ECLI:NL:RBOBR:2022:438

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
9585775 / CV EXPL 21-5910
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot afgifte van bescheiden in kort geding tussen werknemer en oud-werkgever

In deze kort gedingprocedure vorderde de eiser, een werknemer, afschriften van bescheiden van zijn oud-werkgever, de gedaagde, in verband met een in te stellen loonvordering. De eiser stelde dat hij recht had op deze documenten om zijn vorderingen in een bodemprocedure te onderbouwen. De kantonrechter, mr. M.H. Kobussen, heeft op 14 februari 2022 uitspraak gedaan en de vordering afgewezen. De rechter oordeelde dat de eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de gedaagde hem op grond van de arbeidsovereenkomst nog loon en onkostenvergoedingen verschuldigd was. De eiser had van 1 november 2012 tot en met 30 september 2015 voor de gedaagde gewerkt, maar de kantonrechter vond dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. De rechter benadrukte dat de vordering op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet voldeed aan de vereisten, omdat de eiser niet had aangetoond dat er een rechtsbetrekking bestond die rechtvaardigde dat de gedaagde de gevraagde documenten moest verstrekken. De kantonrechter wees de vorderingen af en veroordeelde de eiser in de proceskosten van de gedaagde, die op € 747,-- werden begroot. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Zaaknummer : 9585775 / CV EXPL 21-5910
Vonnis in kort geding van 14 februari 2022
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat-gemachtigden: mrs. L.R. Boekelman en mr. dr. R. van Heusden
t e g e n :
[gedaagde],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat-gemachtigden: mrs. C.M.M. van Liere en L. Wigboldus.

1.Het verloop van het geding

[eiser] heeft [gedaagde] gedagvaard. [gedaagde] heeft een conclusie van antwoord genomen. Op 31 januari 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden waarop partijen bijgestaan door hun gemachtigden zijn verschenen. Mrs. Boekelman, Den Hollander (vervanger van mr. Van Liere) en Wigboldus hebben tijdens de mondelinge behandeling gebruik gemaakt van een pleitnota. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter gezegd in ieder geval op 21 februari 2022 uitspraak te doen.

2.Waar gaat het in deze procedure om?

Deze kort gedingprocedure gaat over de vraag of [gedaagde] afschriften van diverse stukken (bescheiden) die [gedaagde] volgens [eiser] onder zich heeft aan [eiser] moet verstrekken.
De kantonrechter wijst de vordering af omdat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] hem op grond van een arbeidsovereenkomst nog loon en onkostenvergoedingen is verschuldigd.

3.De feiten

3.1.
[eiser] heeft van 1 november 2012 tot en met 30 september 2015 voor [gedaagde] gewerkt. Eerst voor bepaalde, later voor onbepaalde tijd.
3.2.
In de arbeidsovereenkomsten staat onder meer:

Werknemer treedt bij werkgever in loondienst in de functie van chauffeur-technicus
[…]
Op deze arbeidsovereenkomst is geen Collectieve Arbeidsovereenkomst van toepassing.
[…]
De taak van werknemer omvat besturen, laden en lossen van vrachtwagens ingezet ten behoeve van Show-, Theater- en Tourproducties, Congressen, Beurzen en overige Evenementen, alsook het in voorkomende gevallen opbouwen en afbreken van o.a. decors en verlichting op aanwijzing van de opdrachtgever.”
3.3.
De CAO Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: de cao) is onder meer algemeen verbindend verklaard van 12 februari 2015 tot en met 31 december 2016.
3.4.
In een geschil tussen FNV en [gedaagde] heeft de kantonrechter van deze rechtbank bij – later verbeterd – vonnis van 3 september 2020 (zaak- en rolnummer: 7814565 CV EXPL 19-3865) onder meer voor recht verklaard dat de onderneming van [gedaagde] onder de werkingssfeer valt van de cao en [gedaagde] veroordeelt tot naleving van de cao met terugwerkende kracht tot 1 september 2017.
3.5.
[eiser] heeft [gedaagde] op 15 januari 2021 in kort geding gedagvaard voor deze rechtbank (zaaknummer: 8940765 CV EXPL 20-6829) en betaling van onder meer achterstallig loon, overuren en onkosten gevorderd.
3.6.
De kantonrechter van deze rechtbank heeft de vorderingen bij vonnis van 22 maart 2022 afgewezen. Zij oordeelde onder meer dat [eiser] de verschuldigdheid van de door hem gevorderde bedragen aan achterstallig loon, overuren en onkosten onvoldoende aannemelijk had gemaakt.
3.7.
Bij e-mails van 13 en 21 oktober 2021 heeft mr. Boekelman bij mr. Moonen, kantoorgenoot van mrs. Den Hollander en Wigboldus, namens [eiser] verzocht om afschriften te verstrekken van stukken uit het procesdossier van de zaak tussen FNV en [gedaagde] , als ook salarisstroken van [eiser] .

