ECLI:NL:RBOBR:2022:4481

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
C/01/382734 / FA RK 22-2430
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de zorginstelling voor schadevergoeding na onterecht verleende verplichte zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, die eerder onder een zorgmachtiging was geplaatst, stelde de zorginstelling aansprakelijk voor schade die hij zou hebben geleden door het niet in acht nemen van de wet door de geneesheer-directeur. De rechtbank oordeelde dat de geneesheer-directeur en de zorginstelling niet de vereiste juridische titel hadden voor de verleende verplichte zorg, aangezien de medische verklaring die ten grondslag lag aan de zorgmachtiging niet was ondertekend door een onafhankelijke psychiater. Dit leidde tot de conclusie dat de wet niet was nageleefd en dat verzoeker recht had op een billijke schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staat aansprakelijk is voor de schade die verzoeker heeft geleden door de onterecht verleende zorgmachtiging, maar heeft het verzoek om schadevergoeding ten laste van de zorginstelling afgewezen. De rechtbank oordeelde dat, nu de schadevergoeding door de Staat was erkend, er geen aanleiding was om ook een schadevergoeding van de zorginstelling vast te stellen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van zorgverleners om op de hoogte te zijn van de relevante wet- en regelgeving en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/382734 / FA RK 22-2430
Uitspraak : 12 oktober 2022
Beschikking over een verzoek tot het verkrijgen van een schadevergoeding op basis van artikel 10:12 lid 2 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidzorg (hierna: Wvggz) in de zaak van

[verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. G.H.M. van Laarhoven,
tegen

[verweerder] ,

statutair gevestigd te [plaats] ,
hierna te noemen: [verweerder] .
gemachtigden: [naam] en [naam] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ter griffie ingekomen op 7 juni 2022;
  • het verweerschrift met producties, ter griffie ingekomen op 22 juni 2022;
  • de reactie van verzoeker op het verweerschrift, ter griffie ingekomen op 8 juli 2022.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 28 september 2022, in het gerechtsgebouw te Eindhoven. De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door mr. G.H.M. van Laarhoven;
- namens [verweerder] , juriste [naam] en manager en secretaris bureau geneesheer-directeur, [naam] .

De feiten

Bij beschikking van 5 februari 2021 heeft de rechtbank Oost-Brabant, team Strafrecht, ten behoeve van verzoeker een zorgmachtiging afgegeven op grond van artikel 2.3 lid 1 van de Wet forensische zorg (hierna: Wfz) jo. artikel 6:5 aanhef en onder a van de Wvggz. De zorgmachtiging is verleend voor de duur van zes maanden, te weten tot en met 5 augustus 2021.
Verzoeker is op 5 februari 2021 overgebracht naar [accomodatie] alwaar hij werd opgenomen op basis van de op dezelfde dag verleende zorgmachtiging. Na 24 januari 2022 ontving verzoeker geen verplichte zorg meer.
Op 8 juli 2021 dient de officier van justitie een verzoekschrift tot het verlenen van een zorgmachtiging in, aansluitend op de toen geldende zorgmachtiging. Bij beschikking van 26 juli 2021 verleent de rechtbank een zorgmachtiging ten aanzien van verzoeker. Verzoeker gaat tegen deze beschikking in cassatie, onder andere omdat de medische verklaring niet door de onafhankelijke psychiater, die de verklaring opstelde, ondertekend is. De Hoge Raad vernietigt bij arrest van 21 januari 2022 voornoemde beschikking van de rechtbank en wijst het geding terug ter verdere behandeling en beslissing.
Bij beschikking van 9 februari 2022 wijst de rechtbank het verzoek van de officier van justitie van 8 juli 2021 af en overweegt daartoe dat er geen sprake is van een actuele medische verklaring, verzoeker op dat moment geen verplichte zorg ondergaat op basis van een zorgmachtiging en er kennelijk geen noodzaak bestond tot het verzoeken van een nieuwe zorgmachtiging.

