ECLI:NL:RBOBR:2022:3922

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
21/3338T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor tijdelijke woningen en voorzieningen in Eindhoven

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 15 september 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de realisatie van maximaal 700 tijdelijke woningen en bijbehorende voorzieningen aan de [adres] te Eindhoven beoordeeld. Eiseres, een revalidatiekliniek, vreest parkeeroverlast en een verminderde bereikbaarheid door de realisatie van het project. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders (B&W) onvoldoende rekening heeft gehouden met de parkeerproblematiek die in 2011 is ontstaan en die kan terugkeren door het verdwijnen van tijdelijke parkeerplaatsen. De rechtbank heeft kritiek op het mobiliteitsplan dat aan de omgevingsvergunning ten grondslag ligt, met name op de berekening van de parkeerbehoefte en de veronderstellingen over deelauto's en openbaar vervoer. De rechtbank besluit om B&W de gelegenheid te geven de gebreken in de besluitvorming te herstellen, zonder de omgevingsvergunning te schorsen, gezien de grote behoefte aan woningen. De rechtbank stelt een termijn van tien weken voor het herstel van de gebreken en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/3338 T

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 15 september in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.J. Wevers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigden: mr. T.I. van Term, S. Gijsbers van der Meijden en M. Burlet).

Als derde-partij neemt de gemeente Eindhoven (de gemeente) aan het geding deel.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de verlening van een omgevingsververgunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van maximaal 700 tijdelijke woningen en bijbehorende voorzieningen aan de [adres] te Eindhoven aan de gemeente Eindhoven.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 24 juni 2021 gehonoreerd. Met het bestreden besluit van 22 november 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] en [naam] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank zet eerst de feiten op een rij. Daarna gaat de rechtbank kort in op enkele procedurele punten en geeft de rechtbank aan hoe zij het bestreden besluit zal toetsen. Vervolgens beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van het bestreden besluit en de verleende omgevingsvergunning aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke (wettelijke) regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
2.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
 Eiseres is gevestigd aan de [adres] in [vestigingsplaats] . Zij heeft daar een revalidatiekliniek en een audiologisch centrum. De [adres] is een doodlopende weg die ten zuiden ligt van de [adres] en via de [adres] wordt ontsloten naar de [adres] . Aan de [adres] liggen ook twee scholen. Aan de overzijde (ten noorden van) de [adres] liggen 65 tijdelijke parkeerplaatsen.
 De gemeente heeft op 7 juni 2021 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de realisatie van Buurtschap ’t Veld met onder meer maximaal 700 tijdelijke woningen met bijbehorende infrastructurele en buurt ondersteunende voorzieningen aan de [adres] te Eindhoven . De projectlocatie ligt ten noorden van de [adres] , mede op de plek van de 65 tijdelijke parkeerplaatsen.
 Op de [adres] geldt een parkeerverbod.
 De gemeenteraad heeft in de vergadering van 26 januari 2021 besloten dat voor het project geen verklaring van geen bedenkingen nodig is.
 Verweerder heeft op 24 juni 2021 een omgevingsvergunning verleend voor 33 jaar (de vergunning loopt af op 22 juni 2054). Aan de omgevingsvergunning zijn voorschriften verbonden. Zo mogen er maximaal 700 woningen worden gerealiseerd. Er is bepaald dat elke woning is bestemd voor één huishouden. Verder worden bijbehorende voorzieningen in de vorm van gemengde functies zoals kleinschalige horeca en detailhandel, kantoorgelegenheid voor zzp'ers, buurthuis, maatschappelijke voorzieningen (tot maximaal 750 m2) toegestaan. Er zijn bouwvoorschriften opgenomen. Ook is bepaald dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen vast moet staan dat er voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de ‘Actualisatie nota parkeernormen 2018’ (parkeernota) wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, met als uitgangspunt het Mobiliteitsplan bij de ruimtelijke onderbouwing bij de aanvraag.
2.2
Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend met gebruikmaking van de bevoegdheid in artikel 2.12, eerste lid onder a, onder 3o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), artikel 2.23 eerste lid, van de Wabo en artikel 6 van het Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet (BuChw). In artikel 6 van het BuChw is artikel 3.10, eerste lid onder a, van de Wabo niet van toepassing verklaard op de in dat artikel genoemde projecten. In het bestreden besluit staat dat wordt afgeweken van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen “Blixembosch” en “Uitbreidingsplan in Hoofdzaak gemeente Son en Breugel”. Na het bestreden besluit heeft de gemeenteraad op 24 mei 2022 het “Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerbewoning en woningsplitsing Eindhoven 2021” (Parapluplan) vastgesteld.
