ECLI:NL:RBOBR:2022:4906

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
21/2729 T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over ontheffing Wet natuurbescherming voor herontwikkeling villa Trianon te Breda

Op 9 november 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen Milieuvereniging De Groene Koepel en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. De zaak betreft de herontwikkeling van de villatuin bij villa Trianon in Breda, waarbij ontheffing is verleend van verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming voor vier beschermde diersoorten: de eekhoorn, de gewone dwergvleermuis, de kamsalamander en de alpenwatersalamander. De rechtbank oordeelt dat het college niet voldoende heeft onderbouwd waarom de woningbouw op deze locatie een dwingende reden van groot openbaar belang vormt. De rechtbank constateert dat de renovatie van de villa en de villatuin niet kan plaatsvinden zonder de woningbouw, maar dat het college dit niet adequaat heeft gemotiveerd. De rechtbank doet een tussenuitspraak en geeft het college de gelegenheid om de gebreken in de besluitvorming te herstellen binnen twee maanden. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2729 T

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 9 november 2022 in de zaak tussen

Milieuvereniging De Groene Koepel, te [vestigingsplaats] , eiseres(gemachtigde: mr. R. Hörchner)

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,

(gemachtigde: mr. L.M.C. Cloodt).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam] B.V., te [vestigingsplaats]
(gemachtigde: mr. M. van Moorsel).

Inleiding

Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) heeft aan derde-partij (hierna: [naam] ) ontheffing verleend van verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming (Wnb) voor vier beschermde diersoorten. Het gaat om de eekhoorn, de gewone dwergvleermuis, de kamsalamander en de alpenwatersalamander.
De ontheffing is verleend ten behoeve van de herontwikkeling van de villatuin bij de villa Trianon
,het slopen van het koetshuis, het renoveren van de villa en het realiseren van een appartementencomplex en drie grondgebonden woningen, op de locatie [adres] in [woonplaats] .
Met het bestreden besluit van 14 september 2021 heeft het college het bezwaar van eiseres tegen de verlening van de ontheffing ongegrond verklaard. Het college heeft de verleende ontheffing daarbij in stand gelaten. Wel heeft het college de motivering aangevuld en verbeterd.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiseres en [naam] hebben geen nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres haar gemachtigde en [naam] , namens het college zijn gemachtigde en namens [naam] haar gemachtigde, [naam] en [naam]
.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
De rechtbank beoordeelt het door het college in stand laten van de verleende ontheffing. Zij doet dat aan de hand van wat eiseres in beroep heeft aangevoerd.
1.2
De rechtbank komt tot het oordeel dat een deel van het betoog van eiseres slaagt, omdat de besluitvorming gebrekkig is. De rechtbank doet een tussenuitspraak, omdat de gebreken zich voor herstel lenen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot haar oordeel komt.
1.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels zijn te vinden in deze uitspraak en/of de bijlage bij deze uitspraak.
1.4 Op dit geschil is de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing. Dit heeft tot gevolg dat eiseres direct in haar beroepschrift moet aanvoeren waarom zij het niet eens is met de beslissing van het college om de ontheffing in stand te laten en dat diverse termijnen worden verkort. Ook heeft dit gevolgen voor een eventueel in te stellen hoger beroep.
Feiten2.1 De ontheffing is aangevraagd en verleend ten behoeve van diverse werkzaamheden op de locatie [adres] , op de hoek van de [adres] en de [adres] in [woonplaats] . Op deze locatie staat een rijksmonumentale villa (Villa Trianon ). De villa is in gebruik als kantoor (begane grond) en woonruimte (verdieping) en wordt omringd door een ruime parkachtige tuin, die niet openbaar toegankelijk is.
2.2
[naam] is van plan om de villa om te vormen tot maximaal twee woningen, al dan niet gecombineerd met kantoorruimte.
Het bestaande koetshuis aan de noordwestzijde van de villa (aangebouwd in 1978/1979) wordt gesloopt. Gezien vanaf de [adres] achter de villa komt er een appartementencomplex met twaalf woningen en een half verdiepte parkeerkelder. De villatuin wordt opnieuw ingericht met meer inheemse beplanting en wordt overdag opengesteld voor publiek. Hiervoor wordt de tuin heringericht met onder andere paden, vlonders, nieuwe erfafscheidingen (hagen, heestermassieven en hekwerk), bomen en beplanting. De zuidelijke vijver wordt opgeknapt. De noordelijke vijver wordt verplaatst. Aan de zijde van [adres] worden drie grondgebonden woningen gebouwd.
2.3
Om de ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken, heeft de gemeenteraad van de gemeente Breda op 17 september 2020 het bestemmingsplan " [adres] , [adres] " (het bestemmingsplan) vastgesteld. Dit bestemmingsplan is onherroepelijk geworden met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 juli 2021. [1]
De ontheffing
3.1
Met het besluit van 20 november 2020 (hierna ook: de ontheffing) heeft het college aan [naam] , op grond van artikel 3.8, eerste lid, en artikel 3.10, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, eerste lid, van de Wnb, ontheffing verleend van:
  • artikel 3.5, eerste lid, van de Wnb, voor het opzettelijk vangen van de kamsalamander;
  • artikel 3.5, tweede lid, van de Wnb, voor het opzettelijk verstoren van de gewone dwergvleermuis en de kamsalamander;
  • artikel 3.5, vierde lid, van de Wnb, voor het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen voor de gewone dwergvleermuis en kamsalamander;
  • artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wnb, voor het opzettelijk vangen van de alpenwatersalamander, en
  • artikel 3.10, eerste lid, onder b, van de Wnb, voor het opzettelijk beschadigen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de alpenwatersalamander en de eekhoorn.
3.2
Volgens het college wordt voldaan aan de in artikel 3.8, vijfde lid, van de Wnb genoemde voorwaarden voor een ontheffing, te weten:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b. de ontheffing is nodig op grond van in de wet genoemde belangen, en
c. er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Het college heeft dit standpunt gebaseerd op de door Antea Group opgestelde onderzoeksrapporten "Activiteitenplan Trianon " van 9 maart 2020, "Natuurtoets Trianon Breda" van 4 februari 2020, de door Stichting RAVON opgestelde "Inventarisatie Kamsalamander, Baronielaan Breda" van 17 juni 2019 en de door Antea Group opgestelde memo "Bovenwettelijke en wettelijke maatregelen ecologie" van 5 februari 2020.
De ontheffing is verleend voor de periode 1 september 2021 tot en met 30 september 2026. Aan de ontheffing zijn voorschriften verbonden.
