ECLI:NL:RBOBR:2022:4049

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
21/965 T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor wijziging veehouderij met geurbeheersplan

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 23 september 2022, wordt de omgevingsvergunning voor de wijziging van een veehouderij in Bladel behandeld. De vergunninghouder heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het afwijken van het bestemmingsplan en milieuactiviteiten voor de uitbreiding van het aantal dieren in stal A. De rechtbank constateert dat de hoogte van stal A is gewijzigd ten opzichte van de eerder verleende vergunning, en dat hiervoor een nieuwe omgevingsvergunning voor bouwen vereist is. De rechtbank oordeelt dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Bladel, in strijd heeft gehandeld met artikel 2.7 van de Wabo door de vergunninghouder niet in de gelegenheid te stellen om de benodigde toestemmingen gelijktijdig aan te vragen. Daarnaast is er sprake van een overbelaste situatie, waarbij de geurbelasting op twee geurgevoelige objecten de geurnormen overschrijdt. De rechtbank concludeert dat de monitoring van de luchtwasser niet voldoende is en dat verweerder de vergunninghouder had moeten verplichten een geurbeheersplan op te stellen. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om de gebreken in het besluit te herstellen en bepaalt dat de termijn voor herstel twee maanden bedraagt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van controlevoorschriften en het waarborgen van de milieunormen in de context van de intensieve veehouderij.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/965T
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 23 september 2022 in de zaak tussen

Stichting Groen Kempenland uit Bladel,

Stichting Milieuwerkgroep Kempenland te Bergeijk,
Milieuvereniging Bladel te Hapert,
eisers,
(gemachtigde: [naam] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel (verweerder)

(gemachtigden: A.J.H.A Verkooijen en ing. H.B.M. van Riet).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde belanghebbende] te [woonplaats] ,

vergunninghouder.