Het verzoek en het verweer

Verzoeker verzoekt, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de geneesheer-directeur gehandeld heeft in strijd met artikel 5.17 lid 3 jo. artikel 5.7 Wvggz alsook artikel 8.7 lid 3 Wvggz en verzoekt de zorgaanbieder, [verweerder] , te veroordelen tot betaling van een:
- billijke schadevergoeding van:
  • primair € 19.030,- immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum indiening verzoekschrift dan wel;
  • subsidiair € 17.300,- immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum indiening verzoekschrift als ook;
  • € 5.813,- materiële schadevergoeding te vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum indiening verzoekschrift in verband met het door hem geleden inkomstenverlies,
  • althans een zodanige vergoeding toe te kennen als de rechtbank in goede justitie juist acht;
  • met uitdrukkelijke kostenveroordeling met vermeerdering wettelijke rente te voldoen binnen twee weken na datum beschikking.
Verzoeker voert daartoe aan dat hij schade heeft geleden door het handelen van de geneesheer-directeur nu deze heeft nagelaten om voorafgaand aan de zitting van
26 juli 2021 een ondertekende medische verklaring van een onafhankelijk psychiater in te dienen bij de officier van justitie. Van de geneesheer-directeur mag verwacht worden dat hij zich steeds op de hoogte blijft stellen van de relevante wet- en regelgeving en jurisprudentie. De geneesheer-directeur had derhalve kennis moeten hebben genomen van de uitspraak van de Hoge Raad van 16 juli 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1143), waarin de Hoge Raad heeft beslist dat een medische verklaring, opgesteld ten behoeve van het verzoek tot verlening van een machtiging in het kader van de Wvggz, moet worden ondertekend door de onafhankelijke psychiater. Verzoeker heeft vervolgens gedurende een periode van 5 augustus 2021 tot en met 24 januari 2022, zijnde 173 dagen, verplichte zorg ontvangen bestaande uit verplichte opname in [accomodatie] met de daaruit voortvloeiende beperkingen met betrekking tot zijn bewegingsvrijheid, terwijl de juridische titel gegrond werd op een niet-ondertekende medische verklaring. De geneesheer-directeur heeft zich bij het verzoek tot afgifte van de zorgmachtiging alsook bij de tenuitvoerlegging van de zorgmachtiging schuldig gemaakt aan een rechtsinbreuk en aan een aantasting in de persoon van verzoeker en zijn persoonlijke levenssfeer.
Verzoeker stelt zowel immateriële als materiële schade te hebben geleden doordat hij maandenlang in onzekerheid heeft verkeerd over de uitkomst van het cassatieberoep en derhalve over de rechtmatigheid van de beschikking van de rechtbank, door het verlies van sociale contacten en de aantasting van de persoonlijke levenssfeer door de tijdens het verblijf binnen [accomodatie] geldende huisregels, doordat hij niet in zijn eigen woning kon verblijven en vanwege de negatieve impact van de verplichte opname op de omgang met zijn zoontje. Daarnaast heeft verzoeker schade geleden doordat het voortgezet verblijf na juli 2021 in verschillende opzichten traumatisch is geweest en hem zowel emotioneel als psychisch heeft belast. Ten slotte is verzoeker door de verplichte opname niet in staat geweest zijn werk te hervatten.
De [verweerder] stelt dat het verzoek van verzoeker ongegrond is. Noch de advocaat, noch de rechtbank heeft zich bij de officier van justitie beklaagd over het ontbreken van de handtekening onder de medische verklaring van de onafhankelijk psychiater. Zij zijn derhalve allen akkoord gegaan met de ingediende stukken.
Primair stelt de [verweerder] dat zij niet aansprakelijk gesteld kan worden voor enig mogelijk geleden schade door verzoeker, maar dat de verzoeker daarvoor de Staat aansprakelijk moet stellen. De officier van justitie heeft immers de niet-ondertekende medische verklaring in het geding gebracht en de rechtbank heeft deze geaccepteerd door een zorgmachtiging af te geven. Nu de medische verklaring niet ondertekend was, had de officier van justitie niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat [verweerder] een bedrag aan schadevergoeding verschuldigd is, roept [verweerder] de Staat der Nederlanden in vrijwaring op.