3.3
Met het bestreden besluit heeft het college de verleende ontheffing in stand gelaten en, naar aanleiding van het advies van de Hoor- en Adviescommissie voor bezwaarschriften en klachten Noord-Brabant (HAC) van 29 april 2021, de motivering van het besluit tot verlening van de ontheffing aangevuld.
Het beroep
4.1
Eiseres heeft in het beroepschrift in algemene zin aangevoerd dat wat zij in bezwaar heeft aangevoerd als herhaald en ingelast kan worden beschouwd.
4.2
Inmiddels hebben rechtbanken in Nederland en de Afdeling al in diverse uitspraken geoordeeld dat het in het beroepschrift als "herhaald en ingelast" beschouwen van wat in bezwaar is aangevoerd geen gevolgen kan hebben voor het bestreden besluit. Als een bestuursorgaan in de beslissing op het bezwaar gemotiveerd op de aangevoerde bezwaren is ingegaan en het beroepschrift geen redenen bevat waarom de weerlegging van die gronden in het bestreden besluit onjuist of onvolledig zou zijn, kan het aangevoerde niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
De rechtbank zal dan ook alleen ingaan op de gronden die in het beroepschrift als zodanig zijn geformuleerd.
Is de juiste procedure gevolgd?
5.1
Volgens eiseres is het besluit tot verlening van de ontheffing ten onrechte niet voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit had volgens haar wel gemoeten, omdat volgens de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2021 [2] inspraak moet worden geboden op een aanvraag om een natuurvergunning. Dit vloeit voort uit de Europese Habitatrichtlijn en het Verdrag van Aarhus.
5.2
Het college stelt zich op het standpunt dat de Awb en de Wnb niet voorzien in een verplichting om de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing te verklaren op een ontheffingsaanvraag als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, en artikel 3.10, tweede lid, van de Wnb
.Omdat de werkzaamheden waarvoor de ontheffing is aangevraagd niet zijn vermeld in Bijlage 1 bij het Verdrag van Aarhus, geldt op grond van dit Verdrag geen verplichting om inspraak te bieden aan het publiek. Ook op grond van de Habitatrichtlijn geldt die verplichting niet, omdat geen sprake is van een aanvraag om een vergunning voor een project dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
5.3
Het college kan worden gevolgd in zijn opvatting dat de Awb en de Wnb in dit geval niet verplichten om de uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen.
Uit artikel 6, eerste lid, van het Verdrag van Aarhus volgt dat dit Verdrag van toepassing is op besluiten over het al dan niet toestaan van activiteiten vermeld in bijlage I bij het Verdrag en op besluiten over niet in deze bijlage vermelde activiteiten die een aanzienlijk effect op het milieu kunnen hebben. De door [naam] verrichte activiteiten in verband waarmee de ontheffing is aangevraagd (de herinrichting van groen, verbouwings- en sloopwerkzaamheden en nieuwbouw van woningen) vallen niet in één van de categorieën van activiteiten die zijn opgesomd in de paragrafen 1 tot en met 19 van bijlage I bij het Verdrag van Aarhus. Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin sprake van een besluit dat een aanzienlijk effect op het milieu kan hebben.
Volgens de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021 [3] moet bij dergelijke besluiten worden gedacht aan besluiten waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt vanwege de ligging nabij een Natura 2000-gebied, of om besluiten waarbij voorafgaand aan dat besluit een voortoets moet worden verricht om gevolgen voor een Natura 2000-gebied in kaart te brengen. Ook besluiten die onder het bereik van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (PbEU L 334) vallen, behoren volgens de Afdeling tot deze categorie, net als besluiten waarin rechtstreeks werkende Unierechtelijke voorschriften op milieugebied worden toegepast. Geen van dit soort besluiten is in dit geval aan de orde.
Dit betoog faalt.
Is sprake van een andere dwingende reden van groot openbaar belang?
6.1
Eiseres heeft niet betwist dat de renovatie van de villa en de villatuin een dwingende reden van groot openbaar belang vormt die verlening van de ontheffing noodzakelijk maakte.
Volgens eiseres ontbreekt, voor zover het gaat om de woningbouw, een wettelijke ontheffingsgrond. De ontheffing kan niet worden verleend op grond van het "belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten". Eiseres vindt dat het college in het bestreden besluit onvoldoende heeft onderbouwd (met financiële gegevens) dat de financiering van de renovatie van de villa en de tuin plaatsvindt uit de opbrengst van de nieuwbouw en de nieuwe functie van de villa.
Het college heeft volgens eiseres verder, met verwijzing naar paragraaf 3.5.1 van de toelichting bij het bestemmingsplan en de Structuurvisie 2030, onvoldoende onderbouwd dat de realisatie van de woningen op deze locatie noodzakelijk is om aan de woningbehoefte in Breda te kunnen voldoen. Eiseres wijst erop dat eigen (provinciale) woningbehoefteprognoses ontbreken en dat het gaat om slechts een beperkte omvang van de woningbouw. Eiseres wijst op uitspraken van de Afdeling (waaronder een uitspraak van 25 maart 2020 [4] ) en de rechtbanken Midden-Nederland, Haarlem en Leeuwarden, waarvan de vindplaats is vermeld in voetnoot 7 van het beroepschrift. Volgens eiseres worden er in de omgeving al voldoende woningen gebouwd en is er juist behoefte aan starterswoningen en seniorenwoningen, in plaats van woningen in het luxe segment die op deze locatie worden gebouwd. Dit wordt in de door eiseres genoemde uitspraken van de Afdeling en de rechtbanken bevestigd.
De argumenten van het college geeft als onderbouwing van de noodzaak tot de nieuwbouw van de woningen om aan de woningbehoefte in Breda te kunnen voldoen, zijn volgens eiseres niet alleen onjuist, maar ook tegenstrijdig, of bevestigen juist dat er al voldoende woningen worden gebouwd in dezelfde prijsklasse.
6.2
Het college stelt zich op het standpunt dat sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang.
De financiering van deze renovatie vindt volgens het college plaats uit de opbrengst van de realisering van de twaalf appartementen, de stadswoningen en de nieuwe functie van de villa. Deze financiering vormt echter niet de onderbouwing ten aanzien van het wettelijk belang dat voor dergelijke handelingen noodzakelijk is om tot verlening van een ontheffing over te kunnen gaan.
De realisering van de appartementen en de stadswoningen en functiewijziging van de villa zijn noodzakelijk om aan de woningbehoefte in Breda te kunnen voldoen en hiervoor bestaan geen alternatieven. Het college heeft hiervoor verwezen naar paragraaf 3.5.1 van de toelichting bij het bestemmingsplan en naar de gemeentelijke Structuurvisie 2030.