Inleiding

Met het bestreden besluit van 24 februari 2021 heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “afwijken van het bestemmingsplan” en “milieu” voor het veranderen en in werking hebben van een agrarisch bedrijf met varkens en runderen op de locatie [adres] in [woonplaats] .
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] en [naam] namens eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van verweerder en vergunninghouder met zijn echtgenote.
Na afloop van de zitting zijn partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op nader ingediende stukken. Geen van partijen heeft vervolgens aangegeven prijs te stellen op een tweede zitting waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
In deze uitspraak zet de rechtbank eerst de feiten op een rij. Daarna kijkt de rechtbank of het besluit kon worden genomen aan de hand van de beroepsgronden die eisers hebben aangevoerd. Hierbij worden eerst de beroepsgronden behandeld over de planologische toestemming en daarna de beroepsgronden over de milieutoestemming.
1.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
 Het bedrijf [adres] is een varkenshouderij die bestaat uit 3 stallen. Op
20 juni 2017 is door de gemeente Bladel aan vergunninghouder voor de inrichting aan de [adres] een revisievergunning verleend voor het in werking hebben van de inrichting. In hetzelfde besluit is afgeweken van het bestemmingsplan “Buitengebied Bladel 2014”.
 Op 12 juli 2019 heeft vergunninghouder bij verweerder een aanvraag ingediend voor de activiteit “afwijken van het bestemmingsplan” en de activiteit “milieu” voor het veranderen en het in werking hebben van een agrarisch bedrijf (varkenshouderij) aan de [adres] te [woonplaats] . Hij wil het aantal biggen in stal A uitbreiden en 20 minder fokstieren in stal A gaan houden. Gelet op het aantal dieren is sprake van een IPPC-installatie.
 Voor het voorgenomen project is op 9 juli 2019 een vergunning ingevolge artikel 2.7 tweede lid, van de Wet natuurbescherming aangevraagd.
 Een ontwerp van het bestreden besluit heeft ter inzage gelegen. Eisers hebben hiertegen zienswijzen ingediend.
 De projectlocatie heeft een ingewikkelde planologische geschiedenis. Het onderliggende bestemmingsplan is het bestemmingsplan ‘Buitengebied Bladel 2014’. Hierin had de inrichting met een deel van stal A de bestemming ‘agrarisch’ met de functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’ op grond van artikel 3 van de planregels. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 4 november 2015 [1] de vaststelling van het bestemmingsplan gedeeltelijk vernietigd, waaronder delen van artikel 4 (dus niet artikel 3) van de planregels. Het andere deel van de huidige stal A lag in dit bestemmingsplan buiten het bouwvlak.
 Vervolgens zijn achtereenvolgens het bestemmingsplan ‘Buitengebied Bladel 2014, eerste herziening 2016’ en het bestemmingsplan ‘ [adres] ’ vastgesteld. In dit laatste bestemmingsplan hebben alle stallen in de huidige omvang, dus ook de huidige volledige stal A, de bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf 1’.
 Daarna is het bestemmingsplan “Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018’ vastgesteld. Hierin is het deel van stal A dat lag buiten het bouwblok in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Bladel 2014’ aangeduid als ‘overige zone tweede herziening’. Artikel 4.4.2 van de planregels van het bestemmingsplan “Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018’ voorziet in een verbod op uitbreiding van het aantal dieren zoals dit is aangegeven in de bijlage bij het bestemmingsplan.
Planologische toestemming.
3. Om de aangevraagde uitbreiding van het aantal dieren mogelijk te maken wijkt verweerder in het bestreden besluit af van het bestemmingsplan met toepassing van een binnenplanse bevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 4.5.4 van de planregels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018’.
4.1
Eisers stellen zich op het standpunt dat bestemmingsplan ‘Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018’ slechts toepassing vindt op de delen van het bedrijf met de bestemming ‘agrarisch’ met de functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’ zoals aangegeven op de planverbeelding van het oorspronkelijke bestemmingsplan Buitengebied Bladel 2014. De binnenplanse afwijkbevoegdheid in artikel 4.5.4 van de planregels van bestemmingsplan ‘Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018’ is dus niet van toepassing op het deel van stal A dat buiten deze bestemming ‘agrarisch’ met de functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’ in het oorspronkelijke bestemmingsplan “Buitengebied Bladel 2014 ligt. Op dat deel van stal A is wel het bestemmingsplan “ [adres] [woonplaats] ” van toepassing maar dat plan kent geen binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Volgens eisers is het bestemmingsplan ‘Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018’ ook niet van toepassing op de gronden in het bestemmingsplan “ [adres] [woonplaats] ”. Verweerder was volgens eisers dus niet bevoegd om met een binnenplanse afwijking een omgevingsvergunning te verlenen.
4.2
In het bestreden besluit stelt verweerder zich in reactie op de gelijkluidende zienswijze nog op het standpunt dat de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in artikel 4.5.4 van de planregels van bestemmingsplan ‘Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018’ van toepassing is op de gehele stal A. In die stal wordt het aantal dieren uitgebreid.
