ECLI:NL:RBOBR:2022:3472

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
C/01/364987 / HA ZA 20-769
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermogensrechtelijke geschillen tussen familieleden over geldleningen en schenkingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een geschil tussen [tante] en haar neef [neef] over de vermogensrechtelijke relatie tussen hen. [tante] heeft in het verleden aanzienlijke bedragen aan [neef] geleend, die zij later als schenkingen heeft aangemerkt. [neef] heeft verweer gevoerd en tegenvorderingen ingediend, waarbij hij onder andere stelt dat er overeenkomsten van schenkingen zijn gesloten. De rechtbank heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat er bewijsopdrachten moeten worden gegeven om de vorderingen van beide partijen te onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden en dat er verschillende processtukken zijn gewisseld. De rechtbank heeft de partijen opgedragen bewijs te leveren over de hoogte van de leningen, de eventuele kwijtscheldingen en de eigendom van antieke klokken die in het geding zijn. De zaak is complex door de familiebanden en de emotionele aspecten die een rol spelen in de financiële transacties. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere bewijslevering en zal in een volgend vonnis de uiteindelijke beslissing nemen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/364987 / HA ZA 20-769
Vonnis van 3 augustus 2022
in de zaak van
[eiser]
in hoedanigheid van gevolmachtigde van
[naam 1]
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. C.F.H. Donners te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. G.M. de Weerd te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [oom] , [tante] en [neef] genoemd worden.

1.Inleiding en korte samenvatting

1.1.
Deze zaak gaat -kort samengevat- over de vermogensrechtelijke relatie tussen [tante] en haar [neef] . In het verleden zijn er door [tante] aan [neef] of ten behoeve van [neef] bedragen betaald, waarvan [tante] stelt dat het om leningen ging. In deze procedure wordt terugbetaling gevorderd. [neef] heeft verweer gevoerd en tegenvorderingen ingediend. Hij wil onder meer dat vast wordt gelegd dat de door hem gestelde (schenkings-)overeenkomsten bestaan en dat deze door [tante] worden nagekomen. Ook is er een geschil over een verzameling antieke klokken.
1.2.
Dit vonnis is een tussenvonnis. De rechtbank komt daarin tot het oordeel dat voor zowel de geldleningen/schenkingen als voor de klokken een of meerdere bewijsopdrachten moeten worden gegeven voordat er een beslissing kan worden genomen.
1.3.
In dit vonnis wordt eerst in onderdeel 2 kort opgesomd welke procedurestappen er zijn geweest tot het moment van deze uitspraak. Daarna wordt in onderdeel 3 kort een aantal feiten vermeld waarover partijen het eens zijn, of die in deze procedure niet zijn betwist.
In onderdeel 4 wordt uiteengezet wat de vorderingen van partijen zijn. Vervolgens wordt in onderdeel 5 weergegeven wat partijen aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd, wat daartegen is aangevoerd door de andere partij en welke redenen de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag legt. De uiteindelijke beslissing is vermeld in onderdeel 6 van deze uitspraak.

2.Hoe de procedure is verlopen

2.1.
In het tussenvonnis van 13 januari 2021 is vermeld welke processtukken er tot dat moment tussen partijen zijn gewisseld. In dit tussenvonnis is verder bepaald dat er een mondelinge behandeling (hierna: de zitting) zal worden gehouden.
2.2.
Daarna heeft de rechtbank nog ontvangen:
  • de akte aanvulling van eis (in reconventie – toevoeging rechtbank) en indiening producties van [neef] met als bijlagen producties 17, 20 en 28 tot en met 37
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overlegging producties in conventie en in reconventie van [oom] met als bijlagen producties 14 tot en met 18
  • het e-mail bericht van mr. De Weerd namens [neef] van 8 november 2021 met als bijlage de nagezonden productie 7.
2.3.
De zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2021. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk opmerkingen te maken. Daarvan is geen gebruik gemaakt.
2.4.
Aan het einde van de zitting heeft de rechter de zaak naar de rol verwezen voor uitlating van partijen over een minnelijke regeling, verwijzing naar mediation, verwijzing naar de parkeerrol of het vragen van vonnis.
2.5.
Er is geen mediation gestart.
2.6.
[neef] heeft op 3 december 2021 gevraagd vonnis te wijzen.
2.7.
Daarna heeft de rechtbank bepaald dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

3.De feiten

3.1.
De vorderingen in deze zaak zijn ingediend door [oom] in zijn hoedanigheid van procesgevolmachtigde van [tante] . [oom] en [tante] zijn broer en zus van elkaar.