Hierin is onder andere vermeld dat de Brabantse woningvoorraad tot 2035 moet groeien met 160.000 woningen. Met de toevoeging van 16 woningen wordt een bijdrage geleverd aan de voortdurend groeiende provinciale, regionale en gemeentelijke woningbehoefte. Deze toevoeging is een noodzakelijke aanvulling op de harde plancapaciteit die de regio en gemeente nu kennen.
Omdat de door de provincie vastgestelde grenzen voor het stedelijk concentratiegebied om de stad heen liggen, wordt voor de meer dan 8.000 woningen die de komende jaren in de stad gebouwd moeten worden, ingezet op inbreiding in de stad zelf.
De wijken Ruitersbos en Ginneken zijn beide wijken met een dichte stedenbouwkundige structuur. Er is daarmee weinig ruimte om woningen voor dit deel van de stad bij te bouwen. Uitbreiding van de stad in zuidelijke richting is niet mogelijk en alternatieve locaties in de directe omgeving worden al herontwikkeld en zijn dus niet voorhanden.
Het realiseren van 16 appartementen en grondgebonden woningen in de hogere prijsklassen sluit aan bij de wens van de gemeente om differentiatie in woonmilieus te creëren en bij de huidige woningtypes in de wijk het Ginneken en de wijk Ruitersbos. Het plan speelt in op het streven van de gemeente om karakteristieke Bredase panden te behouden en te versterken. Anderzijds wordt het groen-stedelijk karakter versterkt door de bouw van nieuwe woningen (appartementen en grondgebonden woningen) die worden geplaatst in een parkachtige omgeving. Aan de westzijde achter de [adres] zijn kleinere en goedkopere appartementen te vinden. De geplande appartementen vormen daarmee een aanvulling op het beschikbare aanbod. De drie grondgebonden stadswoningen, die wat kleiner zijn dan de herenhuizen aan de [adres] , vormen een aanvulling op het aanbod grondgebonden woningen in de omgeving. Het type woningen dat in het plangebied wordt gerealiseerd zorgt voor een aanvulling in de wijk en voor doorstroming.
Volgens het college dragen de woningen op deze wijze bij aan het wettelijk belang om te voorzien in de dringende woningbehoefte in Breda en omgeving en dat is al voldoende om het wettelijk belang aan te tonen. Dat het project beperkt van omvang is en in de omgeving van de locatie andere bouwprojecten worden gerealiseerd, zoals eiseres stelt, doet hieraan niet af. Alle woningbouwprojecten leveren een bijdrage aan het lenigen van de woningbehoefte en zijn daarvoor noodzakelijk. Daarbij komt dat de woningbehoefte in Nederland sinds 2015 toeneemt. In de Kamerbrief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 9 juni 2021 [5] is aangegeven dat in de periode tot 2030 900.000 woningen moeten worden gebouwd. Elk project dat gerealiseerd kan worden, levert hieraan een bijdrage.
Verder is de ontheffing volgens het college ook van belang voor het herstel en behoud van de in verval geraakte monumentale villa, het herstel van culturele waarden, het ontwikkelen van de leefbaarheid en sociale cohesie, het verbeteren van de afwatering in het plangebied, het bijdragen aan gunstige milieueffecten en het verzorgen van een kwaliteitsimpuls aan de villatuin.
6.3
De HAC heeft vastgesteld dat de bouw van woningen en de restauratie van de villa en de villatuin volgens het college onlosmakelijk met elkaar samenhangen, omdat de restauratie zonder de woningbouw niet kan worden betaald. Als de reden van de onlosmakelijke samenhang financieel is, moet dat volgens de HAC worden onderbouwd met financiële gegevens, zoals een begroting. De HAC achtte de aangeleverde financiële onderbouwing over de verhouding tussen de restauratie en de woningbouw echter onvoldoende.
Voor het geval de woningbouwopgave volgens het college als zelfstandige dwingende reden van groot openbaar belang zou moeten worden beschouwd, zou dit volgens de HAC afzonderlijk nader moeten worden onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid en de reguliere behoefte aan woningen en de voorraad van woningen in Breda. De HAC miste de onderbouwing waarom twaalf (senioren) appartementen in het luxe segment, drie grondgebonden stadswoningen in het luxe segment en een villa met woon- en kantoorfunctie op de planlocatie dermate nodig zijn dat sprake is van een zelfstandige dwingende reden van groot openbaar belang.
De HAC heeft het college de keuze gegeven om de onlosmakelijke samenhang tussen de bouw van woningen en de restauratie van de villa en de villatuin beter te motiveren, of te motiveren waarom de woningbouw zelfstandig een dwingende reden van groot openbaar belang vormt. De rechtbank leidt, anders dan eiseres, uit de overwegingen van het bestreden besluit af dat het college ervoor heeft gekozen om de bekostiging van de restauratie van de villa en de villatuin niet langer te gebruiken ter motivering van de woningbouw als dwingende reden van groot openbaar belang.
6.4
Op zichzelf kan het belang om te voorzien in de dringende woningbehoefte in Breda en omgeving worden gezien als een andere dwingende reden van groot openbaar belang, als bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid, onder b, onder 3o, van de Wnb. De rechtbank wijst op een uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2009 [6] .
6.5
Het college heeft weliswaar, met de verwijzing naar de toelichting bij het bestemmingsplan en de Structuurvisie 2030, een onderbouwing gegeven waarom de woningbouw zelfstandig als een dwingende reden van groot openbaar belang moet worden beschouwd, maar de rechtbank acht deze onderbouwing niet toereikend.
De rechtbank leidt uit het advies van de HAC af dat deze niet zozeer een onderbouwing miste van de woningbehoefte als zodanig, maar in het bijzonder een onderbouwing van de reden waarom twaalf (senioren) appartementen in het luxe segment, drie grondgebonden stadswoningen in het luxe segment en een villa met woon- en kantoorfunctie op de planlocatie moesten worden gerealiseerd. Zoals eiseres terecht heeft aangegeven, is, op het moment dat geen relatie meer wordt gelegd met de renovatie van de villa en de villatuin, de woningbouw niet aan de locatie gebonden en moet dit worden meegenomen in de motivering. Het college heeft het standpunt van eiseres, dat sprake is van een zeer geringe omvang van het project, als dit wordt afgezet tegen de totale bouwopgave in de regio, onvoldoende weersproken. Mede gelet hierop mist de rechtbank in het bestreden besluit een onderbouwing waarom woningbouw op de gekozen locatie zelfstandig een dwingende reden van groot openbaar belang vormt en daarvoor geen alternatieven bestaan.
