Overwegingen
De feiten en omstandigheden
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en is bekend met een normoverschrijdende gedragsstoornis (ODD), ADHD, zwakbegaafdheid, een psychosociaal trauma, ouder-kindrelatieproblemen en een genafwijking.
2. Op 18 september 2020 heeft eiser bij verweerder een ‘Aanvraag voor langdurige zorg’ ingediend. Op het aanvraagformulier heeft eiser aangegeven dat hij de aanvraag doet vanwege psychiatrische problemen en dat hij zorg in de vorm van opname in een instelling nodig heeft. Eiser woont bij zijn moeder en zijn halfzussen. Eiser krijgt dagelijks individuele begeleiding door middel van een persoonsgebonden budget en gaat dagelijks naar de dagbesteding bij Motorcycle Support. Verder maakt hij gebruik van weekend- en vakantieopvang.
3. Verweerder heeft eisers aanvraag voorgelegd aan de medisch adviseur. De medisch adviseur heeft na dossierstudie en gesprekken met behandelaars op 14 januari 2021 vastgesteld dat eiser momenteel continu toezicht en één-op-éénbegeleiding nodig heeft. De medisch adviseur heeft op basis van het diagnostisch beeld gesteld dat eiser altijd afhankelijk zal blijven van enige zorg. Op dit moment is die zorg zeer intensief te noemen. De medisch adviseur acht het van groot belang dat de gedragsstoornis wordt behandeld om de ontwikkeling van een persoonlijkheidsstoornis te voorkomen. Er zijn volgens de medisch adviseur nog wel groeimogelijkheden. De medisch adviseur heeft twee grondslagen vastgesteld: de grondslag Psychische stoornis vanwege normoverschrijdende gedragsstoornis (begin ongespecificeerd) met bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling richting antisociale persoonlijkheidsstoornis, ADHD en trauma en de grondslag Somatiek vanwege de Slice variant ASTN2 gen. De medisch adviseur heeft in het medisch advies van 14 januari 2021 op basis van de uitgebreide voorgeschiedenis binnen de GGZ en het huidige beeld geconcludeerd dat eiser levenslang en levensbreed zorg in de nabijheid nodig zal hebben in verband met de complexe psychiatrische problematiek.
4. Bij het primaire besluit is eiser in aanmerking gebracht voor het zorgprofiel GGZ03. Verweerder stelt in het primaire besluit dat eiser 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig heeft, omdat hij op planbare en op niet-planbare momenten zorg nodig heeft. Bij veel momenten op de dag heeft eiser ondersteuning en overname nodig. Omdat eiser blijvend is aangewezen op langdurige intensieve zorg is de indicatie voor onbepaalde tijd geldig.
5. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Hij vindt een GGZ-indicatie niet passend en verzoekt om een indicatie op basis van de grondslag Verstandelijk gehandicapt (VG05 of VG07).
6. Verweerder heeft eisers bezwaar voorgelegd aan zijn medisch adviseur. De medisch adviseur heeft op 15 april 2021 – voor zover relevant – vastgesteld dat op basis van de gestelde DSM 5 diagnosen de grondslag psychische stoornis (PSY) aan de orde is. De vastgestelde slice variant van het beschreven gen leidt volgens de medisch adviseur niet tot een specifieke grondslag, omdat nog onbekend is of deze tot een specifieke expressie leidt en er tot op heden geen duidelijke klinische relevantie is vastgesteld. Een grondslag VG kan volgens de medisch adviseur evenmin worden vastgesteld. De beschreven beperkingen in het adaptieve vermogen en de beperkingen in zelfredzaamheid met sociale, gedragsmatige en scholings-/arbeidsmatige problematiek, kunnen volgens de medisch adviseur worden verklaard vanuit de vastgestelde psychiatrische problematiek.
7. Verweerder heeft op 27 mei 2021 een concept beslissing op bezwaar opgesteld, waarin het bezwaar onder verwijzing naar het advies van de medisch adviseur ongegrond wordt verklaard. Deze conceptbeslissing is ter advisering voorgelegd aan Zorginstituut Nederland.
8. Zorginstituut Nederland heeft op basis van het advies van zijn medisch adviseur geconcludeerd dat eiser een grondslag psychische stoornis heeft. Andere grondslagen kunnen niet worden vastgesteld. Er zal door verweerder nog moeten worden (onderzocht en) onderbouwd in de beslissing op bezwaar of bij eiser sprake is van een behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid, welk ernstig nadeel hiermee wordt voorkomen, en of deze behoefte blijvend is. Pas als hier sprake van is, zal moeten worden beoordeeld welke het bij eiser best passende zorgprofiel is. Het Zorginstituut is in geval er toegang bestaat tot de Wlz, met verweerder van mening dat het geïndiceerde zorgprofiel GGZ03 het bij eiser best passende zorgprofiel is. Zorginstituut Nederland heeft nog opgemerkt dat – mocht verweerder tot de conclusie komen dat eiser niet is aangewezen op Wlz-zorg – verweerder rekening dient te houden met het verbod op reformatio in peius.