4.De vorderingen

4.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter, rechtdoende in kort geding, bij vonnis, volledig uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt binnen 24 na het te wijzen vonnis afschrift te verschaffen van:
het rapport dat het onderzoeksbureau Providius in opdracht van TKP Pensioen B.V. heeft opgesteld;
de vacature op de website van [gedaagde] ;
het verslag van een functioneringsgesprek met één van de chauffeurs van [gedaagde] ;
e rittenrapporten;
de ondertekende verklaring van de ex-werknemers van [gedaagde] ;
planning e-mails
het bedrijfsreglement van [gedaagde] ;
een kopie van de website van [gedaagde] ;
de salarisstroken en maandstaten van [eiser] van juni, juli, augustus en september 2015;
een en ander op straffe van het verbeuren van dwangsom. Voorts vordert [eiser] een veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten, voorwaardelijk te vermeerderen met betekeningskosten en wettelijke rente.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering verkort weergegeven het volgende ten grondslag.
[gedaagde] heeft gedurende het dienstverband ten onrechte de cao niet nageleefd. [gedaagde] is [eiser] nog achterstallig salaris, overuren en onkostenvergoeding verschuldigd. Om zijn vorderingen ter zake in een bodemprocedure goed te kunnen onderbouwen heeft [eiser] [gedaagde] verzocht om hem een afschrift te verstrekken van de stukken die hij nu vordert. [gedaagde] heeft niet aan dat verzoek voldaan. In de zaak van FNV tegen [gedaagde] heeft de rechter op basis van een aantal stukken geconcludeerd dat de werkzaamheden van [gedaagde] voornamelijk vervoer van goederen voor derden inhielden en daarmee onder de cao vallen. [eiser] heeft (afschriften van) deze stukken niet in zijn bezit en wordt daardoor onredelijk benadeeld in zijn mogelijkheden om zijn stelling te onderbouwen dat de werkzaamheden van [gedaagde] onder de werkingssfeer van de cao vallen. Daarnaast heeft [eiser] de gevorderde (afschriften van) salarisstroken en maandstaten nodig om te kunnen aantonen dat hij in de periode juni tot en met september 2015 te weinig loon, overuren en onkostenvergoeding heeft ontvangen en om een betrouwbare berekening te kunnen maken.
Door het niet verstrekken van de eerst verzochte en nu gevorderde afschriften wordt [eiser] belemmerd in het spoedig starten van een bodemprocedure. Verder is de vrees gegrond dat [gedaagde] op korte termijn zal worden geliquideerd en geen verhaal meer zal bieden.
4.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens [gedaagde] ontbreekt het [eiser] aan een spoedeisend belang en voldoet zijn vordering niet aan de daaraan door de wet gestelde eisen. Het ontbreekt hem aan een rechtmatig belang en hij vraagt afschrift van stukken uit een rechtsbetrekking waarbij hij geen partij is.
4.4.
[gedaagde] heeft bij haar conclusie van antwoord de onder i) gevorderde salarisstroken en maandstaten overgelegd.
4.5.
Op de overige stellingen van partijen wordt hieronder, voor zover nodig, ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De vordering van [eiser] strekt tot afgifte van bescheiden. Dat betekent dat de vordering dient te worden beoordeeld aan de hand van de vereisten die artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) daaraan stelt. Aan een vordering uit hoofde van artikel 843a Rv worden geen al te hoge eisen gesteld met betrekking tot de spoedeisendheid.
Het feit dat [eiser] stelt dat hij de bescheiden nodig heeft om op korte termijn te kunnen komen tot het starten van een bodemprocedure, maakt de vordering al voldoende spoedeisend. [eiser] heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldoende toegelicht waarom hij [gedaagde] pas op 17 december 2021 heeft gedagvaard, terwijl zijn vorderingen in kort geding al op 22 maart 2021 zijn afgewezen. [eiser] heeft ter zitting toegelicht dat partijen overleg hebben gevoerd over het treffen van een minnelijke regeling en dat [eiser] de uitkomst daarvan heeft willen afwachten.
5.2.
[eiser] stelt de gevorderde afschriften nodig te hebben om zijn stellingen c.q. vorderingen te kunnen onderbouwen en te bewijzen, als ook de door hem te vorderen bedragen correct te kunnen berekenen (vgl. randnummer 6 dagvaarding).
5.3.
[gedaagde] heeft in haar conclusie van antwoord (vgl. randnummer 12) en ter zitting onder meer aangevoerd dat [eiser] evenals in het eerdere kort geding tussen partijen geen invulling heeft gegeven aan zijn stelplicht waar het gaat om zijn vorderingen.