Dat niet kan worden voorzien in het aantal woningen dat noodzakelijk is om in de lokale en regionale woningbehoefte te voorzien als het project niet op deze locatie zal worden gerealiseerd, zoals het college in het verweerschrift heeft gesteld, acht de rechtbank op zichzelf gezien niet overtuigend.
6.6
[naam] heeft ter zitting gewezen op een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 juni 2021 [7] , waarin de rechtbank de bouw van twintig woningen heeft aangemerkt als een dwingende reden van groot openbaar belang. Deze uitspraak kan echter niet dienen ter onderbouwing van de stelling dat hiervan ook in dit geval sprake is, omdat in die zaak die twintig woningen bijna 10% vormden van de totale bouwopgave tot het jaar 2025 en in dit geval dit percentage bij lange na niet wordt gehaald.
6.7
Onder de gegeven omstandigheden kan niet worden gezegd dat, voor zover het de woningbouw betreft, verlening van de ontheffing noodzakelijk is vanwege een andere dwingende reden van groot openbaar belang.
De HAC heeft in haar advies aangegeven dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de restauratie en woningbouw niet los van elkaar kunnen worden bezien. Volgens de HAC zou, als de reden van de onlosmakelijke samenhang financieel is, dit moeten worden onderbouwd met financiële gegevens. Omdat dergelijke gegevens ontbraken, heeft de HAC het college in overweging gegeven om in de beslissing op bezwaar duidelijk te maken of de dwingende reden van groot openbaar belang van de woningbouw is gelegen in de financiële samenhang tussen renovatie van de villa en de tuin en de woningbouw, of in de woningbouwopgave. Zoals uit het voorafgaande blijkt, is het college er niet in geslaagd om de rechtbank ervan te overtuigen waarom de woningbouw zelfstandig als een dwingende reden van groot openbaar belang moet worden beschouwd.
6.8
De rechtbank begrijpt echter dat het college deze wijze van financiering niettemin niet los ziet van de realisering van de renovatie van de villa en de tuin. De renovatie van de villa en de tuin zullen niet plaatsvinden als de geplande woningbouw niet doorgaat. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het college op deze wijze nog steeds een onlosmakelijke samenhang tussen de woningbouw en de renovatie van de villa en de tuin aanwezig acht. Dit heeft tot gevolg dat, op het moment dat het college erin slaagt om alsnog te onderbouwen dat de bouw van de woningen op deze locatie een dwingende reden van groot openbaar belang vormt, in het kader van de vraag of er een andere bevredigende oplossing bestaat alsnog met financiële gegevens zal moeten onderbouwen waarom de bouw van woningen op deze locatie nodig is om de renovatie van de villa en de tuin mogelijk te maken.
Gelet op het voorafgaande slaagt het betoog van eiseres over het ontbreken van een wettelijke ontheffingsgrond, voor zover het de woningbouw betreft.
Bestaat er een andere bevredigende oplossing?
7.1
Volgens eiseres heeft het college niet toereikend gemotiveerd waarom er geen andere bevredigende oplossing bestaat, waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt zonder overtreding van de verbodsbepalingen. Het college is volgens eiseres onvoldoende ingegaan op de door haar aangedragen alternatieven. Eiseres heeft als alternatieven genoemd:
  • Alleen renovatie van de villa en de tuin;
  • Een kleiner aantal appartementen in het koetshuis en alleen woningen in de villa;
  • Renovatie van de villa door middel van een aanschrijving en door subsidies en fiscaal aantrekkelijke regelingen.
7.2
Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres geen alternatieven noemt die kunnen gelden als een andere bevredigende oplossing voor het gehele project.
Omdat de realisering van de appartementen, de stadswoningen en de functiewijziging van de villa noodzakelijk zijn om aan de woningbehoefte in Breda te kunnen voldoen, is het niet realiseren van dit onderdeel van het project geen alternatief.
Een kleiner aantal appartementen in het koetshuis in combinatie met (alleen) woningen in de villa is, rekening houdend met het segment van de woningmarkt waarin de beoogde woningen thuishoren (het luxe segment), onvoldoende om in de vraag naar woningen in Breda te kunnen voorzien. Sloop van het koetshuis is noodzakelijk om de benodigde voorzieningen voor het project te kunnen realiseren en leidt overigens niet tot het doden of verstoren van beschermde diersoorten of vernietiging of beschadiging van hun verblijfplaatsen.
Het realiseren van (alleen) vier woningen in plaats van een kantoorfunctie is planologisch niet inpasbaar en niet realiseerbaar, omdat op grond van het recente bestemmingsplan een beperkt aantal woningen mag worden gerealiseerd in combinatie met kantoorruimte, zonder binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Omdat het bestemmingsplan recentelijk is vastgesteld, zal het bevoegd gezag terughoudend omgaan met het toepassen van buitenplanse afwijkingsmogelijkheden.
7.3
Bij het beantwoorden van de vraag of er een andere bevredigende oplossing bestaat, moet worden gekeken naar het doel van de ingreep [8] . Dit betekent dat pas nadat de dwingende reden(en) voldoende is/zijn onderbouwd, kan worden beoordeeld wat de alternatieven zijn en of er een andere bevredigende oplossing bestaat. Zoals uit het voorafgaande kan worden afgeleid, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd waarom de realisering van woningen op de locatie op zichzelf een dwingende reden van groot openbaar belang vormt. Als het doel van de ingreep is dat op de planlocatie woningen worden gebouwd, zal bij de beantwoording van de vraag of er een andere bevredigende oplossing bestaat, van dat gegeven moeten worden uitgegaan. Als de woningbouw en de renovatie van de villa en de tuin door het college als samenhangende activiteiten moeten worden beschouwd, zal het antwoord op die vraag anders zijn.
Dit leidt ertoe dat het betoog van eiseres, dat het college niet toereikend heeft gemotiveerd waarom er geen andere bevredigende oplossing bestaat waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt zonder overtreding van de verbodsbepalingen, eveneens slaagt.
Wordt afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van soorten?
8.1
Volgens eiseres zijn de voorgestelde mitigerende maatregelen niet voldoende om de gunstige staat van instandhouding van de gewone dwergvleermuis, de eekhoorn, de kamsalamander en de alpenwatersalamander in hun natuurlijke verspreidingsgebied te waarborgen.
8.2
Wat de gewone dwergvleermuis betreft zijn de getroffen maatregelen volgens eiseres onvoldoende voor het behoud van de zomer- en paarverblijfplaats. Het college stelt ten onrechte dat er geen redelijke alternatieven mogelijk zijn die leiden tot een kwalitatief gelijkwaardig resultaat. Bovendien is ten onrechte bepaald dat pas na drie jaar een onderzoek moet plaatsvinden naar de gunstige staat van instandhouding. Er kunnen geen maatregelen meer worden genomen als dan blijkt dat de populaties achteruit zijn gegaan of niet meer aanwezig zijn.