Formaliteiten
3. Buurtschap ’t Veld is een van de genoemde projecten is als bedoeld in artikel 6 van het BuChw [1] .
4. Op de zaak is de Chw van toepassing. Dit heeft verweerder verzuimd aan te geven in het primaire besluit en het bestreden besluit. De rechtbank werpt artikel 1.6 van de Chw daarom niet tegen aan eiseres, ook al heeft eiseres haar beroepsgronden na afloop van de beroepstermijn aangevuld.
5.1
Eiseres is bang voor parkeeroverlast als bezoekers van de twee scholen niet langer gebruik kunnen maken van de 65 parkeerplaatsen aan de noordzijde van de [adres] . Zij vreest dat hierdoor een grote drukte zal ontstaan op de parkeerterreinen bij de scholen, waardoor verkeersopstoppingen ontstaan op de [adres] en mogelijk zelfs op de [adres] tijdens piekmomenten (wanneer de scholen starten en sluiten). Zij is bang dat haar kliniek bij een eventuele noodsituatie dan niet bereikbaar is voor ambulances.
5.2
Verweerder is van mening dat de normen ter voorkoming van parkeeroverlast niet strekken tot bescherming van de belangen van eiseres. Eiseres heeft namelijk volgens verweerder een groot parkeerterrein met slagbomen en kan dus bewoners van de nieuwe wijk of bezoekers van de scholen verbieden op haar terrein te parkeren.
5.3
Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. De rechtbank kan niet op voorhand uitsluiten dat bij het vervallen van de 65 tijdelijke parkeerplaatsen ten noorden van de [adres] parkeerproblemen ontstaan voor de scholen en vervolgens verkeersopstoppingen op de [adres] . Dit zou ertoe kunnen leiden dat eiseres op bepaalde momenten minder goed bereikbaar is. Onder deze omstandigheden is het niet overduidelijk (kennelijk) dat de parkeernormen niet strekken tot bescherming van de belangen van eiseres. Zij heeft een belang bij een goede bereikbaarheid van haar klinieken.
6. Verweerder kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, zolang dit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening (gelet op artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo). De rechtbank onderzoekt of verweerder bij het gebruik van deze bevoegdheid alle ruimtelijk relevante aspecten in kaart heeft gebracht en die heeft meegewogen. Verweerder kan afwijken van het bestemmingsplan, maar is hiertoe niet verplicht. Hij kan kiezen, maar zal hierbij alle belangen moeten meewegen. In dat kader zal verweerder ook moeten kijken of bij de verlening van de omgevingsvergunning de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
7. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de verleende omgevingsvergunning ook is opgenomen op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Hierbij is ten onrechte aangegeven dat het primaire besluit onherroepelijk is.
8. De rechtbank zal nu ingaan op de inhoudelijke beroepsgronden van eiseres.
Inhoudelijke beroepsgronden
9.1
Eiseres stelt dat bij de berekening van de parkeerbehoefte het verlies van de 65 bestaande parkeerplaatsen ten noorden van de [adres] wordt vergeten. Op basis van toezeggingen mochten eiseres en de scholen erop vertrouwen dat de 65 openbare parkeerplaatsen in stand zouden worden gehouden. Eiseres wijst daarbij op het verkeersbesluit van 30 juni 2011 tot het realiseren en instellen van een tijdelijk openbaar parkeerterrein ten noorden aan de [adres] en het daaraan ten grondslag liggende advies ‘mobiliteitsoplossing [adres] ’ van de Mobycongroep van 10 november 2010. Eiseres merkt in haar beroep op dat onduidelijk is of er al een verkeersbesluit is genomen om de 65 parkeerplaatsen te laten vervallen. Ter onderbouwing van deze beroepsgrond heeft eiseres een contra-expertise van Bureau Rapt van 30 mei 2022 overgelegd (contra-expertise). Hierin is aangegeven dat de parkeerplaatsen ten noorden van de [adres] veelal door personeel van de scholen wordt gebruikt. Als deze plaatsen vervallen, wordt de parkeerplaats bij de scholen gebruikt. Dat zal tot gevolg hebben dat de nu reeds bestaande parkeeroverlast en verkeersopstoppingen bij het brengen en halen van leerlingen door busjes van leerlingenvervoer zullen verergeren.