3.2.
Op grond van het notarieel levenstestament van [tante] van [datum] 2020 is [oom] gevolmachtigd vermogensrechtelijke zaken van zijn zus te behartigen. Deze volmacht strekt ook tot het in rechte vertegenwoordigen van [tante] .
3.3.
[tante] is 82 jaar. Zij is alleenstaand en zij heeft geen kinderen.
In het verleden heeft [tante] een aanzienlijk vermogen verworven. Het vermogen wordt beheerd door Family Capital Management (hierna: de vermogensbeheerder).
3.4.
[neef] is een neef van [tante] en tevens haar petekind.
3.5.
Tot en met het jaar 2014 heeft [tante] verschillende bedragen van in totaal ongeveer € 2.000.000,00 aan [neef] geleend. Uiteindelijk heeft zij er voor gekozen om deze bedragen te schenken, waarbij zij ook de schenkingsbelasting voor haar rekening heeft genomen.
3.6.
In 2015 heeft [neef] een woning gekocht, die vervolgens is verbouwd. In verband hiermee hebben [tante] en [neef] in 2016 een geldleningsovereenkomst gesloten, die schriftelijk is vastgelegd (zie productie 2 bij dagvaarding). Op grond van deze overeenkomst heeft [neef] € 260.000,- geleend. Deze lening moest uiterlijk 30 juni 2017 zijn terugbetaald. Dat is niet gebeurd.
3.7.
Begin 2019 heeft [tante] een geldlening aan [neef] verstrekt voor de kosten in verband met zijn echtscheiding. [neef] heeft € 125.000,- geleend. Met betrekking tot deze lening is geen schriftelijke geldleenovereenkomst opgesteld en ondertekend.
3.8.
In de periode daarna heeft [tante] nog een groot aantal betalingen ten behoeve van [neef] , dan wel aan [neef] gedaan.
3.9.
In 2020 heeft de vermogensbeheerder van [tante] geconstateerd dat er in 2019 forse uitgaven zijn gedaan. Hierna zijn zorgen ontstaan over de financiële situatie van [tante] .
3.10.
Op [datum] 2020 heeft [tante] een levenstestament laten opmaken.
Dit levenstestament is vastgelegd in een notariële akte.
3.11.
In het levenstestament heeft [tante] aan [oom] een volmacht verleend om namens haar rechtshandelingen te verrichten waaronder:
“Beheer en administratie
a. Bedragen, onverschillig of zij het karakter van inkomsten of van kapitaal dragen, te ontvangen en daarvoor kwijting te geven en om tegen betaling te bewilligen in het opheffen van elke zekerheid, welke dan ook.
(…)
Optreden in rechte
a. Mij in rechte te vertegenwoordigen, zo eisende als verwerende, zich van rechtskundige bijstand te voorzien, alle processuele handelingen of alle executiemaatregelen ten uitvoer te leggen of te vorderen.”
3.12.
Kort daarna heeft [oom] (in zijn hoedanigheid van gevolmachtigde van [tante] ) aan [neef] verzocht de geldleningen af te lossen. Het openstaande bedrag zou volgens [oom] inmiddels in totaal € 958.664,96 bedragen. [oom] heeft [neef] in dat kader verzocht een nieuwe geldleningsovereenkomst te ondertekenen. Hierin zouden alle tot dan toe afgesloten geldleningen worden betrokken, zou een termijn voor aflossing worden opgenomen van drie jaar en zou als zekerheid een recht van hypotheek worden gevestigd op de woning van [neef] . Tevens heeft [oom] aan [neef] gevraagd om een aantal antieke klokken die bij [neef] thuis staan aan [tante] af te geven omdat deze het eigendom van [tante] zouden zijn.
3.13.
[neef] heeft geweigerd de nieuwe geldleningsovereenkomst te ondertekenen.
Ook heeft hij geweigerd de klokken af te geven.
3.14.
In de brief van 4 september 2020 heeft de advocaat van [oom] aan [neef] verzocht te bevestigen dat hij bereid is om de daarin genoemde antieke klokken af te geven en de nieuwe schriftelijke geldleningsovereenkomst te ondertekenen. Voor het geval [neef] niet bereid is de overeenkomst te tekenen is de vordering opgeëist.
3.15.
[neef] heeft vervolgens de nieuwe geldleningsovereenkomst met door hem handmatig aangebrachte aanpassingen ondertekend toegezonden aan [oom] .
3.16.
[oom] heeft niet ingestemd met de door [neef] aangebrachte aanpassingen op de overeenkomst.
3.17.