5.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Als maatstaf voor de beoordeling van een vordering op de voet van artikel 843a Rv heeft te gelden dat het bestaan van de rechtsbetrekking waarop de vordering ziet, voldoende aannemelijk moet zijn. Degene die inzage, afschrift of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt om een door hem vermoede tekortkoming of onrechtmatige daad te kunnen aantonen, zal daarom gemotiveerd zodanige feiten en omstandigheden moeten stellen en met eventueel reeds voorhanden bewijsmateriaal moeten onderbouwen, dat voldoende aannemelijk is dat die tekortkoming of onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan of dreigt voor te doen.
5.5.
De vraag wat in het kader van een vordering op de voet van artikel 843a Rv bij een gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad als een ‘voldoende’ mate van aannemelijkheid kan worden beschouwd, kan niet in algemene zin kan worden beantwoord. Het komt steeds aan op een waardering van de stellingen en verweren van partijen en de overtuigingskracht van het eventueel reeds overgelegde bewijsmateriaal. Daarbij is enerzijds uitgangspunt dat niet behoeft te zijn voldaan aan de mate van aannemelijkheid die is vereist voor toewijzing in kort geding van een op (dreigend) tekortschieten of onrechtmatig handelen gebaseerde (ge- of verbods)vordering of vordering tot schadevergoeding; anderzijds dienen aan de mate van aannemelijkheid van de gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad bij de beoordeling van een inzagevordering hogere eisen te worden gesteld dan bij de beoordeling van een verzoek tot het in beslag mogen nemen van bewijsmateriaal (vgl. Hoge Raad, 20 juli 2020 ECLI:NL:HR:2020:1251, rov. 3.1.4 en 3.1.5) .
5.6.
Anders dan [eiser] lijkt te veronderstellen is de hiervoor bedoelde rechtsbetrekking niet de arbeidsovereenkomst tussen partijen, maar het gestelde tekortschieten in het nakomen van betalingsverplichtingen die uit die arbeidsovereenkomst volgens [eiser] voor [gedaagde] voortvloeien.
5.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] de onder 5.4. genoemde onderbouwing niet heeft gegeven.
5.7.1.
Ook als wordt aangenomen dat de cao op de arbeidsovereenkomst van toepassing is – en daarvoor ziet de kantonrechter voorshands wel de nodige aanwijzingen, althans dat [gedaagde] in beginsel onder de werkingssfeer van de cao valt zoals geformuleerd in artikel 2 lid 1 onder a – heeft [eiser] ook in deze procedure niet gesteld dat en waarom hij aanspraak heeft op betaling van achterstallig loon, onkostenvergoedingen en overuren.
5.7.2.
[eiser] beschikt echter al wel over de salarisstroken voor de perioden 1 tot en met 8 van 2015 en de maandstaten voor de maanden januari, februari, maart, april, mei en juli 2015. Deze heeft hij als productie 11 bij de dagvaarding gevoegd. Voorts stelt [eiser] zich kennelijk op het standpunt stelt – getuige het vonnis in kort geding – dat hij conform schaal E6 van de cao verloond had moeten worden ( [gedaagde] heeft dit in het eerdere kort geding blijkens het vonnis gemotiveerd betwist).
5.7.3.
Er is niets, althans onvoldoende gesteld over wat [gedaagde] [eiser] heeft betaald en wat [gedaagde] – volgens [eiser] – op grond van de arbeidsovereenkomst en de cao aan hem had moeten betalen in de periode ten aanzien waarvan [eiser] wél beschikt over de salarisstroken en maandstaten. De kantonrechter vindt dat dit wel van [eiser] had mogen worden verwacht.
5.8.
Nu [eiser] het bestaan van de gestelde rechtsbetrekking tussen hem en [gedaagde] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt in het licht van de onder 5.4. en 5.5. gegeven maatstaf, zal de kantonrechter de vorderingen van [eiser] afwijzen.
5.9.
Als in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van de procedure die tot vandaag aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 747,--.
5.10.
De door [gedaagde] gevorderde veroordeling in de nakosten is in deze procedure ten aanzien van [eiser] toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.

6.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot vandaag aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 747,-- ter zake salaris gemachtigde;
6.3.
veroordeelt [eiser] in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 124,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
6.4.
verklaart de veroordelingen onder 6.2. en 6.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Kobussen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2022.