In het verweerschrift stelt verweerder zich bij nader inzien op het standpunt dat niet artikel 4 maar artikel 3 van de planregels van het bestemmingsplan “Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018’ op stal A van toepassing is. In dit artikel is geen verbod op uitbreiding van het aantal dieren opgenomen en dan is de uitbreiding van het aantal dieren in stal A niet in strijd met de planregels (en is verweerder voor niets afgeweken van het bestemmingsplan). Volgens verweerder is het bestemmingsplan “ [adres] [woonplaats] ” toch niet van toepassing op stal A.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1’ rust op alle stallen van het bedrijf, dus ook op de volledige stal A, als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ‘ [adres] [woonplaats] ’. Volgens de rechtbank brengt een redelijke uitleg van de planregels van bestemmingsplan ‘Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018’ met zich mee dat het volledige artikel 4 van deze planregels, inclusief het verbod op uitbreiding van het aantal dieren in artikel 4.4.2 van de planregels alsmede de bevoegdheid om af te wijken van dit verbod in artikel 4.5.4 van de planregels geldt voor de bestemming ‘agrarisch- agrarisch bedrijf 1’ en daarmee ook voor alle stallen van het bedrijf op de projectlocatie. De bestemming ‘Agrarisch- Agrarisch bedrijf 1’ rust namelijk op alle stallen. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de bijlage bij het bestemmingsplan ‘Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018’ waarin de aantallen dieren zijn genoemd die per diercategorie werden gehouden in het bedrijf op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan. Hiertoe behoren ook de dieren die in de hele stal A werden gehouden. In de uitleg van eisers en verweerder zou artikel A van de planregels bestemmingsplan ‘Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018’ ertoe leiden dat de bestemming op de projectlocatie weer is gewijzigd in de bestemming zoals deze gold in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Bladel 2014’, waardoor het bestemmingsplan ‘ [adres] [woonplaats] ’ geen betekenis meer zou hebben. Dat zou betekenen dat een deel van stal A is wegbestemd. Een dergelijke ingrijpende wijziging kan niet impliciet in artikel A van de planregels bestemmingsplan ‘Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018’ worden gelezen. Artikel B van de planregels bestemmingsplan ‘Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018’ ziet slechts op de wijziging van de regels, niet van de bestemming. De aanduiding ‘overige zone tweede herziening’ heeft geen enkele relatie met de planregels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018’ en heeft dus geen inhoudelijke betekenis. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit dus wel goed gezien. Dat betekent dat verweerder bevoegd is op basis van het bestemmingsplan om af te wijken van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018’ ten behoeve van de uitbreiding van het aantal dieren. Dan moet wel zijn onderbouwd dat wordt voldaan aan alle voorwaarden die aan het gebruik van deze bevoegdheid zijn verbonden en dat uitbreiding niet leidt tot strijd met een goede ruimtelijke ordening. Dat wordt hieronder beoordeeld.
4.1
Eisers zijn van mening dat deze en iedere andere uitbreiding van een intensieve veehouderij in deze crisistijd niet verantwoord is. Er is een overbelaste situatie en er zijn veel zienswijzen ingediend.
4.2
Verweerder heeft niet specifiek op deze beroepsgrond gereageerd.
4.3
Het gaat de rechtbank te ver om te oordelen dat iedere uitbreiding van een intensieve veehouderij in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dit zal van geval tot geval moeten worden bekeken. De overbelaste situatie door geuroverlast in dit geval, leidt niet tot een ander oordeel, temeer omdat er hierover een specifieke voorwaarde is opgenomen in artikel 4.5.4 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Bladel 2014 tweede herziening’. De hoeveelheid zienswijzen speelt geen rol bij de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
5.1
Eisers stellen verder dat verweerder niet heeft aangetoond dat de emissie van geur, fijnstof en endotoxine op gemeentelijk niveau niet toeneemt ten opzichte van de cumulatief vergunde milieusituatie ten tijde van de vaststelling van de Omgevingsvisie 1.1 op 20 september 2018. Zij wijzen er op dat de geurbelasting wel gaat toenemen en dat de aanvrager niet heeft aangetoond dat de ontwikkeling past binnen de cumulatief vergunde milieusituatie.
5.2
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat met de voorwaarde die is opgenomen in het hiervoor genoemde artikel 4.5.4 wordt bedoeld dat de aanvraag wordt vergeleken met alle gezamenlijke emissies van alle veehouderijen in de gehele gemeente op 20 september 2018. Met andere woorden, als de aanvraag ertoe leidt dat er hierdoor meer emissies plaatsvinden dan de gezamenlijke emissies op 20 september 2018, is niet aan de voorwaarde voldaan. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat er na die datum meerdere veehouderijen zijn gestaakt en dat de emissies door de uitbreiding bij lange na niet opwegen tegen de emissies van de gestaakte veehouderijen.
5.3
De rechtbank tast in het duister over de hoeveelheid emissies van alle veehouderijen op 20 september 2018. Het bestreden besluit biedt hierover geen duidelijkheid. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat deze emissies zijn vastgelegd in een tabel, maar die heeft de rechtbank niet. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten in het bestreden besluit te onderbouwen dat is voldaan aan deze voorwaarde van artikel 4.5.4 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Bladel 2014 tweede herziening’. Deze beroepsgrond slaagt.
Milieutoestemming
6.1
Eisers merken op dat de hoogte van stal A wijzigt ten opzichte van de situatie die is vergund in de eerder verleende omgevingsvergunning van 20 juli 2017. Deze wijziging is niet vergund en hiervoor is volgens eisers wel een omgevingsvergunning nodig.
6.2
Verweerder heeft ook gezien dat stal A een meter lager is gebouwd dan in 2017 is vergund. Het bouwvolume en de brandcompartimentering zijn niet gewijzigd. Er is wel een verandering van de draagconstructie maar die is ondergeschikt. De luchtwassers worden gewijzigd door de bak waarin de ventilator zit, te verhogen.
6.3
