ECLI:NL:RBOBR:2022:3969

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
21/1910
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldige besluitvorming UWV inzake WIA-uitkering en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 19 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een loongerelateerde werkhervattingsuitkering (WGA-uitkering) op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser, die sinds 2017 als productiemedewerker werkte, had zich in 2018 ziekgemeld vanwege onderrugklachten en had in 2020 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV had eiser per 7 november 2020 een WGA-uitkering toegekend, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV geen zorgvuldige beslissing had genomen. De rechtbank constateerde dat er geen spreekuurcontact had plaatsgevonden tussen eiser en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B), wat in strijd was met de vereisten voor zorgvuldige besluitvorming. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit van het UWV, met de opdracht om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1910

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Akdeniz),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV)
(gemachtigde: A.G. Lavrijsen).

Inleiding en korte samenvatting

Hoe de procedure tot nu toe is gelopen

2. Eiser heeft sinds 25 september 2017 werkzaamheden verricht als productiemedewerker voor gemiddeld 41,91 uur per week. Op 10 november 2018 heeft eiser zich voor dit werk ziekgemeld wegens (verergerde) onderrugklachten. Na beëindiging van zijn dienstverband per 30 december 2018, is eiser aansluitend in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Bij de Eerstejaars-ZW-beoordeling in oktober 2019 is eisers ZW-uitkering ongewijzigd voortgezet. Vervolgens heeft eiser op 6 augustus 2020 een WIA-uitkering aangevraagd, omdat hij op 6 november 2020 het einde van de wachttijd (de periode van 104 weken ziekte) heeft bereikt.
2.1
Met het besluit van 18 november 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV eiser per 7 november 2020 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering (LGU) op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 66,98%.
2.2
Met het bestreden besluit van 27 juli 2021 op het bezwaar van eiser heeft het UWV het arbeidsongeschiktheidspercentage gehandhaafd.
2.3
Het UWV heeft op het beroepschrift gereageerd met een verweerschrift.
2.4 De rechtbank heeft het beroep op 16 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde hebben hieraan deelgenomen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