8.3
Het college heeft ontheffing verleend voor het vernielen van de verblijfplaats van de gewone dwergvleermuis. Er worden maatregelen getroffen die ervoor zorgen dat geen afbreuk wordt gedaan aan het streven om de populaties van de gewone dwergvleermuis in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. Die maatregelen zijn in overeenstemming met de bekende technieken en methoden die zijn beschreven in het Kennisdocument voor de gewone dwergvleermuis. Eiseres heeft volgens het college geen alternatieven met een vergelijkbaar resultaat aangedragen. Omdat geen sprake is van significant negatieve effecten op de diersoort, behoefde geen monitoringsvoorschrift te worden opgelegd. Een monitoringsvoorschrift mag overigens volgens vaste rechtspraak niet worden opgenomen ter borging van de staat van instandhouding. Omdat er geen monitoringsvoorschrift is opgenomen, ontgaat het het college waaraan eiseres ontleent dat is bepaald dat pas na drie jaar onderzoek hoeft plaats te vinden.
8.4
Uit de Natuurtoets en het Activiteitenplan volgt dat op de locatie één zomerverblijfplaats van één individu van de gewone dwergvleermuis is aangetroffen, namelijk onder een van de ramen in de villa. Deze wordt ook gebruikt als paarplaats.
Verder is aangegeven dat de houten constructie aan de buitenkant van de villa geen goede verblijfplaats is voor een strenge winterperiode, waardoor de soort waarschijnlijk van begin maart tot oktober gebruik maakt van de verblijfplaats en bij strenge vorst waarschijnlijk zal vertrekken naar een winterverblijfplaats.
Op 20 maart 2020 zijn vier tijdelijke vleermuiskasten aan palen opgehangen binnen 200 meter van de oorspronkelijke verblijfplaats. Op 8 april 2020 zijn twee bolkasten opgehangen aan beuken die behouden blijven, buiten het bereik van bestaande lichtbronnen. Die zijn ook geschikt voor de gewone dwergvleermuis.
8.5
Er zijn, ter vervanging van één zomerverblijfplaats, diverse vleermuiskasten opgehangen. Waarom deze niet zouden functioneren als afdoende vervanging van de zomerverblijfplaats, ziet de rechtbank niet in. Eiseres heeft niet onderbouwd welke redelijke alternatieven er zijn met een gelijkwaardig resultaat. Wat eiseres heeft aangevoerd over het pas na drie jaar behoeven uit te voeren van een onderzoek op basis van een monitoringsverplichting kan in het midden blijven, alleen al omdat een dergelijke verplichting niet aan de ontheffing is verbonden.
Het betoog faalt in zoverre.
9.1
Het college heeft volgens eiseres betoogd dat eekhoorns gedurende de sluitingstijd van de villatuin (voor zonsopgang en na zonsondergang) ongestoord rondlopen. Het college ziet hierbij volgens eiseres over het hoofd dat de afsluiting van de tuin voor publiek niet is geborgd, zodat eekhoorns gedurende de sluitingstijd wel kunnen worden verstoord.
Ten onrechte zijn volgens eiseres aan de ontheffing geen voorschriften verbonden over de omvang van terug te planten bomen (enkele eiken, hazelaars en krentenbomen). De voorkeur van de eekhoorn gaat uit naar loofbomen met een leeftijd van 40 tot 80 jaar, omdat deze meer voedsel- en nestgelegenheid bieden. Dit is met name van belang, omdat het leefgebied van de eekhoorn met 950 m² afneemt. Ook is geen rekening gehouden met de impact van de bouwwerkzaamheden. De gevolgen van trillingen, bemalingen en geluid op de eekhoorn zijn aanzienlijk, waardoor deze diersoort, ondanks de geplande herplant, wordt verjaagd voordat de werkzaamheden zijn afgerond.
9.2
Volgens het college is het verstoren van de nationaal beschermde soort eekhoorn niet verboden. Alleen het opzettelijk doden en vangen van eekhoorns en het opzettelijk beschadigen of vernielen van voortplantings- of rustplaatsen van de eekhoorn is verboden
op grond van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wnb. Door de openstelling van de tuin voor het publiek, de eventuele onvoldoende borging van sluiting ervan en bouwwerkzaamheden worden dan ook geen verbodsbepalingen overtreden. Er zijn gedragsregels aan de ontheffing verbonden. Als die niet worden nageleefd, is dat grond voor handhavend optreden.
Het college erkent dat 950 m² van het leefgebied van de eekhoorn verloren gaat. Volgens het college leidt dit er echter niet toe dat afbreuk wordt gedaan aan het streven om de populatie van de eekhoorn in zijn natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. De beplanting in de tuin wordt namelijk geoptimaliseerd. Er is veel beplanting aanwezig van exotische afkomst, met name veel
struikbegroeiing. In de toekomst zullen meer inheemse bomen aanwezig zijn. Om te voorzien in een voldoende voedselaanbod zullen daarom bij de kap van bomen met een functie voor de eekhoorn voedselbomen worden aangeplant, zoals zomereik, wintereik, hazelaar en krentenboom. Daardoor blijven binnen het plangebied te allen tijde voldoende bomen beschikbaar met voedsel, beschutting en verblijfplaatsen voor de eekhoorn, waardoor de gunstige staat van instandhouding en het voorkomen van de eekhoorn in de villatuin gewaarborgd blijft.
Er wordt een eekhoornnest verwijderd en twee andere zullen waarschijnlijk hun functie als verblijfplaats verliezen, doordat ze dicht bij de te bouwen appartementen liggen. Daarom zijn op 8 april 2020 zes alternatieve verblijfplaatsen (type ZK EE 01 Eekhoornkast) gerealiseerd binnen het plangebied. De eekhoornkasten zijn verspreid opgehangen, hoog
in de boom (circa 7-10 meter hoogte) in de bedekking van de boomkroon (beschaduwing).
Ze zijn opgehangen op de hoofdstam en ontoegankelijk vanaf zijtakken door predatoren.
9.3
In de villatuin zijn in totaal 4 nesten van eekhoorns aangetroffen, waarvan één nest in het najaar van 2019 is vervallen. Het gaat daarom om 3 nesten, terwijl 1 eekhoorn is waargenomen. Omdat een eekhoorn gemiddeld 4-5 nesten heeft, waren de 3 nesten waarschijnlijk het werk van 1 eekhoorn.