9.2
Verweerder bevestigt dat in het bestreden besluit niet is besloten dat de tijdelijke parkeerplaatsen ten noorden van de [adres] vervallen. Dat is ook niet nodig volgens verweerder, omdat voor het doen vervallen van een tijdelijke parkeerplaats en het weghalen van de corresponderende verkeersborden geen verkeersbesluit nodig is. Verder is in het bestreden besluit (in het advies van de bezwaarschriftencommissie) verwezen naar het Mobiliteitsplan “Duurzaam bereikbaar Te Veld” opgesteld door Sweco in een rapport van 16 april 2021 (verder: het Mobiliteitsplan). Dit rapport maakt deel uit van de ruimtelijke onderbouwing en die maakt deel uit van de omgevingsvergunning.
9.3
In het verkeersbesluit van 30 juni 2011 wordt een opsomming gegeven van een aantal omstandigheden die leiden tot een parkeerverbod op de [adres] . Daardoor moeten auto’s elders gaan parkeren en daarom wordt een tijdelijk parkeerterrein aan de [adres] gerealiseerd. Hierdoor kan de parkeerbehoefte van bezoekers en personeel van de scholen aan de [adres] opgevangen worden en kan de doorstroming van verkeer op de [adres] gewaarborgd blijven.
9.4
In het Mobiliteitsplan dat ten grondslag ligt aan de omgevingsvergunning staat niets over het vervallen van de tijdelijke parkeerplaatsen. Wel staat op pagina 42 en verder dat de parkeervoorzieningen bij de instellingen ten zuiden van de [adres] een punt van aandacht zijn en dat deze instellingen geen hinder mogen ondervinden van parkeren van bewoners of bezoekers met bestemming Buurtschap ’t Veld.
9.5
Verweerder merkt terecht op dat een verkeersbesluit (als er al een verkeersbesluit zou moeten worden genomen voor het doen vervallen van parkeerplaatsen) niet kan worden gelezen in het bestreden besluit. De tijdelijke parkeerplaatsen waren er nog niet toen de bouwvergunningen voor de klinieken en de scholen werden verleend. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat door het vervallen van de tijdelijke parkeerplaatsen de scholen en klinieken worden gebruikt in strijd met het Parapluplan. Het enkele vervallen van de 65 parkeerplaatsen wil nog niet zeggen dat de omgevingsvergunning is verleend in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Wel moet er worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor de vergunde functies binnen de projectlocatie. Dat wordt hierna besproken.
9.6
Verweerder moet volgens de rechtbank wel rekening houden met de omstandigheid dat in 2011 is vastgesteld dat door de scholen ten zuiden van de [adres] sprake is van parkeeroverlast en een verkeersonveilige situatie en dat mede daarom is gekozen voor het realiseren van een tijdelijk parkeerterrein ten noorden van de [adres] om de parkeerbehoefte van bezoekers en personeel van de scholen aan de [adres] te ondervangen. Dit is letterlijk een van de beweegredenen voor het verkeersbesluit uit 2011. Deze omstandigheid moet verweerder betrekken bij de belangenafweging die ten grondslag moet liggen aan de verlening van de omgevingsvergunning om er zeker van te zijn dat de problemen uit 2011 niet terugkeren en de scholen en eiseres niet onevenredig worden benadeeld door de omgevingsvergunning. Volgens de rechtbank is in de Omgevingsvergunning en het onderliggende Mobiliteitsplan onvoldoende onderbouwd hoe en op welke manier rekening is gehouden met deze omstandigheid. Weliswaar wordt hierin aangegeven dat de parkeerbehoefte van Buurtschap ’t Veld niet zal worden afgewenteld op de parkeerplaatsen bij de scholen en bij eiseres maar er staat niets in over de mogelijke terugkeer van de parkeerproblematiek van voor 2011 door het vervallen van de tijdelijke pareerplaatsen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in 2011 en nu nog steeds sprake is van een parkeerverbod op de [adres] . Het bestreden besluit is op dit onderdeel onvoldoende gemotiveerd.