Subsidiair stelt de [verweerder] niet verwijtbaar te hebben gehandeld nu er ten tijde van de verlening van de verplichte zorg door [verweerder] een rechtsgeldige zorgmachtiging lag en daarmee de verleende verplichte zorg rechtsgeldig is. Het met terugwerkende kracht ontvallen van de zorgmachtiging maakt niet dat de [verweerder] verwijtbaar heeft gehandeld.
Meer subsidiair zou bij een rechtsgeldig afgegeven zorgmachtiging dezelfde verplichte zorg verleend zijn aan verzoeker. Dat er in de beschikking van 9 februari 2022 wordt beslist dat het verzoek om verlenging van de zorgmachtiging wordt afgewezen, doet daar niet aan af nu niet ex tunc getoetst is.
Ten overvloede merkt de [verweerder] op dat de bevindingen van de geneesheer-directeur zijn opgesteld op 2 juli 2021, dus voor het arrest van de Hoge Raad over de noodzakelijke ondertekening van de medische verklaring door de onafhankelijke psychiater.
De beoordeling
Vast staat dat de rechtbank op 26 juli 2021 een zorgmachtiging verleend heeft ten aanzien van verzoeker terwijl de medische verklaring ten onrechte niet ondertekend was. Daarmee is gegeven dat de wet niet in acht is genomen.
De [verweerder] is van mening niet aansprakelijk te zijn. De rechtbank is van oordeel dat de [verweerder] dat op basis van artikel 8:7 lid 3 Wvggz wel is. Immers, er is verplichte zorg verleend zonder juridische titel, zoals achteraf gebleken is. Ook de geneesheer-directeur heeft derhalve de wet niet in acht genomen waardoor er een juridische grondslag is om schadevergoeding te verzoeken. Dat er tegen het ontbreken van de handtekening op de medische verklaring ter zitting geen verweer is gevoerd, brengt daar geen verandering in; dat ‘repareert’ het gebrek niet.
Voor wat betreft het al dan niet verwijtbaar handelen overweegt de rechtbank dat de [verweerder] zich niet kan verschuilen achter de rug van de officier van justitie. Uit de Wvggz volgt dat de geneesheer-directeur een eigen verantwoordelijkheid voor de algemene gang van zaken en de verlening van verplichte zorg heeft. Daar hoort ook bij het op de hoogte zijn van de eisen die wet en jurisprudentie stellen. De geneesheer-directeur heeft hierin een zelfstandige rol en had van de jurisprudentie op de hoogte moeten zijn en zo nodig actie moeten ondernemen. Ondanks de inmiddels twijfelachtige grondslag voor het verlenen van verplichte zorg, is de [verweerder] verplichte zorg aan verzoeker blijven verlenen. De aansprakelijkheid van de [verweerder] is daarmee gegeven. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [verweerder] dat met een rechtsgeldige medische verklaring dezelfde de zorg zou zijn verleend, nu verzoeker ook cassatie ingesteld had tegen de beslissing van de rechtbank om een psychische stoornis aan te nemen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank dan ook bepalen dat de [verweerder] de wet niet in acht genomen heeft.
De Staat erkent aansprakelijk te zijn voor de door de officier van justitie ten onrechte verzochte en de door de rechtbank ten onrechte verleende zorgmachtiging en aangegeven dat verzoeker recht heeft op een billijke vergoeding ter zake van de door hem geleden (im)materiële schade.
Verzoeker heeft zowel een verzoekschrift ingediend tot het verkrijgen van een schadevergoeding ten laste van de Staat der Nederlanden als tot het verkrijgen van een schadevergoeding ten laste van de [verweerder] . De advocaat heeft tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk toegelicht dat het niet de bedoeling is dat verzoeker tweemaal zijn schade vergoed krijgt.
Nu de rechtbank in de schadevergoedingszaak ten laste van de Staat een billijke schadevergoeding vastgesteld heeft, is er voor de rechtbank geen aanleiding om ook een schadevergoeding vast te stellen ten laste van de [verweerder] . De rechtbank zal dat verzoek dan ook afwijzen.
Proceskosten
De gemaakte proceskosten worden tussen partijen gecompenseerd, als hierna onder ‘De beslissing’ te melden. De rechtbank ziet, temeer nu verzoeker niet geheel in het gelijk is gesteld, geen aanleiding om de door de verzoeker verzochte proceskosten van de [verweerder] toe te wijzen en daarmee van de in het familierecht gebruikelijke proceskostencompensatie af te wijken.

De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de [verweerder] de wet niet in acht genomen heeft;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.C.M. de Klerk, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Conc: SvdB
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van hoger beroep open.