [D] heeft verklaard sowieso al minder bruikbaar, omdat hij ten aanzien van de vraag of op 1 oktober 2020 een overeenkomst tot stand is gekomen, niet uit eigen waarneming spreekt. En wat hij zegt te hebben gehoord van [A] , kán dan ook nog eens niet aansluiten bij wat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] stelt. 5 tot 6 weken voor 26 oktober 2020 is immers in september 2020. Dat strookt niet met de volgens [eisers in conventie, verweerders in reconventie] op 1 oktober 2020 gesloten mondeling koopovereenkomst. Om al het voorgaande is wat [D] tijdens het gesprek van 26 oktober 2020 heeft gezegd en wat tevens de basis is van zijn ingetrokken verklaring, noch de ingetrokken verklaring, noch zijn getuigenverklaring, voldoende sterk aanvullend bewijs voor de partijgetuigenverklaringen van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] .
Evenmin kan een mogelijke verkoop uit de door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] overgelegde e-mailcorrespondentie gevoerd tussen [D] en [B] (productie 8 bij conclusie na enquête) worden gedestilleerd. Het e-mailbericht van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] gericht aan zijn advocaat van 2 oktober 2020 over ‘de aankoop van een ander perceel’ levert geen bewijs op dat er op 1 oktober 2020 een mondelinge koopovereenkomst tussen [eisers in conventie, verweerders in reconventie] en CMB tot stand is gekomen. Uit de verklaring van [F] blijkt in het geheel niet dat aan de zijde van CMB is gesproken over een op 1 oktober 2020 tot stand gekomen koopovereenkomst.
5.12.3.
In zoverre [eisers in conventie, verweerders in reconventie] heeft willen aanvoeren dat hij er vanuit mocht gaan dat ondanks het ontbreken van een expliciete aanvaarding toch een koopovereenkomst tot stand is gekomen, geldt dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] ook daar onvoldoende bewijs voor heeft geleverd. Dat er op 1 oktober 2020 over allerlei details is gesproken, zoals een nog uit te voeren bodemonderzoek, een erfdienstbaarheid, de stalling van auto’s en de leveringsdatum wil nog niet zeggen dat daarmee overeenstemming over de koop van het bedrijfspand is bereikt. Hetzelfde geldt voor de stelling van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] dat er op 1 oktober 2020 geen ander acceptabel bod lag en dat [B] na afloop van het gesprek op 1 oktober 2020 gezegd heeft dat ze rustig kon gaan slapen. Dit alles tezamen zorgt er nog niet voor dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] er vanuit mochten gaan dat zij een bedrijfspand voor € 215.000,00 hadden gekocht op 1 oktober 2020, daar zijn meer feiten en omstandigheden voor nodig.
5.12.4.
Uit het voorgaande volgt dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] niet is geslaagd in het bewijs dat op 1 oktober 2020 tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen ter zake het bedrijfspand van CMB. Hetgeen primair is gevorderd zal daarom worden afgewezen.
Mocht CMB de onderhandelingen tussen partijen afbreken?
5.13.
Bij de beoordeling van deze vraag geldt de volgende maatstaf. Het staat partijen die met elkaar in onderhandeling zijn, en die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen, vrij om de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandeling onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen. Dit is een strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf.
5.14.
De rechtbank is van oordeel dat van onrechtmatig afbreken van de onderhandelingen door CMB geen sprake is. Hiervoor is van belang dat in rechte niet vaststaat dat overeenstemming was bereikt over de hoogte van de koopsom van het bedrijfspand, zodat verder onderhandelen over overige voorwaarden niet aan de orde is. Verder is tussen partijen niet in geschil dat op 1 oktober 2020 aan de zijde van CMB medegedeeld is dat er andere geïnteresseerden waren voor het bedrijfspand en dat het de voorkeur van CMB had om het bedrijfspand inclusief inventaris te verkopen. Onder deze omstandigheden, waarbij de rechtbank tevens betrekt dat er nog geen sprake was van een langdurig onderhandelingstraject, mocht CMB de onderhandelingen in oktober 2020 zonder meer afbreken.
5.15.
Hetgeen subsidiair en meer subsidiair is gevorderd door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] wordt dan ook afgewezen. De nevenvorderingen delen hetzelfde lot.
Proceskosten
5.16.
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld, de kosten van de getuigenverhoren daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De kosten aan de zijde van CMB worden begroot op:
- griffierecht € 4.200,00
- getuigenkosten 0,00
- salaris advocaat
11.209,50(4,5 punten × tarief € 2.491,00)
Totaal € 15.409,50
5.17.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in (voorwaardelijke) reconventie
5.18.
Nu de vorderingen in conventie worden afgewezen, zal de rechtbank de vorderingen in reconventie beoordelen.
Opheffen beslag
5.19.
Artikel 704 Rv doet een conservatoir beslag van rechtswege vervallen indien een afwijzend bodemvonnis in de hoofdzaak in kracht van gewijsde is gegaan. Daarvan is echter nog geen sprake. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 juni 2006, NJ 2007/483, overwogen dat een vonnis van een bodemrechter waarbij de vordering waarvoor beslag is gelegd is afgewezen niet zonder meer met zich brengt dat het beslag dient te worden opgeheven. In zo’n geval dienen de wederzijdse belangen van partijen bij het al dan niet opheffen te worden afgewogen. De omstandigheid dat de bodemrechter in de hoofdzaak reeds uitspraak heeft gedaan, dient in die belangenafweging wel te worden meegewogen.
5.20.
De rechtbank stelt vast dat de vorderingen van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] waarvoor beslag is gelegd, worden afgewezen. [eisers in conventie, verweerders in reconventie] stelt echter dat zij nog belang heeft bij het in stand houden van het beslag omdat zij in hoger beroep zal gaan. CMB heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende tegenover dit zwaarwegende belang van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] gesteld, zodat de vordering om het beslag bij dit vonnis op te heffen zal worden afgewezen.
Schadevergoeding
5.21.
CMB vordert tevens vergoeding door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] van de door haar als gevolg van het gelegde beslag geleden schade, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Die vordering zal worden toegewezen. Weliswaar heeft [eisers in conventie, verweerders in reconventie] de meeste van de door CMB gestelde schadeposten betwist, maar de kans dat CMB bepaald nadeel heeft gehad of zal hebben omdat zij bijvoorbeeld bepaalde lasten heeft of zal moeten dragen, omdat zij vanwege het beslag nog steeds eigenaar is van het gebouw, is wel voldoende aannemelijk naar het oordeel van de rechtbank. CMB zal dus worden toegelaten tot de schadestaatprocedure om de schade door het onrechtmatige beslag te begroten. Of wettelijke rente over bepaalde schadeposten verschuldigd zal zijn zal ook in die schadestaatprocedure moeten worden bepaald en zal niet nu al worden beslist door de rechtbank.
De proceskosten
5.22.
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente. De kosten aan de zijde van CMB worden begroot op:
- salaris advocaat €
563,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 563,00)
Totaal € 563,00
5.23.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eisers in conventie, verweerders in reconventie] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van CMB tot op heden begroot op € 15.409,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag tot de dag na wijzen van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
6.3.
veroordeelt [eisers in conventie, verweerders in reconventie] hoofdelijk tot vergoeding van de schade die CMB door de beslaglegging lijdt, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
6.4.
veroordeelt [eisers in conventie, verweerders in reconventie] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van CMB tot op heden begroot op € 563,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na wijzen van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en reconventie
6.6.
veroordeelt [eisers in conventie, verweerders in reconventie] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 239,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de veertiende na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad..
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Maarschalkerweerd en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2022.