10.1
Eiseres betwist de berekende parkeerbehoefte in het Mobiliteitsplan. In dit kader voert eiseres aan dat in het Mobiliteitsplan wordt ingezet op deelmobiliteit (het gebruik maken van deelauto’s, met andere woorden dat meerdere huishoudens van dezelfde auto gebruik maken). In het Mobiliteitsplan wordt aangenomen dat één deelauto zeven parkeerplaatsen vervangt waardoor de parkeerbehoefte met zes parkeerplaatsen afneemt. Volgens eiseres wordt hierbij afgeweken van de parkeernota waarin staat dat in het restgebied één deelauto vier parkeerplaatsen kan vervangen. Verder is onvoldoende onderbouwd waarom 20 leenauto’s ervoor zouden zorgen dat er voldoende deelauto’s zijn en er 120 parkeerplaatsen kunnen vervallen. In de contra-expertise wordt het autoluwe karakter van Buurtschap ’t Veld (als gevolg van de verwachte samenstelling van de groep van de toekomstige bewoners) betwist, evenals de effectiviteit van het gebruik van deelauto’s. Ook de reductie als gevolg van de aanwezigheid van een hoogwaardige openbaarvervoersvoorziening (HOV) aan de [adres] wordt betwist. Eiseres betwist ook de reisduur van de projectlocatie per fiets naar het centrum van Eindhoven. Zij merkt verder op dat de parkeerbehoefte van de bijbehorende voorzieningen niet is berekend. Zij is bang dat, als er te weinig parkeerplaatsen zijn op de projectlocatie, toekomstige bewoners zullen uitwijken naar de parkeerterreinen van de scholen ten zuiden van de [adres] .
10.2
Verweerder ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies in het Mobiliteitsplan. De parkeerbehoefte is niet gebaseerd op de reistijd tussen de projectlocatie en het centrum, of de samenstelling van de toekomstige bewoners. Alleen de toepassing van deelauto’s en de aanwezigheid van de HOV leiden tot een reductie van de nominale parkeerbehoefte. Deze reductie volgt uit de parkeernota.
10.3
In de parkeernota staan de volgende passages:
Stap 3: Mobiliteitscorrectie
Met een mobiliteitscorrectie wordt de (normatieve) parkeerbehoefte anders ingevuld dan met (reguliere) parkeerplaatsen. Dit kan door de parkeeropgave (deels) op te vangen door:
▪ te ontwikkelen nabij haltes van het HOV (Hoogwaardig Openbaar Vervoer) Voor een ontwikkeling in de directe nabijheid van een HOV-halte zijn de volgende correctiefactoren voor de parkeeropgave van toepassing:
- binnen 800 m hemelsbreed van station Eindhoven Centraal: - 50%
- binnen 400 m hemelsbreed van een HOV-halte en station Strijp S: - 25%
▪ door het inzetten van deelauto’s voor bewoners, waarbij één deelauto:
- in het centrum maximaal 10 parkeerplaatsen vervangt
- in de schillen maximaal 7 parkeerplaatsen vervangt
- in het restgebied maximaal 4 parkeerplaatsen vervangt
▪ de inzet van duurzaam alternatief vervoer. Dit is maatwerk, waarbij de omvang van de correctie van het aantal parkeerplaatsen in onderling overleg zal worden bepaald.
Met een Mobiliteitsplan wordt aangetoond hoe met de mobiliteitscorrectie aan de parkeeropgave wordt tegemoetgekomen. In het centrum en de schillen is de initiatiefnemer verplicht om een Mobiliteitsplan op te (laten) stellen bij nieuwe ontwikkelingen, waarbij gestreefd wordt naar maximale inzet van de mobiliteitscorrectie.
10.4
In het Mobiliteitsplan is een nominale parkeerbehoefte berekend van 785 parkeerplaatsen. Na correctie voor dubbelgebruik (aanwezigheidspercentages) bedraagt die behoefte 691 parkeerplaatsen. In het Mobiliteitsplan is over 327,1 parkeerplaatsen een mobiliteitscorrectie van 93 parkeerplaatsen toegepast, vanwege de aanwezigheid van de HOV aan de [adres] . Dit betreft een correctie in het gebied op een afstand van maximaal 400 meter van de locatie.