In de Natuurtoets Trianon Breda (de natuurtoets) is aangegeven dat, ter compensatie van het vervallen van de aangetroffen nesten, 6 eekhoornkasten moeten worden opgehangen.
In de natuurtoets is verder vermeld dat de te kappen bomen bomen betreffen die moeten worden gekapt in verband met de bebouwing, omdat het uitheemse boomsoorten betreft, of omdat zij een veiligheidsrisico vormen. Voor deze bomen worden bomen teruggeplaatst die een natuurlijke voedselbron vormen voor de eekhoorn. Deze bomen, in combinatie met voldoende beschutting en verblijfplaatsen, borgen volgens de natuurtoets de gunstige staat van instandhouding voor de eekhoorn in zuidelijk Breda en het voorkomen van de eekhoorn in de villatuin.
9.4
Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat door de openstelling van de tuin voor het publiek, de eventuele onvoldoende borging van sluiting ervan en bouwwerkzaamheden geen verbodsbepalingen worden overtreden. Hierin kan dus geen reden worden gevonden voor vernietiging van het bestreden besluit.
De rechtbank stelt vast dat het standpunt van het college over de gunstige staat van instandhouding van de eekhoorn wordt ondersteund door de het Activiteitenplan. Weliswaar heeft eiseres de opvatting van het college bestreden, maar zij heeft haar stellingen niet met onderzoeksgegevens gestaafd. De rechtbank vindt hierin geen aanknopingspunten voor de opvatting dat het college zich niet op het uitgevoerde onderzoek heeft mogen baseren.
Het betoog van eiseres slaagt in zoverre evenmin.
10.1
Volgens eiseres heeft het college onvoldoende gemotiveerd dat de openstelling van de tuin voor publiek geen invloed heeft op het leefgebied van de kamsalamander en de alpenwatersalamander. Het nieuwe leefgebied voor deze soorten neemt af met 1.550 m² en er blijft slechts 250 m² aan leefgebied over.
Verder heeft de onderbouwing van het college betrekking op de Italiaanse kamsalamander. Er heeft echter geen genetisch onderzoek plaatsgevonden, zodat niet vast staat dat deze soort op de locatie is aangetroffen. Ten onrechte worden er daarom geen maatregelen genomen om uitwisseling tussen gebieden te bewerkstelligen.
Door de openstelling van de tuin voor publiek wordt deze aantrekkelijk als hondenuitlaatplaats, speelplaats voor kinderen en hangplek voor jongeren. Met het aan de ontheffing verbonden voorschrift dat honden aangelijnd dienen te worden, wordt het leefgebied van de salamanders onvoldoende beschermd. Het voorschrift dat uitsluitend bepaalde plekken in de tuin betreden mogen worden, is niet handhaafbaar.
10.2
Volgens het college leidt het semi-openbare karakter van de tuin vanuit ecologisch oogpunt niet tot risico’s. Er zijn voldoende mitigerende maatregelen getroffen om effecten voor de diersoorten te voorkomen. Gewezen wordt op de gedragsregels over het betreden van de tuin op aangegeven plaatsen, de toegankelijkheid van zonsopgang tot zonsondergang en de afsluiting met poorten, het aanlijnen van honden en verbod om te vissen en honden te laten zwemmen. Als deze regels niet worden nageleefd, zal handhavend worden opgetreden.
Het college geeft verder nog aan dat volgens de "Inventarisatie Kamsalamander, [adres] , Breda" van de Stichting RAVON de Italiaanse kamsalamander is aangetroffen. De aanwezigheid van deze soort is vastgesteld op basis van de e-DNA-methode. Eiseres heeft geen contra-expertise in het geding gebracht die aantoont dat de Italiaanse kamsalamander niet in het projectgebied voorkomt. Het college verwijst verder naar de beschrijving van de effecten voor het leefgebied van de kamsalamander en de alpenwatersalamander op pagina 33 tot en met 37 van de natuurtoets van Antea Group, die onderdeel is van de verleende ontheffing. Daaruit volgt dat door de handelingen en activiteiten geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van deze diersoorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
10.3
In de natuurtoets is aangegeven dat bomen die worden verwijderd op basis van het tuinontwerp niet als verloren landbiotoop zijn aangeduid. In de toekomstige situatie komt hier namelijk een nieuwe beplanting voor terug, zodat de beschikbare ruimte niet permanent verloren gaat. In de bestaande situatie is circa 1.800 m2 aan geschikt landbiotoop aanwezig in de villatuin. Door het voornemen gaat hiervan slechts een klein deel voor salamanders permanent verloren. Voor verloren gebied komt alternatief leefgebied terug. Een deel van de villatuin zal worden ingericht met een parkfunctie waarbij uitheemse beplanting wordt vervangen door inheemse beplanting, wat de biodiversiteit zal verhogen. In het plan worden verder schuilmogelijkheden voor salamanders aangelegd in de vorm van struikvormende planten, dood hout/takkenrillen en stapelstenen. In de toekomstige situatie zal daardoor 1.993 m2 aan geschikt landbiotoop voor salamanders in de villatuin aanwezig zijn. Omdat eiseres dit niet gemotiveerd heeft weersproken, volgt de rechtbank eiseres niet in haar opvatting dat er voor salamanders een leefgebied van maar 250 m2 overblijft.
10.4
In de ontheffing is bepaald dat, om effecten op beschermde soorten zoveel mogelijk te voorkomen de volgende maatregelen worden genomen:
  • het plaatsen van een informatiebord 'verboden te vissen' (dus ook niet met schepnet);
  • honden enkel aangelijnd;
  • verboden te zwemmen voor honden;
  • park is gesloten van zonsondergang tot zonsopkomst;
  • houthopen en leefgebied voor beschermde soorten wordt (worden) afgeschermd met grote struikvormers;
  • betreding enkel op aangegeven plekken, zoals paden en open gras.
In aanmerking nemende dat deze maatregelen zijn opgenomen in de ontheffing, ziet de rechtbank niet in dat deze niet zouden kunnen worden gehandhaafd. Ook de formulering van deze maatregelen staat hieraan niet op voorhand in de weg.
10.5
Eiseres betwist niet dat, als de Italiaanse kamsalamander in het gebied aanwezig is, het treffen van maatregelen ter voorkoming van de uitwisseling tussen gebieden te bewerkstelligen noodzakelijk zijn ter voorkoming van negatieve gevolgen op de gunstige staat van instandhouding van de kamsalamander.