Op 22 oktober 2020 heeft de deurwaarder op verzoek van [oom] ten laste van [neef] conservatoir verhaalsbeslag gelegd op de woning van [neef] en een effectenportefeuille. Er is daarnaast conservatoir beslag tot afgifte gelegd op 13 klokken. De klokken zijn in gerechtelijke bewaring genomen.
3.18.
[neef] is bij deze rechtbank een kort geding procedure gestart (C/01/364519 / KG ZA 20-669). Daarin is -kort samengevat- gevorderd dat de beslagen worden opgeheven. De vorderingen van [neef] zijn bij vonnis van 26 november 2020 afgewezen.
3.19.
[oom] is de onderhavige procedure gestart door het laten uitbrengen van een dagvaarding op 3 november 2020.

4.Het geschil

de vorderingen van [oom] (in conventie)

4.1.
[oom] vordert als gevolmachtigde van [tante] samengevat - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [neef] te veroordelen tot betaling van € 958.664,96, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
II. te verklaren voor recht dat de klokken eigendom zijn van [tante] en te bepalen dat Strang Verhuizingen B.V. mee kan werken aan de afgifte van de klokken aan haar, althans aan [oom] in zijn hoedanigheid van gevolmachtigde;
III. [neef] te veroordelen om alle medewerking te verlenen bij de afgifte van de klokken aan [tante] , althans aan [oom] in zijn hoedanigheid van gevolmachtigde op straffe van verbeurte van een dwangsom;
IV. [neef] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente;
V. [neef] te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure, waaronder beslagkosten en bewaarkosten, vermeerderd met de wettelijke rente en nakosten.
4.2.
[neef] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
de tegenvorderingen van [neef] (in reconventie)
4.4.
[neef] vordert na aanvulling samengevat - bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Verklaring voor recht overeenkomst periodieke kwijtscheldingen
I. Voor recht te verklaren dat [tante] en [neef] een overeenkomst van periodieke kwijtscheldingen hebben gesloten, op grond waarvan [tante] verplicht is jaarlijks op de schulden van [neef] vrij van recht kwijt te schelden met een bedrag gelijk aan de voor [neef] in het betreffende jaar geldende vrijstelling voor de schenkbelasting vermeerderd met de eerste tariefschijf;
Nakoming overeenkomst periodieke kwijtscheldingen
II. [tante] te veroordelen de overeenkomst van periodieke kwijtscheldingen na te komen door alsnog de over het jaar 2020 verschuldigde kwijtschelding van € 128.930,- (inclusief schenkbelasting op basis van vrij van recht) te verrichten en ook in het jaar 2021 en in de jaren daarna de overeengekomen kwijtscheldingen te blijven verrichten;
Verklaring voor recht overeenkomst kwijtschelding bij overlijden
III. voor recht te verklaren dat [tante] en [neef] een overeenkomst van kwijtschelding bij overlijden hebben gesloten, op grond waarvan de bij overlijden nog openstaande schulden van [neef] aan [tante] worden kwijtgescholden;
Daarbij
primairvoor recht te verklaren dat deze overeenkomst van kwijtschelding bij overlijden
nietkwalificeert als een schenking ter zake des doods ex artikel 7:177 BW
Dan wel
subsidiair:
  • voor recht te verklaren dat deze overeenkomst van kwijtschelding bij overlijden
  • [tante] te veroordelen haar medewerking te verlenen aan het neerleggen in een notariële akte van deze schenking op straffe van verbeurte van een dwangsom;
Voortzetting kredietrelatie
IV. [tante] te gebieden de eigenwoning-lening en de rekening-courantverhouding voort te zetten voor dertig jaar met (
primair) een rentevaste periode van dertig jaar en een rente van 1% per jaar of (
subsidiair) een rente van 1% per jaar en een marktconforme rentevaste periode voor bepaalde tijd;
Opheffing conservatoire beslagen en gerechtelijke bewaring
V. 1. de gelegde conservatoire beslagen op de woning van [neef] en de klokken op te heffen dan wel [tante] te veroordelen deze beslagen direct na betekening van het vonnis op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
2. de gerechtelijke bewaring van de klokken op te heffen, en daarbij te bepalen dat [tante] deze klokken af dient te geven aan [neef] , waarbij de transportkosten en de kosten van terugplaatsing van de klokken voor rekening van [tante] komen;
3. [tante] te veroordelen om onvoorwaardelijk alle vereiste medewerking te verlenen aan de afgifte van de klokken aan [neef] , op straffe van verbeurte van een dwangsom;
Verklaringen voor recht (voorwaardelijk)
indien de rechtbank zou oordelen dat de klokken niet reeds door [tante] aan [neef] zijn geschonken, c.q. deze schenkingen om enige reden niet (geheel) rechtsgeldig zouden zijn:
een verklaring voor recht te geven dat met het aanbod van [oom] op de zitting van
12 november 2020 en/of de e-mail van [tante] van 20 mei 2021
primairen de aanvaarding van dat voorstel door [neef] , een overeenkomst van schenking is gesloten waardoor de klokken (nogmaals) door [tante] aan [neef] zijn geschonken
subsidiairde schenkingen van de klokken zijn bekrachtigd/bevestigd
meer subsidiairsprake is van rechtsverwerking ten aanzien van het beroep op misbruik van omstandigheden bij de totstandkoming van deze schenkingen;
Proceskostenveroordeling
VI. veroordeling van [tante] zowel in conventie als in reconventie
primairin de werkelijke kosten van het geding en
subsidiairvolgens het liquidatietarief, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
4.5.