10.5
In het Mobiliteitsplan is onderkend dat in het restgebied een deelauto vier parkeerplaatsen kan vervangen. Verder staat er dat bij verschillende projecten in Eindhoven is gebleken dat een deelauto in werkelijkheid meer parkeerplaatsen kan vervangen. Daarom is het volgens de opsteller van het plan aannemelijker om de parkeerreductie voor parkeerauto’s in de schilwijk te nemen en is uitgegaan van een mobiliteitscorrectie van 120 parkeerplaatsen. Door een extra bijdrage in het Mobiliteitsfonds ten behoeve van twee parkeerplaatsen kan volgens het Mobiliteitsplan worden volstaan met 476 parkeerplaatsen. Dat aantal wordt ook gerealiseerd.
10.6
De kritiek van eiseres op de berekening van de reistijd van de projectlocatie naar het centrum van Eindhoven treft geen doel. Verweerder merkt terecht op dat deze berekening niet ten grondslag ligt van de omgevingsvergunning en het Mobiliteitsplan. Daarin worden slechts correcties toegepast vanwege de aanwezigheid van de HOV en de toepassing van deelauto’s. Dit resulteert dan in een tekort van twee parkeerplaatsen waarvoor een bijdrage wordt gestort in het Mobiliteitsfonds.
10.7
De rechtbank kan in het Mobiliteitsplan niet lezen op welke wijze de parkeerbehoefte van de bij het vergunde project behorende voorzieningen is berekend. Voor de in de omgevingsvergunning als voorbeeld genoemde functies (onder andere kleinschalige horeca en detailhandel) gelden andere parkeernormen dan voor woningen. In het Mobiliteitsplan staat evenmin dat deze bijbehorende voorzieningen niet zullen leiden tot een extra parkeerbehoefte omdat deze alleen zouden worden gebruikt door toekomstige bewoners van Buurtschap ’t Veld. Dit is bovendien niet geborgd in de omgevingsvergunning en ook een eventueel dubbelgebruik van deze parkeerplaatsen is niet beschreven. Daarom lijkt in de omgevingsvergunning niet te zijn voorzien in parkeerplaatsen voor deze bijbehorende functies. Het bestreden besluit is op dit onderdeel onvoldoende onderbouwd.
10.8
In de contra-expertise wordt aangegeven dat de HOV aan de [adres] afwijkt van de overige HOV’s in Eindhoven omdat de frequentie van deze buslijn (eenmaal per kwartier) lager is dan de frequentie op de overige HOV’s. De rechtbank beschouwt dit als een beroep op het bestaan van een bijzondere omstandigheid. De rechtbank stelt vast dat eiseres in de motivering van het beroepschrift in algemene bewoordingen de reductie van mobiliteit vanwege de buslijn ter discussie heeft gesteld en beschouwt daarom de gedetailleerde kritiek in de contra-expertise niet als een nieuwe beroepsgrond maar als een verdere onderbouwing van het beroep. Verweerder is niet op deze bijzondere omstandigheid ingegaan maar heeft volstaan met een verwijzing naar de parkeernota. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder niet kon volstaan met deze verwijzing maar had moeten onderbouwen of deze stelling klopt en (zo ja,) of dit gegeven aanleiding is voor toepassing van een andere mobiliteitscorrectie. Overigens neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat de frequentie van de buslijn een algemeen bekend feit is dat verweerder in het bestreden besluit had moeten betrekken. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 oktober 2021 [2] , op basis waarvan verweerder gehouden is om alle omstandigheden van het geval te betrekken in de belangenafweging, ook de omstandigheden die zijn betrokken bij de totstandkoming van een beleidsregel, in dit geval de parkeernota.
10.9
De rechtbank stelt vast dat in het Mobiliteitsplan een andere mobiliteitscorrectie wordt toegepast voor deelauto’s dan in de parkeernota. Er wordt dus afgeweken van de parkeernota. De rechtbank heeft zich afgevraagd of dit bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor gebouwen op de projectlocatie tot problemen kan leiden. De omgevingsvergunning voor bouwen moet met inachtneming van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo worden geweigerd indien, het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Na het bestreden besluit is het Parapluplan vastgesteld. In artikel 4 van de planregels van Parapluplan is bepaald dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat aan de hand van de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)' en de beleidsregeling 'Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen' wordt bepaald of hieraan voldaan is. Een omgevingsvergunning voor bouwen kan niet worden verleend in geval van strijd met het Parapluplan. Als het Mobiliteitsplan als uitgangspunt wordt genomen en het Mobiliteitsplan afwijkt van de parkeernota, is een omgevingsvergunning voor bouwen in strijd met het Parapluplan. Het probleem wordt veroorzaakt doordat in de omgevingsvergunning voor het strijdig gebruik niet is afgeweken van het Parapluplan omdat dit Parapluplan nog niet bestond. De rechtbank houdt het ervoor dat bij de omgevingsvergunning voor bouwen ook toestemming kan worden verleend voor het gebruik in strijd met het Parapluplan, met als grondslag de thans bestreden omgevingsvergunning voor het strijdig gebruik.
