ECLI:NL:RBOBR:2022:4909

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
21/2030
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen informatiebeschikking in WOZ-zaak en niet-ontvankelijkheid beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant. De zaak betreft een informatiebeschikking die door de heffingsambtenaar was genomen in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had op 24 februari 2021 de waarde van de woning van de eiser vastgesteld en een informatiebeschikking verzonden op 13 april 2021, nadat de eiser niet had gereageerd op een verzoek om informatie. Eiser maakte bezwaar tegen deze informatiebeschikking, maar de rechtbank oordeelde dat de informatiebeschikking van rechtswege was vervallen omdat er al een beslissing op het bezwaar tegen de WOZ-waarde was genomen. De rechtbank concludeerde dat er geen beroep mogelijk was tegen de vervallen informatiebeschikking, waardoor het beroep van eiser niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank benadrukte dat de informatiebeschikking niet meer bestond in rechte en dat er geen procesbelang was voor de eiser om verder te procederen. De uitspraak werd gedaan door rechter M. de Vries, in aanwezigheid van griffier Z. Selkan.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2030

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B. de Jong),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, de heffingsambtenaar
(gemachtigde: mr. A.J. van Griethuysen).

Inleiding

1. Bij beschikking van 24 februari 2021, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de woning aan de [adres] voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld. In dit geschrift zijn tevens de aanslagen onroerende-zaakbelastingen (OZB) en watersysteemheffing gebouwd voor het kalenderjaar 2021 bekendgemaakt.
2. Eiser heeft hiertegen op 3 maart 2021 bezwaar gemaakt.
3. Bij brief van 16 maart 2021 heeft de heffingsambtenaar eiser verzocht informatie te verstrekken over de woning. Omdat een reactie van eiser hierop uitbleef, heeft de heffingsambtenaar, op grond van artikel 52a, eerste lid, van de van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), op 13 april 2021 een informatiebeschikking verzonden aan eiser.
4. Op 9 april 2021 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. Omdat dit bezwaarschrift van een eerdere datum is dan de informatiebeschikking, gaat de rechtbank - gelet op wat op de zitting is besproken - ervan uit dat de informatiebeschikking op een eerdere datum naar eiser is verzonden.
5. Bij uitspraak op bezwaar van 16 juli 2021 heeft de heffingsambtenaar de waarde van de woning gehandhaafd, net als de daarop gebaseerde aanslagen.
6. Bij brief van 10 augustus 2021 heeft eiser de heffingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op het bezwaar tegen de informatiebeschikking.
7. Bij uitspraak op bezwaar van 18 augustus 2021 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar beslist op het bezwaar tegen de informatiebeschikking, waarbij de informatiebeschikking is gehandhaafd
.
8. Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
9. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
10. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2022. Namens eiser is verschenen: mr. C.C. Ruijsbroek, die bij doormachtiging is gemachtigd door de gemachtigde van eiser. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het standpunt van eiser

11. Eiser voert aan dat uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen. De heffingsambtenaar heeft volgens eiser een mandaat om informatiebeschikkingen te nemen. Hier zijn zowel de informatiebeschikking als de uitspraak op het bezwaar genomen door dezelfde persoon, de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant. Dit is op grond van artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet toegestaan. Op de zitting heeft eiser hieraan toegevoegd dat de bestreden uitspraak onduidelijk is en dat de heffingsambtenaar in strijd heeft gehandeld met het fair play-beginsel.

Het standpunt van de heffingsambtenaar

12. In zijn verweerschrift stelt de heffingsambtenaar zich op het standpunt dat het hem toegestaan is om informatiebeschikkingen te nemen (in de bezwaarfase), net als beslissingen op bezwaren tegen informatiebeschikkingen. Verder is de informatiebeschikking volgens de heffingsambtenaar komen te vervallen door het doen van uitspraak op het bezwaar tegen de WOZ-beschikking. Volgens de heffingsambtenaar is er daarom geen belang bij dit beroep. De heffingsambtenaar vindt dat het hier hooguit gaat om een poging tot het verkrijgen van een proceskostenvergoeding.

De beoordeling door de rechtbank

13. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ is artikel 52a van de AWR van toepassing in WOZ-zaken. Op grond van artikel 52a, eerste lid, van de AWR kan de heffingsambtenaar een informatiebeschikking nemen. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat indien de inspecteur een aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag vaststelt of een beschikking neemt voordat de met betrekking tot die belastingaanslag of beschikking genomen informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, de informatiebeschikking vervalt.
14. Volgens het arrest van de Hoge Raad (HR) van 2 oktober 2015 [1] moet het ervoor worden gehouden dat onder ‘beschikking’ in artikel 52a AWR – in overeenstemming met de betekenis van die term in de Awb – tevens moet worden verstaan ‘uitspraak op bezwaar’.
15. De rechtbank stelt vast dat de informatiebeschikking is genomen met betrekking tot de bij de WOZ-beschikking vastgestelde waarde van de woning. Bij de informatiebeschikking is namelijk informatie opgevraagd die volgens de heffingsambtenaar nodig is bij het kunnen beoordelen van (het bezwaar tegen) de WOZ-waarde van de woning. Ook stelt de rechtbank vast dat in dit geval vóórdat de informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, de heffingsambtenaar een beslissing heeft genomen op het bezwaar tegen de waardevaststelling. Bij uitspraak op bezwaar van 16 juli 2021 is de waarde van de woning namelijk gehandhaafd, terwijl er op dat moment nog géén sprake was van een onherroepelijke informatiebeschikking. Er liep immers (nog) een bezwaar tegen de informatiebeschikking. Daarom is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 52a, derde lid, van de AWR. Dit betekent dat de informatiebeschikking van rechtswege is komen te vervallen, en wel (reeds) op het moment dat uitspraak op bezwaar werd gedaan waarbij de WOZ-waarde is gehandhaafd.
16. Tegen de vervallen informatiebeschikking staat geen beroep open. Dat besluit bestaat immers in rechte niet meer. Bij de bestreden uitspraak is de informatiebeschikking weliswaar gehandhaafd, maar dat is niet mogelijk omdat deze reeds daarvoor al van rechtswege was komen te vervallen. Het met het beroepschrift beoogde doel van deze procedure, namelijk een vernietiging van de informatiebeschikking, kan dus niet (meer) worden bereikt. Dat verzoek heeft eiser op de zitting dan ook ingetrokken. Verder is de rechtbank, ondanks de daarover gestelde vragen op de zitting, niet duidelijk geworden welk (inhoudelijk) doel eiser nog voor ogen heeft met dit beroep. Een louter principieel of formeel belang bij een oordeel over de betreden uitspraak op bezwaar levert geen procesbelang op. Daarom kan over de gronden van eiser over een volgens hem ontbrekend mandaat voor het nemen van de bestreden uitspraak en dat wat namens eiser op de zitting is toegelicht, wat daar verder ook van zij, geen oordeel worden gegeven. Het beroep van eiser is daarom niet-ontvankelijk.

De conclusie

17. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 10 november 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.