[oom] voert verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De vorderingen van [oom] (in conventie)

Is [oom] ontvankelijk in zijn vorderingen?
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval.
5.2.
[neef] heeft op de eerste plaats het standpunt ingenomen dat de vorderingen van [oom] niet ontvankelijk moeten worden verklaard omdat ieder belang daarbij ontbreekt. [neef] stelt dat [oom] misbruik maakt van zijn volmacht omdat hij ingaat tegen de wensen van [tante] . [neef] wijst in dat verband op de financiële belangen van [tante] , de achtergrond van de schenkingen die zij aan hem heeft gedaan en het feit dat de gevolgen van deze procedure voor hem heel ingrijpend kunnen zijn. Bij dit laatste gaat het in eerste instantie om financiële gevolgen, maar uiteindelijk kunnen deze er toe leiden dat [neef] zijn huis dient te verkopen. Het contact tussen [neef] en zijn ex-echtgenote verloopt niet goed, zodat de verkoop van het huis ook van invloed kan zijn op de omgang met zijn minderjarige zoon. Volgens [neef] is [tante] niet op de hoogte van dat wat in haar naam wordt gedaan. Het is daarom van belang dat zij in deze procedure verschijnt.
5.3.
[oom] verklaart dat hij betrokken is geraakt om de belangen van [tante] te beschermen. Begin 2020 heeft haar vermogensbeheerder geconstateerd dat er in 2019 zeer forse uitgaven zijn gedaan. Er zijn zorgen ontstaan of [tante] op de huidige manier kon blijven leven. Daarom zijn er besprekingen geweest en er is een begroting opgesteld. De financiële verhoudingen tussen [tante] en [neef] moesten worden geregeld. [tante] kon dit zelf niet rationeel behandelen vanwege de emotionele band tussen haar en [neef] . Daarom is er een volmacht verleend zodat er rechtshandelingen konden worden verricht. Na overleg met de vermogensbeheerder zijn er een aantal besluiten genomen om een en ander juridisch en fiscaal goed te regelen. [oom] voert deze besluiten correct uit. Daarbij stelt hij het belang van [tante] voorop. Hij legt haar uit wat de gevolgen zijn van het nemen van acties en ook wat er gebeurt als er geen actie wordt ondernomen. Alles wat er is gedaan, is van tevoren met [tante] besproken.
5.4.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Het staat niet ter discussie dat [oom] op grond van de volmacht deze procedure aanhangig kon maken. Er is dus sprake van een rechtsgeldige vertegenwoordiging.
De vraag is vervolgens of [tante] de aan [oom] verstrekte volmacht met betrekking tot haar rechtsverhouding met [neef] heeft ingetrokken. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. [tante] is aanwezig geweest bij de zitting. Zij heeft verklaard dat zij in deze procedure door haar broer wordt vertegenwoordigd. Ook heeft zij verklaard dat het niet haar bedoeling is [neef] financieel ten gronde te richten. [tante] vindt het heel rot voor [neef] dat dit hem overkomt. Ook heeft zij verklaard: “
zegt dat wij hem kapotmaken, maar dat is niet zo. Er zijn andere mogelijkheden om het op te lossen.” Volgens [tante] heeft [neef] andere bronnen waar hij zijn financiën uit kan halen. [tante] wil dat er juist wordt gehandeld.
Op een later moment tijdens de zitting zegt [tante] : “
Ik heb hem het opzeggen van zijn baan afgeraden en het kopen van het huis. Dat was veel te duur. Ik heb hem ook aangespoord een baan te zoeken. Ik heb hem veel geschonken. Dat houdt een keer op. Maar hij blijft het eisen via allerlei constructies.”