10.1
De rechtbank ziet in de algemene kritiek op de mobiliteitscorrectie voor deelauto’s in de contra-expertise geen aanleiding voor het oordeel dat de mobiliteitscorrectie voor deelauto’s in de parkeernota kennelijk onredelijk is. De rechtbank begrijpt echter niet waarom wordt afgeweken van de parkeernota. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder in het Mobiliteitsplan geen goede onderbouwing vinden om af te wijken van de parkeernota. Deze parkeernota is recent vastgesteld en in het Mobiliteitsplan wordt niet aangegeven op basis van welke latere onderzoeken de bepaling van de mobiliteitscorrectie voor deelauto’s in een restgebied in de parkeernota niet zou kloppen. Verweerder had het Mobiliteitsplan dus niet zomaar ten grondslag mogen leggen aan het bestreden besluit.
10.11
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder had ter onderbouwing van de juistheid van de parkeerbehoefte niet kunnen volstaan met een verwijzing naar het Mobiliteitsplan.
11.1
Eiseres vindt dat er onvoldoende rekening is gehouden met de verkeer aantrekkende werking van het project. Nu is er al verkeershinder bij eiseres door de scholen. Bovendien is het aantal verkeersbewegingen vanwege de maatschappelijke instellingen ten zuiden van de [adres] groter dan verweerder aanneemt. Doordat de [adres] een voorrangsweg wordt, zal de afwikkeling van het verkeer vanaf de [adres] nog trager gaan, wat zal leiden tot verkeersgevaarlijke situaties. In de door eiseres overgelegde contra-expertise staat dat de voorrangssituatie in de ochtendspits niet zal leiden tot capaciteitsproblemen, omdat het verkeer vanaf Buurtschap ’t Veld geen conflict geeft met de bezoekers van de instellingen aan de [adres] . In de middag is er wel een conflict als de vertrekkende busjes op de [adres] moeten wachten vanwege de voorrangssituatie op de [adres] . Dit zou ertoe kunnen leiden dat het gehele gebied onbereikbaar wordt.
11.2
Verweerder stelt rekening te hebben gehouden met de verkeer aantrekkende werking van de ontwikkeling. Het instellen van een voorrangsregeling op de [adres] maakt geen onderdeel uit van de bestreden omgevingsvergunning. Verweerder ziet wel dat het verkeer van en naar de maatschappelijke instellingen ten zuiden van de [adres] voor problemen zorgt. In de ruimtelijke onderbouwing bij de omgevingsvergunning worden de gevolgen van het project in kaart gebracht. Er zal een toename plaatsvinden van verkeer. Op basis van een rapport van DLV van januari 2021 neemt verweerder aan dat het kruispunt van de [adres] en de [adres] de toename aankan en dat er maatregelen kunnen worden genomen om, vooral in de ochtendspits, de opstelcapaciteit op dat kruispunt te verbeteren. Hieraan voegt verweerder in het verweerschrift, op basis van een recent nader onderzoek van Sweco, toe dat het vergunde project leidt tot 2.726 motorvoertuigen per etmaal extra en dat is lager dan oorspronkelijk ingeschat.
11.3
Het instellen van een voorrangsregeling op de [adres] maakt geen onderdeel van het bestreden besluit. De behoefte aan een herinrichting van de [adres] wordt echter wel genoemd in de ruimtelijke onderbouwing en in zoverre moet verweerder de vraag beantwoorden of door de verkeersbewegingen van en naar het Buurtschap niet een onwenselijke situatie ontstaat die kan leiden tot strijd met een goede ruimtelijke ordening.