Op basis van artikel 3, achtste lid onder a, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is voor een verandering van een bouwwerk geen omgevingsvergunning voor het bouwen nodig als er geen verandering is van de draagconstructie. Dit is een uitzondering op de hoofdregel dat voor bouwen zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning een (nieuwe) omgevingsvergunning is vereist. De rechtbank legt artikel 3, achtste lid onder a, van bijlage II van het Bor daarom letterlijk uit; alleen als geen enkele verandering plaatsvindt van de draagconstructie is geen omgevingsvergunning voor bouwen vereist. Voor een ondergeschikte wijziging van de draagconstructie van een bouwwerk is wel een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist. Deze toestemming is onlosmakelijk verbonden met het oprichten en in werking hebben van de inrichting. Het vervolgens verhogen van de bakken waarin de luchtwassers hangen, is ook een vorm van bouwen. Hierdoor wordt het bouwvolume (iets) uitgebreid. Dat betekent dat ook hiervoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist. Nu verweerder vergunninghouder niet in de gelegenheid heeft gesteld om deze toestemmingen gelijktijdig aan te vragen, heeft verweerder het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 2.7 van de Wabo. Deze beroepsgrond slaagt.
7.1
Eisers wijzen er op dat de geurnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in samenhang met de Bladelse Verordening geurhinder en veehouderij worden overschreden. Zij wijzen op de conclusie over best beschikbare technieken (BBT conclusie) uit de BREF intensieve veehouderij en vinden dat verweerder vergunninghouder had moeten verplichten om een geurrendementsmeting te laten verrichten. De elektronische monitoringsverplichtingen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) garanderen onvoldoende dat een combiwasser daadwerkelijk het beoogde rendement haalt. Het Activiteitenbesluit verplicht niet tot het doen van aanvullende geurrendementsmetingen.
7.2
Verweerder erkent dat de toepasselijke geurnormen worden overschreden maar wijst er op dat het bestreden besluit is genomen met inachtneming van artikel 3, vierde lid, van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Volgens verweerder is de Wgv het exclusieve toetsingskader. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 oktober 2020 [2] stelt verweerder dat het er voor moet worden gehouden dat de geurhinder aanvaardbaar is. Daarom is het niet nodig vergunninghouder te verplichten een geurrendementsmeting te laten verrichten.
7.3
Op basis van artikel 2.14 eerste lid onder c, van de Wabo dient verweerder in acht te nemen dat tenminste de best beschikbare technieken binnen de inrichting in acht worden genomen. Op basis van het uitvoeringsbesluit (EU 2017/302) van de Europese commissie tot vaststelling van BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij (de BREF intensieve veehouderij), conclusies 12 en 26, is het een best beschikbare techniek om te voorzien in een protocol voor de monitoring van geur in situaties waarin geurhinder bij gevoelige objecten wordt verwacht.
7.4
De rechtbank beseft dat de Afdeling meermalen heeft aangenomen dat de Wgv het exclusieve toetsingskader voor geurhinder vormt. De rechtbank leest in de beroepsgrond van eisers echter niet de wens om dit toetsingskader opzij te zetten, maar slechts de behoefte om in een overbelaste situatie de werking van de luchtwasser beter te controleren en te monitoren door middel van een geurrendementsmeting. Dat is volgens de rechtbank ook de strekking van BBT conclusies 12 en 26. Het is een extra methode om zeker te weten dat de luchtwasser doet wat de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) belooft, in gevallen waarin het nauw komt kijken.
7.5
In dit geval is sprake van een overbelaste situatie omdat de geurbelasting van de veehouderij op twee geurgevoelige objecten hoger is dan de geurnormen in de gemeentelijke geurverordening. Daarom kan geurhinder op minimaal twee gevoelige objecten worden verwacht. De rechtbank is verder van oordeel dat de monitoring van de werking van de luchtwasser op basis van het Activiteitenbesluit niet kan worden beschouwd als een afdoende protocol voor monitoring van geur. Artikel 3.125, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit verwijst hiertoe naar artikel 3.99 van de Regeling Activiteitenbesluit. De rechtbank ziet niet in hoe het registreren van de daarin genoemde parameters bewerkstelligt dat de luchtwasser automatisch de beloofde geurreductie als genoemd in de Rgv garandeert. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat een biologische combiluchtwasser een bewerkelijk apparaat is en dat de beschrijving van het systeem niet verplicht tot dezelfde uitvoering van het systeem in alle situaties bij alle stallen. Ofschoon de rechtbank geen aanleiding ziet voor twijfel aan de juistheid van de toepasselijke factor in de Rgv, had het op de weg van verweerder gelegen om in dit geval vergunninghouder te verplichten een geurbeheersplan op te stellen met een protocol voor de monitoring van geur. Verweerder zal vervolgens moeten bekijken of met dit geurbeheersplan kan worden volstaan (meer in het bijzonder, hoe de geur wordt gemonitord en of de frequentie waarmee dit gebeurt, toereikend is). Deze beroepsgrond slaagt.
8.1
Eisers missen controlevoorschriften waarmee kan worden gecontroleerd of aan de emissiegrenswaarden voor geluid kan worden voldaan. Dit was in dit geval volgens hen wel nodig ingevolge art. 5.5, vierde lid, van het Bor.
8.2
Verweerder heeft geen controlevoorschriften opgenomen. Hij vindt het akoestische rapport bij de aanvraag voldoende.
8.3
Artikel 5.5 vierde lid, van het Bor verplicht verweerder tot het opnemen van controlevoorschriften bij een bedrijf met een IPPC-installatie. Dat was in dit geval dus verplicht. Verweerder heeft ten onrechte geen controlevoorschriften opgenomen in de geluidsvoorschriften. In de vorige omgevingsvergunning uit 2017 is dit ook ten onrechte niet gebeurd. Verweerder had dit wel moeten doen. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