Gelet op deze en andere verklaringen die [tante] tijdens de zitting heeft afgelegd, is er bij de rechtbank geen twijfel dat zij op de hoogte is van de handelingen van [oom] . Ook is er geen twijfel dat zij beseft dat de gevolgen van deze procedure voor [neef] zeer ingrijpend kunnen zijn. Toch wil zij dat zaken worden geregeld. [tante] bevestigt dat zij [neef] veel heeft geschonken, maar “
Dat houdt een keer op”.
De rechtbank voegt daar nog aan toe dat in het levenstestament op pagina 6 staat dat de aan [oom] verleende bevoegdheden geheel of gedeeltelijk kunnen worden herroepen en dat deze herroeping bij notariële akte dient te geschieden. Gesteld noch gebleken is dat [tante] op deze wijze aan [oom] op grond van het levenstestament toekomende bevoegdheden heeft ingetrokken.
5.5.
Door [neef] is in de conclusie van antwoord onder het kopje “
Levenstestament [tante]” nog opgemerkt dat de inhoud van de volmacht zeer verstrekkend is. [neef] vindt dit zorgwekkend, in die zin dat de inhoud van de volmacht en de manier waarop [oom] daarvan gebruik maakt, aantoonbaar niet strookt met de wensen van [tante] .
Naar het oordeel van de rechtbank is dit laatste, gelet op de verklaringen van [tante] tijdens de zitting, niet juist. De conclusie is dan ook dat [oom] in zijn vorderingen kan worden ontvangen.
De geschilpunten over de leningen en de kwijtscheldingen.
5.6.
Tussen partijen is in geschil of en onder welke voorwaarden [neef] geld heeft geleend van [tante] , of en in hoeverre er sprake is van kwijtscheldingen, of er onherroepelijke toezeggingen zijn gedaan en welke geldbedragen [neef] nog aan [tante] moet terugbetalen. De verschillende onderwerpen waarover partijen van mening verschillen zullen hierna worden besproken.
Hoeveel geld is er door [tante] aan [neef] geleend?
5.7.
In totaal vordert [oom] € 958.664,96 van [neef] . Deze hoofdsom bestaat uit drie onderdelen:
De lening van € 260.000,00 uit 2015 voor (de verbouwing van) de woning
De lening van € 125.000,00 uit 2019 voor de kosten van de scheiding
De extra geleende bedragen en de eventuele rente.
Ter toelichting op het derde onderdeel voert [oom] aan dat de vorderingen op grond van de leningen onder 1 en 2 in hoogte zijn opgelopen.
De eerste lening (hierna: de eigen woning lening) is, zo stelt [oom] , opgelopen tot
€ 763.421,61 omdat er ook na het sluiten van de eigen woning lening nog extra bedragen aan [neef] in de vorm van een lening zijn verstrekt. Ten behoeve van de verbouwing van de woning heeft [tante] onder andere grote factuurbedragen ten behoeve van [neef] betaald. Deze bedragen zijn toegevoegd aan het bedrag dat op grond van de lening was verschuldigd. De opbouw van de lening blijkt uit de grootboekrekening met als titel “Lening [naam 2] ” (productie 3 dagvaarding).
Ook de tweede lening (hierna: de r-c lening) is opgelopen, namelijk tot € 195.243,35. Dit is onder meer veroorzaakt door het bijboeken van de rente die over de periode januari 2019 tot en met 20 augustus 2020 verschuldigd was met betrekking tot beide leningen, aldus [oom] . Ook met betrekking tot deze lening “Lening [naam 3] ” is de grootboekrekening overgelegd (productie 5 dagvaarding).
5.8.
[neef] erkent de hoogte van de eigen woning lening voor het volledige bedrag (€ 763.421,61). De r-c lening erkent hij voor een groot deel, namelijk tot een bedrag van
€ 137.856,-. Van het gevorderde bedrag (€ 958.664,96) wordt in totaal € 901.277,61 erkend.
5.9.
Het bedrag van € 137.856,- is de stand van de r-c lening sinds 30 december 2019. Volgens [oom] is deze lening in 2020 opgelopen tot € 195.243,35. [neef] betwist dit. Het verschil bedraagt € 57.387,-. Dit is het betwiste deel van de vordering.
5.10.