11.4
De rechtbank ziet in de stellingen van eiseres, dan wel de contra-expertise die zij heeft overgelegd, geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de berekening van de verkeersbewegingen als gevolg van de projectlocatie. De rechtbank twijfelt evenmin aan de juistheid van de conclusie in het aanvullende onderzoek van Sweco dat in de ochtend geen grote problemen zullen ontstaan. Dat staat ook in de contra-expertise. Verweerder heeft de gevolgen van de verkeersdrukte in de middag bij de scholen ten zuiden van de [adres] wel in beeld gebracht (deze problematiek wordt ook in het Mobiliteitsplan genoemd), maar heeft nagelaten te beoordelen of deze problemen op dat moment ontoelaatbare gevolgen hebben voor de bereikbaarheid van Buurtschap ’t Veld. Het rapport van Sweco gaat niet in op de mogelijke problemen in de middag, zowel voor het verkeer van en naar de maatschappelijke instellingen ten zuiden van de [adres] als voor het verkeer van en naar Buurtschap ’t Veld op dat moment. De rechtbank wijst er bovendien op dat het niet gaat om slechts een bestaand probleem, maar dat het probleem kan verergeren door de realisatie van Buurtschap ’t Veld. Gelet op het feit dat tijdelijke parkeerplaatsen ten noorden van de [adres] vervallen als gevolg van de realisatie van Buurtschap ’t Veld, kan de rechtbank namelijk niet op voorhand uitsluiten dat de problemen op de parkeerterreinen ten zuiden van de [adres] groter worden en dat eiseres hierdoor onevenredig wordt benadeeld. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hierboven heeft geoordeeld ten aanzien van het vervallen van de tijdelijke parkeerplaatsen ten noorden van de [adres] . Het bestreden besluit is op dit onderdeel onvoldoende gemotiveerd.
Conclusie
12.1
Zoals hiervoor is overwogen in rechtsoverwegingen 9 tot en met 11 is het bestreden besluit op een aantal onderdelen onvoldoende gemotiveerd. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
12.2
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Er is een grote behoefte aan tijdelijke woningen en een bestuurlijke lus biedt de snelste mogelijkheid voor herstel. Dat herstellen kan uitsluitend met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om de gebreken te herstellen, moet verweerder het volgende doen:
 verweerder dient de parkeerbehoefte van de volledige projectlocatie in kaart te brengen, inclusief de parkeerbehoefte vanwege de bijbehorende voorzieningen;
 verweerder dient afdoende te motiveren of en zo ja, waarom wordt afgeweken van de parkeernota ten aanzien van de mobiliteitscorrecties voor HOV en deelauto’s. Als verweerder nog steeds wil afwijken van de mobiliteitscorrectie voor deelauto’s in de parkeernota, geeft de rechtbank verweerder tevens in overweging om de omgevingsvergunning te wijzigen en ook toestemming te verlenen voor het gebruik in strijd met het Parapluplan;
 verweerder dient de bestaande parkeerproblematiek, alsmede de eventuele problemen bij de verkeersafwikkeling in de middagperiode bij de maatschappelijke instellingen ten zuiden van de [adres] , in kaart te brengen;
 verweerder dient aan te geven of deze problemen bij realisatie van Buurtschap ’t Veld kunnen leiden tot strijd met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank geeft verweerder in overweging om hierbij de door eiseres aangereikte oplossingsrichtingen te betrekken.
12.3
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op tien weken na verzending van deze tussenuitspraak. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12.4
De rechtbank ziet geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Dit betekent dat gebruik kan worden gemaakt van de verleende omgevingsvergunning en dat het Buurtschap geheel of gedeeltelijk kan worden gerealiseerd. De rechtbank gaat er echter van uit dat deze realisatie niet binnen afzienbare tijd gereed zal zijn.
12.5
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht en zonder meer in strijd is met artikel 1.6 van de Chw. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
 draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mede te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
 stelt verweerder in de gelegenheid om binnen tien weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
 houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, voorzitter, en mr. M.J.H.M Verhoeven en mr. J.H.G van den Broek, leden, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2022
griffier
De voorzitter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage

Artikel 8:69a Awb

De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Artikel 4 Parapluplan

4.1
Bouwregel parkeren
a. a) bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat aan de hand van de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)' en de beleidsregeling 'Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen' wordt bepaald of hieraan voldaan is;
b) als de onder a. genoemde beleidsregelingen worden gewijzigd, wordt aan de hand van de nieuwe beleidsregeling(en) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

Voetnoten

1.Stcrt 2021, 22271. Het Buurtschap wordt genoemd als bijlage 69