9. Verweerder heeft het advies van Zorginstituut Nederland vervolgens voorgelegd aan de medisch adviseur.
10. Verweerder heeft zich vervolgens op basis van het advies van de medisch adviseur in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser geen toegang heeft tot de Wlz omdat hij niet voldoet aan de toegangscriteria. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er vooralsnog geen sprake is van een eindsituatie waardoor niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een blijvende behoefte aan 24 uur zorg in de nabijheid. Uit onderzoek is voor verweerder komen vaststaan dat bij eiser alleen de grondslag psychische stoornis kan worden vastgesteld. De grondslag VG kan op basis van de beschikbare gegevens niet worden vastgesteld. Gelet hierop heeft verweerder bij het bestreden besluit de eerder vastgestelde indicatie per 16 februari 2022 stopgezet. Omdat eiser wel zorg nodig heeft en om hem de gelegenheid te geven zorg te regelen vanuit de andere domeinen, Zorgverzekeringswet (Zvw) en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), heeft verweerder de Wlz-indicatie tijdelijk verlengd met zes maanden vanaf de datum van het bestreden besluit.
11. Bij het vervangingsbesluit heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en eiser met ingang van 16 augustus 2021 en voor onbepaalde tijd (opnieuw) in aanmerking gebracht voor zorgprofiel GGZ03. Verweerder heeft zich hiertoe op het standpunt gesteld dat dit zorgprofiel het meest passend is. Eiser past het best binnen de huidige GGZ-profielen omdat er sprake is van een psychische stoornis met een mogelijke oorzaak in de genafwijking in combinatie met een mogelijke (lichte) verstandelijke handicap, wat bij eiser is gediagnosticeerd als zwakbegaafdheid. Verweerder is van mening dat het zorgprofiel VG07 niet het best passende profiel is, omdat er geen grondslag verstandelijke handicap is vastgesteld. Verweerder stelt dat het in eisers geval lijkt te gaan om een ‘zorgrealisatieprobleem’ in plaats van een ‘zorgindicatieprobleem’. Dit is voor verweerder geen reden om een hoger of ander zorgprofiel te indiceren.
Het oordeel van de rechtbank
De toepassing van artikel 6:19 van de Awb
12. De rechtbank merkt het vervangingsbesluit aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Reden daarvoor is dat bij dit besluit het bestreden besluit is ingetrokken en dit besluit strekt tot vervanging van het ingetrokken bestreden besluit. Eiser heeft alsnog toegang gekregen tot de Wlz en aan eiser is alsnog het zorgprofiel GGZ03 toegekend. Met deze vervanging is verweerder niet geheel aan eiser tegemoet gekomen, omdat eiser in zijn aanvraag om toekenning van zorgprofiel VG07 heeft verzocht. Dit betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit, gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Awb, mede betrekking heeft op het wijzigingsbesluit.
Ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit
13. Verweerder heeft bij het vervangingsbesluit het bestreden besluit ingetrokken. Eiser heeft in zoverre geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit. Bovendien zal dat wat eiser in beroep tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd met betrekking tot het zorgprofiel VG07 worden beoordeeld in het kader van het beroep tegen het vervangingsbesluit. Evenmin is gesteld of gebleken dat eiser als gevolg van het bestreden besluit (financiële) schade heeft geleden. Het beroep tegen het bestreden besluit zal daarom wegens het ontvallen van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
14. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat verweerder het bestreden besluit heeft ingetrokken wel aanleiding om verweerder in het navolgende te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met het beroep heeft moeten maken.
Ten aanzien van het beroep tegen het vervangingsbesluit
15. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij het vervangingsbesluit eiser met ingang van 16 augustus 2021 in aanmerking heeft gebracht voor het zorgprofiel GGZ03. In antwoord op vragen van de rechtbank heeft verweerder ter zitting toegelicht dat het vervangingsbesluit in zoverre een schrijffout bevat, aangezien is bedoeld te indiceren aansluitend op 18 januari 2021. Verweerder heeft daarbij de toezegging gedaan dat wanneer deze schrijffout in de uitvoering een probleem oplevert, dit alsnog zal worden gecorrigeerd.
16. De rechtbank stelt verder vast dat partijen verdeeld zijn over de vraag of verweerder eiser in aanmerking heeft kunnen brengen voor het zorgprofiel GGZ03.