[oom] heeft de hoogte van de vordering onderbouwd met de grootboekrekening “Lening [naam 3] ”. Deze grootboekrekening start met een saldo van
€ 136.857,02. Het eindsaldo bedraagt € 195.243,35. De specificatie is overgelegd als productie 5 bij de dagvaarding. Daaruit blijkt dat er verschillende posten zijn geboekt, waaronder betalingen aan [neef] ten behoeve van huishoudelijke hulp en alimentatie, betalingen van diverse facturen en rente over 2019 en 2020 over zowel de eigen woning lening als de r-c lening.
5.11.
[neef] voert als verweer aan dat:
niet alle geboekte bedragen aan hem ten goede zijn gekomen
over de r-c lening geen rente is overeengekomen.
de betalingen die in 2020 zijn gedaan terstond zijn kwijtgescholden.
ad a) de geboekte bedragen
5.12.
De rechtbank stelt vast dat [neef] als algemeen verweer aanvoert dat niet alle geboekte bedragen aan hem ten goede zijn gekomen. De bedragen waar het om zou gaan zijn echter niet specifiek door hem genoemd. Alleen in randnummer 64 van de conclusie van antwoord wordt als voorbeeld gewezen op een factuur van [winkel] en de kosten van een kuuroord in Lanaken. Deze twee posten staan vermeld op de grootboekrekening van het boekjaar 2019. Daarvan stelt [neef] echter dat het eindsaldo van € 136.857,02 correct is. Van de bedragen die betrekking hebben op het jaar 2020 geeft [neef] niet aan welke daarvan niet aan hem ten goede zijn gekomen. De dagvaarding is uitgebracht op 3 november 2020, de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie is van 30 december 2020, terwijl de mondelinge behandeling plaatsvond op 9 november 2021, zodat er voldoende tijd is geweest om een en ander uit te zoeken en gemotiveerd verweer te voeren. [neef] heeft dat echter niet gedaan. Dit verweer slaagt daarom niet.
ad b) de rente over de r-c lening
5.13.
[neef] wijst er op dat de accountant van [tante] 6% rente heeft gerekend over de r-c lening. Dit rentepercentage was ook opgenomen in de concept overeenkomst van 28 augustus 2018, maar dat was een (onaangename) verrassing. Volgens [neef] zijn [tante] en hij nooit enige rente over de r-c lening overeengekomen. [tante] kan hierover verklaren, aldus [neef] . [neef] is hier nooit mee akkoord gegaan.
5.14.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rente over de r-c lening is opgenomen in de grootboekrekening 2020. Het gaat om twee posten, namelijk € 6.557,86 voor de rente over 2019 en € 6.676,03 over de periode 1 januari tot en met 20 augustus 2020.
De r-c lening is gebaseerd op een begin 2019 gemaakte mondelinge overeenkomst tussen [tante] en [neef] . Bij de dagvaarding is weliswaar een later opgemaakte schriftelijke overeenkomst overgelegd (productie 4 bij dagvaarding, d.d. 28 augustus 2019), maar die is alleen door [tante] ondertekend en niet door [neef] . Uit die schriftelijke niet ondertekende overeenkomst kan dus niet worden afgeleid dat er rente is overeengekomen. Ook de grootboekrekeningen zijn geen bewijs dat er rente is overeengekomen. Er zijn geen onderliggende stukken aan de hand waarvan de grootboekrekeningen op juistheid kunnen worden gecontroleerd. Bovendien zijn de grootboekrekeningen in opdracht van [oom] opgesteld.
Met betrekking tot de niet-getekende concept geldleningsovereenkomsten van 28 augustus 2019 en 20 augustus 2020 geldt eveneens dat deze geen bewijs opleveren. [neef] verwijst in dat verband naar zijn e-mail aan [oom] van 1 oktober 2020 (productie 24). Hierin staat vermeld: “
Ter voorkoming van de aangekondigde juridische procedure heb ik de door jou opgestelde “Geldlenings-overeenkomst” met enkele aanpassingen gehandtekend, ondanks het feit dat ik het niet eens ben met de hoogte van de vordering.” Afgezien van de door [neef] aangebrachte wijzigingen (waarover hierna meer) kan, gezien het geuite bezwaar van [neef] , dus ook hieruit niet worden afgeleid dat er rente is overeengekomen.
5.15.
De stel- en bewijslast van de hoogte van de vordering rust op [oom] . Hij heeft bewijs aangeboden van al zijn stellingen. De rechtbank zal daarom aan [oom] opdragen te bewijzen dat [tante] en [neef] over de r-c lening een rente van 6% dan wel een ander rentepercentage zijn overeengekomen.
ad c) de kwijtgescholden betalingen
5.16.
[neef] stelt dat de betalingen in 2020 geen deel uitmaken van de r-c lening. Deze betalingen zijn terstond aan hem kwijtgescholden. Volgens [oom] blijkt dit nergens uit. Hij betwist de kwijtschelding.