In de Inventarisatie kamsalamander van RAVON van 4 februari 2020 wordt, op basis van een analyse van watermonsters uit de beide vijvers in de villatuin op environmental DNA (e-DNA) van de inlandse kamsalamander en de Italiaanse kamsalamander, geconstateerd dat in de vijvers beide soorten voorkomen. Hybridisatie tussen beide soorten is mogelijk, maar kan niet op basis van deze analyse worden vastgesteld.
Omdat onduidelijk is wat de verhouding is tussen inheemse, uitheemse en hybride kamsalamanders, wordt het college, in het memo van Antea Group van 5 februari 2020 over bovenwettelijke en wettelijke maatregelen ecologie, geadviseerd om af te wijken van de wettelijke verplichting om ervoor de zorgen dat een populatie niet geïsoleerd komt te liggen. Verspreiding van de Italiaanse kamsalamander en eventuele hybriden kan namelijk een ernstig negatief effect hebben op de gunstige staat van instandhouding op grote schaal.
10.6
Met het e-DNA-onderzoek is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat zowel de Italiaanse als de inlandse kamsalamander in het gebied voorkomen. Uit de Inventarisatie kamsalamander blijkt weliswaar dat niet zonder genetisch onderzoek kan worden aangetoond of er hybridisatie heeft plaatsgevonden, maar genetisch onderzoek is niet noodzakelijk om vast te stellen dat beide soorten kamsalamander in het gebied aanwezig zijn. Het college heeft voldoende onderbouwd dat, juist ter voorkoming van een negatief effect op de gunstige staat van instandhouding van de inlandse kamsalamander, moet worden voorkomen dat kamsalamanders het gebied verlaten.
10.7
Wat eiseres heeft aangevoerd, doet niet af aan de conclusie van het college dat geen afbreuk wordt gedaan aan het streven om de populaties van de kamsalamander en de alpenwatersalamander in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Dit betoog slaagt niet.
11.1
Volgens eiseres heeft het college niet inzichtelijk gemaakt dat de stikstofdepositie tijdens de bouwwerkzaamheden geen negatieve gevolgen heeft op de instandhouding van de aanwezige soorten op de locatie. Dit klemt temeer nu de kamsalamander extra gevoelig is voor stikstofdepositie.
11.2
Het college stelt dat de effecten op de kamsalamander zijn beoordeeld op basis van de systematiek in het Kennisdocument Kamsalamander. De onderzoeksystematiek die daarin beschreven wordt, is algemeen aanvaard als bewezen methodiek om effecten voor de betrokken soort vast te stellen. Op basis van die methodiek is geconcludeerd dat een specifiek onderzoek naar de effecten van stikstofdepositie niet noodzakelijk is. Eiseres betwijfelt volgens het college weliswaar of wel een juist is beeld is gekregen van alle effecten op de kamsalamander, maar heeft dit niet onderbouwd met een contra-expertise.
11.3
De rechtbank volgt het college in zijn stelling dat de onderzoeksmethodiek in het Kennisdocument Kamsalamander niet noodzaakt tot een onderzoek naar de effecten van stikstofdepositie.
Tijdens de hoorzitting van de HAC is de waterkwaliteit van de vijvers aan de orde geweest. Aan de ontheffing zijn daarover voorschriften verbonden. In specifiek voorschrift 12 is voorgeschreven dat de vegetatie en waterkwaliteit van de vijvers geschikt moeten blijven voor de kamsalamander en de alpenwatersalamander. Tijdens de hoorzitting heeft het college aangegeven dat het project te allen tijde wordt begeleid door een ecoloog die toetst hoe met de voorschriften wordt omgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank wordt op deze wijze voldoende gewaarborgd dat een eventuele stikstofdepositie ten gevolge van het project geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de aanwezige salamandersoorten.
Voor zover eiseres ter zitting heeft gewezen op de stikstofdepositie op het Ulvenhoutse Bos, is in de ontheffing aangegeven dat bij de toetsing andere aspecten dan die welke zijn gerelateerd aan soortenbescherming niet zijn betrokken. De effecten van de bouwwerkzaamheden op Natura 2000-gebieden zullen nog moeten worden berekend in het kader van een daarvoor mogelijk noodzakelijke vergunning op grond van de Wnb. De rechtbank sluit zich hierbij aan. In het kader van de soortenbescherming in het plangebied is het niet noodzakelijk om de effecten op Natura 2000-gebieden bij de besluitvorming te betrekken.
Ook dit betoog faalt.
12.1
Eiseres voert tot slot nog aan dat het onderzoek naar de vleermuissoorten niet (voldoende) zorgvuldig is uitgevoerd. Het onderzoek volgens het Vleermuisprotocol heeft alleen voor de gewone dwergvleermuis plaatsgevonden, terwijl uit de Natuurtoets blijkt dat ook andere vleermuissoorten op deze locatie foerageren.
12.2
Het college stelt zich op het standpunt dat de ontheffing voor de vleermuissoorten alleen is aangevraagd voor de gewone dwergvleermuis. Het college hoefde dus alleen op die aanvraag een beslissing te nemen. Het beroep kan dus enkel betrekking hebben op de gewone dwergvleermuis. Dit volgt volgens het college uit vaste rechtspraak van de Afdeling [9] .
12.3
De rechtbank volgt het college in zijn opvatting. De omvang van het geschil wordt bepaald door de diersoorten waarvoor de ontheffing in het kader van de soortenbescherming is aangevraagd. Als voor de overige vleermuissoorten ook een soortenbeschermingsontheffing nodig zou zijn, terwijl een dergelijke ontheffing niet is verleend, kan eiseres het college om handhaving vragen en tegen een naar aanleiding daarvan genomen besluit rechtsmiddelen aanwenden.
Ook dit betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep van eiseres slaagt. In de rechtsoverwegingen 6.5 tot en met 6.8 is overwogen dat het college er niet in is geslaagd om de rechtbank ervan te overtuigen waarom de woningbouw zelfstandig als een dwingende reden van groot openbaar belang moet worden beschouwd en zo nodig alsnog zal moeten onderbouwen waarom de bouw van woningen op deze locatie nodig is om de renovatie van de villa en de tuin mogelijk te maken. In verband hiermee heeft het college (zie rechtsoverweging 7.3) evenmin toereikend gemotiveerd waarom er geen andere bevredigende oplossing bestaat waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt zonder overtreding van de verbodsbepalingen.
14. De rechtbank doet een tussenuitspraak om het college in de gelegenheid te stellen om deze gebreken te herstellen.
15. Het college krijgt de gelegenheid om binnen twee maanden na verzending van de tussenuitspraak een nadere onderbouwing te geven.
Het college moet, om nodeloze vertraging te voorkomen, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de rechtbank mededelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om de gebreken te herstellen.