9.1
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), artikel 2.7 en 2.14 van de Wabo en in strijd met artikel 5.5, vierde lid van het Bor. De rechtbank verwijst naar rechtsoverwegingen 5 tot en met 7.
9.2
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan uitsluitend met een nieuw besluit, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder het volgende in ieder geval doen:
 Verweerder moet onderbouwen dat, ondanks de toename van de geurbelasting door de uitbreiding van het aantal dieren, geen sprake is van een toename van de cumulatieve emissies van alle veehouderijen op 20 september 2018. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij dit relatief eenvoudig inzichtelijk kan maken en dit ook doet in later verleende omgevingsvergunningen.
 Verweerder zal vergunninghouder in de gelegenheid moeten stellen ook een omgevingsvergunning voor bouwen aan te vragen en vervolgens moeten bezien of hij hiervoor toestemming verleent. Ook dit is relatief eenvoudig.
 Verweerder zal een voorschrift aan de omgevingsvergunning moeten verbinden dat vergunninghouder verplicht tot het opstellen van een geurbeheersplan met daarbij een protocol voor de monitoring van geur.
 Verweerder zal controlevoorschriften aan de omgevingsvergunning moeten verbinden als bedoeld in artikel 5.5, vierde lid van het Bor.
De rechtbank zal bepalen dat verweerder bij het nemen van een nieuw besluit afdeling 3.4 van de Awb niet hoeft toe te passen.
9.3
Verweerder zal de rechtbank binnen twee weken moeten mededelen of hij gebruik wil maken van de geboden herstelmogelijkheid. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op twee maanden na verzending van deze tussenuitspraak. Als verweerder een herstelbesluit heeft genomen, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
19.4
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank merkt wel op dat het vergunninghouder vrij staat om alle argumenten naar voren te brengen, als hij het niet eens is met het herstelbesluit.
9.5
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
 stelt verweerder in de gelegenheid om binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
 bepaalt dat verweerder hierbij geen toepassing hoeft te geven aan afdeling 3.4 van de Awb;
 houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