5.17.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stelling van [neef] dat de betalingen in 2020 terstond aan hem zijn kwijtgescholden, leidt de rechtbank af dat deze bedragen, net als de daarvoor en daarna nog gedane betalingen, oorspronkelijk aan [neef] zijn verstrekt in het kader van een geldlening. Dit is ook het standpunt van [oom] .
Hiervoor is (onder a.) overwogen dat het verweer van [neef] dat niet alle betalingen aan hem ten goede zijn gekomen niet slaagt. De rechtbank is er daarom van uitgegaan dat [tante] alle betalingen op de grootboekrekening 2020 aan of voor [neef] heeft gedaan.
De vraag is vervolgens of deze betalingen aan [neef] daarna geheel of gedeeltelijk zijn kwijtgescholden (zoals [neef] stelt).
Op [neef] rust de bewijslast van zijn stelling (die een bevrijdend verweer inhoudt) dat deze geldleningen door [tante] meteen nadat de schenkingen waren gedaan zijn kwijtgescholden. Aan hem zal dan ook worden opgedragen te bewijzen dat de betalingen over 2020 door [tante] aan hem zijn kwijtgescholden.
Is er een nieuwe schriftelijke geldleningsovereenkomst tot stand gekomen die de “eigen woning lening” en de “r-c lening” en de eventueel aanvullende mondeling tot stand gekomen geldleenovereenkomsten vervangt?
5.18.
[oom] heeft een nieuwe geldleningsovereenkomst opgesteld die zag op alle schulden van [neef] aan [tante] . [neef] heeft deze overeenkomst aanvankelijk niet ondertekend. Later wel, maar dan met toevoeging van een aantal wijzigingen.
In dat geval kan, zie de bepalingen in artikel 6:225 BW, pas sprake zijn van aanbod en aanvaarding als het gaat om door [neef] toegepaste ondergeschikte wijzigingen die gaan gelden, tenzij [oom] daar onmiddellijk tegen geprotesteerd heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake. De overeenkomst met de aanpassingen van [neef] is als productie 8 (bij dagvaarding) overgelegd.
De aanpassingen hebben onder meer betrekking op:
- de looptijd van de lening (onder C : vijftien in plaats van drie jaar);
- de betaling van de rentevergoeding (artikel 2.2 en 2.3, volledig weggestreept door [neef] );
- de zekerheid (artikel 5, idem);
De aanvaarding door [neef] wijkt dus zodanig af van het aanbod van [oom] dat dit als een nieuw aanbod dient te gelden. [oom] heeft dit niet geaccepteerd. Er is dan ook geen nieuwe (schriftelijk vastgelegde) geldleenovereenkomst tot stand gekomen.
Zijn er, mondeling of schriftelijk, onherroepelijke toekomstige periodieke kwijtscheldingen overeengekomen?
5.19.
[neef] heeft aangevoerd dat in 2014 tussen hem en [tante] een mondelinge niet te herroepen schenkingsovereenkomst is gesloten. Deze schenkingsovereenkomst houdt volgens [neef] in dat [tante] onvoorwaardelijk heeft toegezegd hem jaarlijks het maximale belastingvrije bedrag te schenken, vermeerderd met een bedrag dat, voor de berekening van de schenkingsbelasting, in de laagste tariefgroep valt. De jaarlijkse schenkingen zouden telkens in mindering op de openstaande leningen worden gebracht. Het gaat hier om jaarlijks te schenken bedragen van circa
€ 140.000,00. De gemaakte afspraken zijn later, in 2018, schriftelijk vastgelegd.
5.20.
[oom] ontkent namens [tante] dat een dergelijke onherroepelijke afspraak is gemaakt.
5.21.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit productie 5 bij dagvaarding (de grootboekrekening rekening courant) volgt dat aan [neef] in 2018 (€ 88.421,00 na aftrek schenkbelasting) en in 2019 (€ 89.482,00 netto) is geschonken. Dat in 2018 en 2019 is geschonken, wil echter nog niet zeggen dat [tante] zich onherroepelijk verplicht heeft om jaarlijks te schenken. Datzelfde geldt voor de door [neef] gestelde schenkingen over de jaren 2015 tot en met 2017. Uit een dergelijk jaarlijks schenkingspatroon volgt evenmin dat [tante] zich ook voor de toekomst zou hebben vastgelegd.