3. Het UWV handhaaft in het bestreden besluit zijn beslissing dat eiser per 7 november 2020 recht heeft op een LGU naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 66,98%. Volgens het UWV is zijn beslissing gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek. Daarbij verwijst het UWV naar de beoordeling van de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) en het commentaar van de arbeidsdeskundige B&B.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser vindt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat hij niet door een geregistreerde verzekeringsarts is gezien. Omdat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, vindt eiser ook dat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij vindt zichzelf zodanig beperkt dat hij volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. Eiser meent dat hij in ieder geval verdergaand beperkt is ten aanzien van persoonlijk- en sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Zo heeft eiser hart-, prostaat-, hoofdpijn- en chronische lage rug- en (onder)buikklachten. Ook heeft eiser last van zijn keel en heeft hij moeite met slikken. Uit Turks (MRI) onderzoek is gebleken dat eiser twee hernia’s heeft en een afwijking aan zijn schildklier. Ook is uit dat onderzoek gebleken dat eiser een scheur heeft in twee tussenwervelschijven, een vlek van 11 millimeter op zijn lever, een verstopte ader bij zijn hart en artrose van de wervel L4-L5. Verder heeft eiser drie vernauwingen gehad bij zijn hart en is hij tweemaal gedotterd geweest. Vanwege deze klachten heeft eiser ook last van kortademigheid, paniekaanvallen en hyperventilatie. Omdat eiser vindt dat hij door het UWV niet serieus is genomen, heeft hij de rechtbank verzocht om een verzekeringsarts te benoemen als onafhankelijke deskundige. Tot slot is eiser van mening dat hij de voor hem geselecteerde functies niet kan verrichten, omdat zijn belastbaarheid door het UWV onjuist is ingeschat.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het bestreden besluit op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Voor zover geconcludeerd dient te worden dat dit niet het geval is geweest, dan komt de rechtbank niet meer toe aan de inhoudelijke vraag of het UWV terecht heeft beslist dat eiser per 7 november 2020 recht heeft op een LGU naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 66,98%. De rechtbank doet de beoordeling aan de hand van de feiten en de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is, omdat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid. Dat betekent dat het besluit niet in stand kan blijven en dat eiser op dat punt gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving staat in de bijlage bij deze uitspraak.
De zorgvuldigheid van de besluitvorming
6. De vereisten waaraan de besluitvorming van het UWV moet voldoen, vloeien voort uit de Algemene wet bestuursrecht en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb). Rapporten van verzekeringsartsen moeten blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en moeten deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent zijn. Als een rapport van een verzekeringsarts niet voldoet aan de kwaliteitseisen die in artikel 4 van het Sb zijn neergelegd, kan het bestreden besluit alleen al om die reden geen standhouden.
6.1
De rechtbank stelt vast dat het medisch onderzoek in de primaire fase (spreekuur) is verricht door een arts (niet zijnde een verzekeringsarts), wiens rapport is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. In de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts B&B eiser niet gezien of gesproken, maar heeft hij volstaan met dossieronderzoek. Wel heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden in aanwezigheid van een medewerker B&B. De vraag is of in dit geval van een spreekuurcontact met de verzekeringsarts B&B kon worden afgezien. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juni 2021 [1] heeft eiser op de zitting naar voren gebracht dat hij ten onrechte niet door de verzekeringsarts B&B is gezien.
6.2
In rechtsoverweging 4.4 van de zojuist genoemde uitspraak is het volgende overwogen:
‘De zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar brengt verder met zich dat in situaties als de onderhavige, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. Dit betekent tevens dat het toetsen en akkoord bevinden van de medische heroverweging door medeondertekening door een geregistreerde verzekeringsarts bezwaar en beroep, niet volstaat als deze toets beperkt blijft tot de vraag of de inhoud logisch en consistent is (zie de uitspraak van de Raad van 13 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4018), als deze slechts geschiedt op hoofdlijnen of als door de geregistreerde verzekeringsarts bezwaar en beroep slechts wordt bezien of deze tot de eerder getrokken conclusies zou hebben kunnen komen.’6.3 De gemachtigde van het UWV heeft op de zitting naar voren gebracht dat de verzekeringsarts B&B op basis van het zeer uitgebreide en zorgvuldige onderzoek door de primaire arts, (al) een voldoende realistische en juiste weergave had van de medische situatie van eiser en dat daarom een spreekuurcontact met de verzekeringsarts B&B geen toegevoegde waarde had. Daarbij verwijst de gemachtigde van het UWV op de volgende motivering van de verzekeringsarts B&B in zijn rapport van 28 juni 2021:

Er moet opgemerkt worden dat de wijze waarop betrokkene zelf zijn klachten ervaart en eigen functionele mogelijkheden beschrijft geen toereikende grondslag vormen om arbeidsbeperkingen aan te nemen.
Een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is immers geen weergave van subjectief ervaren klachten maar een weergave van naar objectief medische maatstaven vastgestelde beperkingen. Vastgesteld moet worden dat er geen medische onderbouwing is om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. Allereerst blijkt uit de rapportage van 6 november 2020 dat de primaire arts goed bekend was met de medische voorgeschiedenis van betrokkene, het beloop van zijn klachten en aandoeningen. De chronische pijnklachten in de onderrug zijn uitgebreid beschreven evenals klachten van een verminderde inspanningstolerantie en atypische thoracale klachten na een doorgemaakt hartinfarct en een succesvolle dotterbehandeling. De primaire arts heeft ook aandacht besteed aan de psychische klachten die uit angst en depressieve stemming bestaan. Tevens zijn urologische medische problematiek beschreven door meerdere specialisten en de huisarts. De primaire arts is derhalve uitgegaan van de juiste medische gegevens. Uit de informatie uiteengezet op de hoorzitting komen geen nieuwe of andere medisch objectiveerbare feiten die zien op de datum hier in geding dan al bekend was ten tijde van de primaire beoordeling’.
6.4
De rechtbank is van oordeel dat deze motivering niet voldoet aan de eisen die de CRvB stelt aan de zorgvuldigheid van het medische onderzoek. De verzekeringsarts B&B heeft net als in de uitspraak van de CRvB van 13 juli 2022 [2] (zie rechtsoverweging 4.6) zich bij het opstellen van het rapport slechts gebaseerd op de in het dossier aanwezige medische informatie, waarbij er nog steeds geen spreekuurcontact is geweest met een verzekeringsarts, terwijl ook in dit rapport onvoldoende wordt gemotiveerd waarom de klachten van eiser en de medische gegevens aanleiding geven om van een spreekuurcontact af te zien. Dat betekent dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is geschied.
6.5
Gelet op voorgaande, en ook in lijn met bovenstaande vaste jurisprudentie, is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met de artikelen 7:12 en 3:2 van de Awb, niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om het UWV met een tussenuitspraak in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen, omdat het herstel in feite neerkomt op een volledig nieuwe behandeling van het bezwaar. Om dezelfde reden ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf een deskundige te benoemen. Eerst zal het UWV een deugdelijk onderzoek moeten doen. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit zal vernietigen en het UWV opnieuw op het bezwaar van eiser zal dienen te beslissen. Concreet betekent dit dat het UWV een nieuw onderzoek door de verzekeringsarts (B&B) zal moeten initiëren, waarbij eiser wordt opgeroepen voor het spreekuur van de verzekeringsarts (B&B). Voor zover van belang zal bij dit onderzoek alle door eiser tijdens het bezwaar en beroep ingebrachte medische informatie gemotiveerd betrokken moeten worden die betrekking heeft op de medische toestand van eiser op de datum hier in geding. Met eiser zal besproken moeten worden wat zijn klachten waren op de datum in geding. Indien uit onderzoek door de verzekeringsarts (B&B) blijkt dat de belastbaarheid van eiser wijzigt, dan zal het UWV aanvullend een arbeidskundig onderzoek moeten instellen naar de mate van arbeidsongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen met inachtneming van wat de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen. Er bestaat aanleiding om te bepalen dat het UWV eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 49,- dient te vergoeden. Verder veroordeelt de rechtbank het UWV in de kosten van het beroep. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van
€ 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 759,- per punt).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat het UWV opnieuw op het bezwaar van eiser dient te beslissen, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen;
- bepaalt dat het UWV eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 49,- vergoedt;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van het beroep tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Heer-Schotman, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.B.H. Vermeulen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE: WETTELIJK KADER

Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Artikel 4
1. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoet aan de volgende vereisten:
a. de gebruikte onderzoeksmethoden, argumentatie, bevindingen en conclusies van het
verzekeringsgeneeskundig onderzoek worden schriftelijk vastgelegd;
b. een door een andere verzekeringsarts uitgevoerd verzekeringsgeneeskundig
onderzoek zal tot dezelfde bevindingen en conclusies kunnen leiden;
c. de redeneringen en conclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zijn vrij
van innerlijke tegenspraak.
2. De vaststellingen en het onderzoek, bedoeld in artikel 3, geschieden aan de hand van algemeen aanvaarde verzekeringsgeneeskundige onderzoeksmethoden die gericht zijn op het kunnen vaststellen van ongeschiktheid tot werken als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling.
Algemene wet bestuursrechtArtikel 7:12
1.
De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied
2. De beslissing wordt bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degenen tot wie zij is gericht. Betreft het een besluit dat niet tot een of meer belanghebbenden is gericht, dan wordt de beslissing tevens bekendgemaakt op dezelfde wijze als waarop dat besluit bekendgemaakt is, tenzij het bestreden besluit in stand wordt gelaten.
3. Zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van de beslissing wordt hiervan mededeling gedaan aan de belanghebbenden die in bezwaar of bij de voorbereiding van het bestreden besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
4. Bij de mededeling, bedoeld in het derde lid, is artikel 6:23 van overeenkomstige toepassing en wordt met het oog op de aanvang van de beroepstermijn zo duidelijk mogelijk aangegeven wanneer de bekendmaking van de beslissing overeenkomstig het tweede lid heeft plaatsgevonden.
Artikel 3:21. Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Voetnoten

2.Zie ECLI:CRVB:2022:1538