BIJLAGE

Besluit omgevingsrecht

Artikel 5.5 Doelvoorschriften

1.De voorschriften die aan een omgevingsvergunning worden verbonden, geven de doeleinden aan die de vergunninghouder in het belang van de bescherming van het milieu dient te verwezenlijken op een door hem te bepalen wijze.
2. Bij de voorschriften worden emissiegrenswaarden gesteld voor de stoffen, genoemd in bijlage II bij de EU-richtlijn industriële emissies, en voor andere stoffen die in aanmerkelijke hoeveelheden uit de inrichting kunnen vrijkomen en die direct of door overdracht tussen milieucompartimenten nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken.
3. (..).
4. Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden, en voor zover die vergunning betrekking heeft op een IPPC-installatie worden daaraan in ieder geval
voorschriftenverbonden, inhoudende dat:
a. door
monitoringof op een andere wijze wordt bepaald of aan de vergunning-voorschriften, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt voldaan, waarbij:
1°.de wijze van bepaling wordt aangegeven, die ten minste betrekking heeft op de methode en frequentie van de bepaling en de procedure voor de beoordeling van de bij die bepaling verkregen gegevens, en die tevens betrekking kan hebben op de organisatie van die bepalingen en beoordelingen en op de registratie van die gegevens en de resultaten van die beoordeling;
2°. monitoringseisen worden gebaseerd op voor die IPPC-installatie relevante BBT-conclusies en bij ministeriële regeling aangewezen informatiedocumenten over beste beschikbare technieken;
b. de bij die bepaling verkregen gegevens aan het bevoegd gezag regelmatig en ten minste jaarlijks moeten worden gemeld of ter inzage gegeven of anderszins ter beschikking moeten worden gesteld van het bevoegd gezag.
5. t/m 8. (..).

Bestemmingsplan [adres] [woonplaats]

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
4.1
Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een agrarische bedrijfsuitoefening, waaronder een veehouderij met daaraan ondergeschikt een mestverwerkingsinstallatie ten behoeve van de verwerking van de mest uitsluitend afkomstig van het desbetreffende agrarische bouwvlak, met inachtneming van het bepaalde in 4.4.2;
b. t/m f. (..);
met de daarbij behorende:
g. tuinen, erven en terreinen;
h. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
i. groenvoorzieningen;
j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.4
Specifieke gebruiksregels
4.4.1
Algemeen
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor / van:
a. t/m l. (..).
4.4.2
Maximum aantal toegestane dieren per agrarisch bedrijf
Het is per agrarisch bedrijf niet toegestaan om een andere diersoort te houden dan in Bijlage 1 Maximum aantal toegestane dieren per agrarisch bedrijf van de regels per agrarisch bedrijf is aangegeven in de kolom 'soort dieren'. Het is per agrarisch bedrijf
niet toegestaanom per diersoort
meer dierente houden dan het maximum aantal toegestane dieren per diersoort zoals is weergegeven in
Bijlage 1Maximum aantal toegestane dieren per agrarisch bedrijf van de regels in de kolom 'Maximaal toegestaan aantal dieren'.

Buitengebied Bladel 2014 tweede herziening 2018

Artikel A.
Toepassingsbereik verbeeldingbestemmingsplan Buitengebied Bladel 2014
a. De verbeelding van de combinatie van de bestemmingsplannen Buitengebied Bladel 2014', NL.IMRO.1728.BPG0013Buitengeb-VSG2 en Buitengebied Bladel 2014, eerste herziening 2016', NL.IMRO.1728.BPG0025herzbuiteng-VAST wordt herzien zoals aangegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan, tenzij anders is aangegeven in deze regels. Voor het overige blijven de verbeeldingen van deze plannen, waar deze ten tijde van vaststelling van dit plan vigerend zijn, ongewijzigd van toepassing;
b. ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - te verwijderen beheergebied ehs' en 'overige zone - te verwijderen reconstructiewetzone extensiveringsgebied' worden deze aanduidingen in de bestemmingsplannen Buitengebied Bladel 2014', NL.IMRO.1728.BPG0013Buitengeb-VSG2 en Buitengebied Bladel 2014, eerste herziening 2016', NL.IMRO.1728.BPG0025herzbuiteng-VAST verwijderd.