Als het college gebruik maakt van de gelegenheid om de gebreken te herstellen, zal de rechtbank eiseres en [naam] vervolgens vier weken de tijd geven om te reageren op het herstelbesluit.
Daarna doet de rechtbank, in beginsel zonder tweede zitting, uitspraak op het beroep van eiseres.
16. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat de Chw hieraan in de weg staat en het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
17. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent ook dat de rechtbank over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt het college op om de rechtbank binnen twee weken mede te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen;
  • stelt het college in de gelegenheid om binnen twee maanden na verzending van de tussenuitspraak de gebreken te herstellen, met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, voorzitter, en mr. M.J.H.M. Verhoeven en mr. R.H.W. Frins, leden, in aanwezigheid van mr. A.G.M. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

BijlageAlgemene wet bestuursrecht

Artikel 8:6
1. Het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
[…].
Bijlage 2. Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak
Hoofdstuk 2. Beroep in eerste aanleg bij een bijzondere bestuursrechter (artikelen 8:4, tweede lid, en 8:6)
Artikel 2. Beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
[…]
Crisis- en herstelwet
artikel 2.3, voor zover het betreft een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan
artikel 2.10, eerste lid
[…].
Artikel 2.10
1. Op verzoek of ambtshalve kunnen burgemeester en wethouders ten aanzien van een project als bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, een projectuitvoeringsbesluit vaststellen, waaronder begrepen de vaststelling dat deze afdeling op het project van toepassing is […].
Crisis- en herstelwet
Hoofdstuk 1. Bijzondere bepalingen voor projecten
Artikel 1.1
1. afdeling 2 is van toepassing op
alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten;
bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, alsmede de voor de uitvoering van de projecten waarop die bestemmingsplannen betrekking hebben vereiste besluiten en de voor de uitvoering van maatregelen of werken als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, onderdelen b en c, vereiste besluiten, en
projectuitvoeringsbesluiten als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid
[…].
Artikel 1.6
[…].
2. In afwijking van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is het beroep niet-ontvankelijk indien niet is voldaan aan artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van die wet.
[…].
Artikel 1.6a
Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.
Bijlage 1
3.1
ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan, het inpassingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden
Wet natuurbescherming
Artikel 3.5 (voor zover van belang)
1. Het is verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen.
2. Het is verboden dieren als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te verstoren.
[…]
4. Het is verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in het eerste lid te beschadigen of te vernielen.
Artikel 3.8 (voor zover van belang)
1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van een of meer van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.6, tweede lid, ten aanzien van dieren of planten van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van de voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van dieren van daarbij aangewezen soorten.
[…]
5. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b. zij is nodig:
1°. in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
[…]
3°. in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
c. er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Artikel 3.10 van de Wnb (voor zover van belang)
1. Onverminderd artikel 3.5, […], is het verboden:
a. in het wild levende zoogdieren, […] van de soorten, genoemd in de bijlage, onderdeel A, bij deze wet, opzettelijk te doden of te vangen;
b. de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in onderdeel a opzettelijk te beschadigen of te vernielen,
[…]
2. Artikel 3.8, […], is van overeenkomstige toepassing op de verboden, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat, in aanvulling op de redenen, genoemd in het vijfde lid, onderdeel b, de noodzaak voor de ontheffing of vrijstelling ook verband kan houden met handelingen:
a. in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden of van kleinschalige bouwactiviteiten, met inbegrip van het daarop volgende gebruik van het gebied of het gebouwde;
[…]
Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden 25-6-1998(Verdrag van Aarhus)
Artikel 1. Doel
Om bij te dragen aan de bescherming van het recht van elke persoon van de huidige en toekomstige generaties om te leven in een milieu dat passend is voor zijn of haar gezondheid en welzijn, waarborgt elke Partij de rechten op toegang tot informatie, inspraak in de besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 6. Inspraak in besluiten over specifieke activiteiten
1. Elke Partij:
a. past de bepalingen van dit artikel toe ten aanzien van besluiten over het al dan niet toestaan van voorgestelde activiteiten vermeld in bijlage I;
b. past, in overeenstemming met haar nationale wetgeving, de bepalingen van dit artikel ook toe op besluiten over niet in bijlage I vermelde voorgestelde activiteiten die een aanzienlijk effect op het milieu kunnen hebben. Hiertoe bepalen de Partijen of een dergelijke voorgestelde activiteit onder deze bepalingen valt; en
[…]
3. De inspraakprocedures omvatten redelijke termijnen voor de verschillende fasen, die voldoende tijd laten voor het informeren van het publiek in overeenstemming met het voorgaande tweede lid en voor het publiek om zich gedurende de milieu-besluitvorming doeltreffend voor te bereiden en deel te nemen.
[…].
Bijlage I. Lijst van activiteiten bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a.
[….]
Bestemmingsplan “Ginneken, [adres] ”
Artikel 4 Wonen
4.1
bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens voor kantoren zonder baliefunctie;
met daarbij behorend(e):
terrassen;
groen;
nutsvoorzieningen;
(ondergrondse) parkeervoorzieningen;
in- en uitritten;
speelvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
waterbergingsvoorzieningen.
4.2
bouwregels
4.2.1
Algemeen
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen gebouwen worden gebouwd;
het aantal woningen mag maximaal 17 bedragen;
ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" mogen maximaal 2 woningen en 400 m2 kantoor gerealiseerd worden. Indien 1 woning wordt gerealiseerd, mag maximaal 550 m2 kantoor worden gerealiseerd. Indien geen woningen worden gerealiseerd, mag maximaal 752 m2 kantoor worden gerealiseerd;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding -2' mogen maximaal 3 aaneengebouwde woningen worden gerealiseerd;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding -3' mogen maximaal 12 gestapelde woningen worden gerealiseerd;
in afwijking van het bepaalde in lid a. zijn de in- en uitrit van de ondergrondse parkeergarage ook buiten het bouwvlak toegestaan;
in afwijking van het bepaalde in lid a. mogen bouwwerken, zoals liften, entreepartijen, trapportalen en trappenhuizen, buiten het bouwvlak gesitueerd worden tot een maximum van 30 m² en balkons, erkers en luifels tot een maximum van 10 m² per balkon, erker of luifel, mits de stedenbouwkundige hoofdopzet niet wordt gewijzigd en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast, met uitzondering van lichtmasten;
aan- , uitbouwen en bijgebouwen zijn niet toegestaan bij de woningen of bij de kantoren ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding - 1" en "specifieke bouwaanduiding - 3".

Voetnoten

5.Kenmerk 2021-0000288558.
8.Uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:335) rechtsoverweging 9.2.1.
9.Uitspraken van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2621 en 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2788.