17. Eiser betoogt in beroep dat zorgprofiel VG07 voor hem het best passende profiel is. Daartoe stelt eiser dat hij met het budget dat hoort bij dit zorgprofiel het beste de benodigde zorg kan inkopen. Het budget dat hoort bij het zorgprofiel GGZ03, is daarentegen ontoereikend. Eiser stelt verder dat de grondslag GGZ niet in de weg staat aan de toekenning van een zorgprofiel uit de VG-reeks wanneer dit andere zorgprofiel als ‘best passend’ kan worden aangemerkt. De profielen die ooit zijn ingevoerd als bekostigingsinstrument zijn volgens eiser niet meer dan een hulpmiddel om tot de juiste zorg te komen. Ook Zorginstituut Nederland kijkt volgens eiser naar het best passend cliëntprofiel, ongeacht de grondslag. Eiser wijst er ook op dat er aanleiding kan bestaan om toepassing te geven aan artikel 3.2.1 van de Wlz (zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1758). Daarmee komt volgens eiser de vraag weer terug of er sprake is van een grondslag VG. Uit de stukken blijkt dat dit onduidelijk is en dat niet met zekerheid kan worden gesteld of dit al dan niet het geval is. Eiser is van mening dat het op de weg van verweerder ligt om duidelijkheid te verkrijgen over zijn IQ. Het ligt volgens eiser dan in de rede om in ieder geval voor de tijd van dat onderzoek een bestaande indicatie te verlengen. 18. In reactie hierop heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij volgens de beleidsregels weliswaar geen VG-profiel kan indiceren als er geen grondslag VG is, maar dat hij dat gezien rechtspraak van de CRvB in voorkomende gevallen wel doet. Daardoor is het in de praktijk wel mogelijk een profiel te indiceren uit de profielenreeks van een andere grondslag. Volgens verweerder bestaat hiertoe in het geval van eiser geen aanleiding. Gezien eisers medische situatie is het zorgprofiel GGZ03 het best passend. Zoals ook blijkt uit eisers toelichting zit het probleem in het realiseren van de bijbehorende zorg. Ook nemen GGZ-instellingen eiser ten onrechte niet op. Verweerder erkent dat dit vaker voorkomt en een groot probleem is, maar stelt dat dit probleem zich voordoet bij de zorgrealisatie en niet bij het door verweerder indiceren van de benodigde zorg. Verweerder benadrukt dat hij bij het indiceren van de benodigde zorg alleen mag bekijken welke zorg nodig is en welk profiel daarbij past. Financiële afwegingen mogen bij het indiceren van de benodigde zorg geen rol spelen, aldus verweerder.
19. De rechtbank ziet in wat eiser in beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het zorgprofiel GGZ03 niet het best passende zorgprofiel zou zijn. Daartoe acht de rechtbank in de eerste plaats van belang dat eiser dit standpunt niet heeft geconcretiseerd of onderbouwd met medische informatie. Eiser heeft ter zitting desgevraagd erkend dat het zorgprofiel GGZ03 medisch gezien het best passend lijkt. In zoverre zijn partijen dan ook niet verdeeld over de vraag welk zorgprofiel, kijkend naar eisers zorgbehoefte, het best passend is.
20. Naar de rechtbank begrijpt vindt het probleem dat voor eiser ontstaat zijn oorzaak in het budget dat hoort bij het zorgprofiel GGZ03. Eiser heeft toegelicht dat dit budget ontoereikend is om de benodigde zorg in te kopen. Het zorgprofiel VG07 geeft het benodigde budget volgens eiser wel. Deze toelichting bevestigt de juistheid van de stelling van verweerder dat er sprake is van een probleem in het realiseren van de benodigde zorg en niet zozeer in de vraag welk zorgprofiel past bij eisers zorgbehoefte. Het realiseren van zorg behoort echter niet tot het takenpakket van verweerder, maar tot dat van het Zorgkantoor. Op grond van de Wlz heeft verweerder alleen de taak om het recht op zorg vast te stellen. Verweerder betoogt ook terecht dat in problemen bij het realiseren van zorg geen grond kan bestaan om eiser een zorgprofiel toe te kennen dat vanuit medisch oogpunt niet het best passend is, maar wel voldoende budget oplevert om de benodigde zorg in te kopen. Op grond van artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz zijn bij het indiceren immers leidend eisers aandoening, beperking en stoornis en de daarmee samenhangende zorgbehoefte, en is er geen plaats voor financiële overwegingen, zoals de hoogte van het bijbehorende budget.
20. Het voorgaande betekent dat dat wat eiser heeft aangevoerd tegen het vervangingsbesluit niet slaagt. Er bestaat geen grond dit besluit te vernietigen. Het beroep voor zover gericht tegen het vervangingsbesluit is ongegrond.
22. Gelet op wat hiervoor is overwogen in rechtsoverwegingen 13 en 14 bestaat er wel aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met het instellen van het beroep tegen het bestreden besluit gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).
23. De rechtbank ziet ook reden om te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 49,00 dient te vergoeden.