Artikel B. Toepassingsbereik regels bestemmingsplan Buitengebied Bladel 2014

De regels van de combinatie van de bestemmingsplannen Buitengebied Bladel 2014', NL.IMRO.1728.BPG0013Buitengeb-VSG2 en Buitengebied Bladel 2014, eerste herziening 2016', NL.IMRO.1728.BPG0025herzbuiteng-VAST worden deels herzien, de doorgestreepte tekst komt te vervallen en de geel gearceerde tekst wordt toegevoegd, wat soms leidt tot een hernummering van de bestaande bepalingen. De bijlagen zijn ook hernummerd. Voor het overige blijven de regels van deze plannen, waar deze ten tijde van vaststelling van dit plan vigerend zijn, ongewijzigd van toepassing.
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1
4.1
Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een agrarische bedrijfsuitoefening, waaronder een veehouderij of bestaande paardenhouderij met daaraan ondergeschikt een mestverwerkingsinstallatie mestbewerkingsinstallatie ten behoeve van de verwerking van de mest uitsluitend afkomstig van het desbetreffende agrarische bouwvlak ter plaatse geproduceerde mest, met inachtneming van het bepaalde in 4.4.2;
b. t/m q. (..);
met de daarbij behorende:
r. tuinen, erven en terreinen;
s. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
t. groenvoorzieningen;
u. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.4
Specifieke gebruiksregels
4.4.1
Algemeen
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor / van:
a. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
b. detailhandel, met uitzondering van de verkoop van streekeigen producten zoals bepaald in 4.1;
c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
d. seksinrichtingen;
e. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
f. wonen in bijgebouwen;
g. het bewonen van de bedrijfswoning als burgerwoning;
h. het oprichten van paardenbakken buiten het bouwvlak;
i. het gebruik van gebouwen, behoudens de bedrijfswoning(en), voor permanente of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;
j. een mestverwerkingsinstallatie mestbewerkingsinstallatie ten behoeve van het verwerken bewerken van niet ter plaatse geproduceerde mest van een ander agrarisch bouwvlak;
k. het verwerken van mest mestbewerking ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf';
l. meer dan één bouwlaag van een gebouw voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen van een gebouw mogen worden gebruikt;
m. het bedrijfsmatig houden van dieren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - bedrijfsmatig houden van dieren';
n. het in gebruik nemen van bedrijfsgebouwen dat leidt tot een toename van de oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij;
o. het in gebruik nemen van bedrijfsgebouwen dat leidt tot een toename van de oppervlakte dierenverblijf voor een hokdierhouderij;
p. een geitenhouderij.
4.4.2
Maximum aantal toegestane dieren en soort dieren per agrarisch bedrijf
Het is per agrarisch bedrijf
niet toegestaanom per diersoort
meer, dan wel andere soorten
dierente houden dan het maximum aantal toegestane dieren per diersoort, zoals per agrarisch bedrijf is aangegeven in de tabel opgenomen in
Bijlage 1bij deze regels.
4.5
Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor:
4.5.4
Omschakeling diersoorten
uitbreiding dieraantallen
het omschakelen binnen een diersoort en/ of de
uitbreidingvan dieraantallen
mogelijkmaken in afwijking van de diersoorten en dieraantallen in bijlage 1,
mitsvoldaan wordt aan de
volgende voorwaarden:
a. er is aangetoond dat de emissie van geur, fijnstof en endotoxine op gemeentelijk niveau niet toeneemt ten opzichte van de cumulatief vergunde milieusituatie ten tijde van de vaststelling van de omgevingsvisie 1.1, d.d. 20 september 2018;
b. er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %;
c. er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;
d. er is aangetoond dat de norm van 30 EU/m3 (endotoxine) niet wordt overschreden;

Bijlage 1 Maximum aantal toegestane dieren per agrarisch bedrijf

5528NG5 Molenweg [woonplaats] fokstieren en overig rundvee
ouder dan 2 jaar 100
5528NG5 Molenweg [woonplaats] Kraamzeugen incl biggen 384
5528NG5 Molenweg [woonplaats] Guste en dragende zeugen 1213
5528NG5 Molenweg [woonplaats] Gespeende biggen (< 50 kg) 5728
5528NG5 Molenweg [woonplaats] Dekberen, 7 maanden en
ouder 2