[neef] legt niet uit waarom hij er van uit heeft mogen gaan dat [tante] zich in 2014 onvoorwaardelijk zou hebben vastgelegd om hem jaarlijks een bedrag van circa
€ 140.000,00 te schenken. Gelet op de ontkenning van [oom] en [tante] had dit wel op zijn weg gelegen. Gelet op de hoogte van de toegezegde jaarlijkse schenking en de onherroepelijkheid hiervan, kan niet te snel worden aangenomen dat het ook daadwerkelijk de bedoeling was van [tante] om zich te verplichten, ook als zij van mening zou zijn veranderd, jaarlijks een fors bedrag te blijven schenken. [neef] heeft in zoverre niet aan zijn stelplicht voldaan.
[neef] heeft gesteld dat [tante] bang was dat, als zij haar wil niet meer zou kunnen bepalen, een eventuele bewindvoerder de mondelinge schenkingsafspraak niet na zou willen komen. Om die reden is er voor gekozen, aldus [neef] , de afspraak uit 2014 schriftelijk vast te leggen. Volgens [neef] heeft de schriftelijke vastlegging plaatsgevonden in of omstreeks 2018 (zie alinea 42, conclusie van antwoord / eis in reconventie). De door [neef] overgelegde schriftelijke vastlegging (productie 16 conclusie van antwoord) is een ongedateerd schriftelijk stuk waarin staat: “
Het is mijn uitdrukkelijke wens dat wanneer ik niet meer in staat ben om mijn eigen financiële zaken te regelen dat het wel mijn bedoeling is om jaarlijks (…) € 140.000,- aan [gedaagde] te schenken om zijn lening voor zijn huis aan mij af te lossen”.
Tussen partijen is in geschil of dit stuk daadwerkelijk door [tante] is ondertekend. Dit kan echter in het midden blijven. Anders dan [neef] meent volgt uit de tekst van voormelde verklaring namelijk niet dat [tante] verklaart dat zij jaarlijks aan [neef] zal schenken, dat zij daar niet op terug kan komen en dat hiermee ook doorgegaan moet worden als zij niet meer in staat is haar eigen financiële zaken te regelen. [tante] verklaart slechts dat het haar bedoeling is om te schenken. Van een onvoorwaardelijke toezegging aan [neef] dat er jaarlijks geschonken zal gaan worden is geen sprake. Door [neef] zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die tot de conclusie zouden moeten leiden dat deze tekst anders uitgelegd moet worden.
De schriftelijke verklaring kan evenmin als bewijs dienen van de door [neef] gestelde in 2014 gemaakte mondelinge afspraak.
De intentieverklaring is, zo volgt uit de tekst van die verklaring, geschreven met het oog op een mogelijke toekomstige situatie, namelijk de situatie waarin [tante] niet meer in staat is zelf beslissingen te nemen over haar financiële belangen. Van een dergelijke situatie was op dat moment en ook ten tijde van de mondelinge behandeling geen sprake.
[tante] heeft tijdens de mondelinge behandeling duidelijk verklaard hoe zij op dit moment over haar financiële situatie denkt, wat haar wensen zijn - in het algemeen en meer in het bijzonder met betrekking tot [neef] . Daaruit volgt dat zij niet langer de wens heeft om schenkingen te doen aan [neef] . Zij heeft het beste voor met [neef] , maar dat zij wel vindt dat er inmiddels genoeg is geschonken. [tante] heeft onder meer verklaard: “
Ik heb hem veel geschonken. Dat houdt een keer op.
Uit haar verklaringen kan ook niet worden afgeleid dat zij een onherroepelijke toezegging heeft willen doen en ook daadwerkelijk heeft gedaan. Integendeel, uit haar verklaringen volgt dat zij niet meer jaarlijks circa € 140.000,00 wenst te schenken.
In het levenstestament van [tante] (productie 1 dagvaarding) staat bovendien dat de gevolmachtigde geen schenkingen mag doen aan natuurlijke personen.
5.22.
[neef] heeft aangeboden zijn stellingen te bewijzen door middel van het horen van getuigen, waaronder [tante] , zijn [broer] en de notaris mr. J.L.G.M. Mertens. [tante] heeft tijdens de mondelinge behandeling ontkend onherroepelijke toekomstige schenkingen te hebben gedaan. [neef] heeft daartegenover niets meer aangevoerd met betrekking tot deze toezeggingen, hetgeen gelet op de ontkenning van [tante] wel op zijn weg gelegen had. Voorts heeft [neef] niets gesteld over de feiten en omstandigheden waarover zijn broer en de notaris zouden kunnen verklaren. Het is dan niet duidelijk op welke wijze zij aan het bewijs kunnen bijdragen. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het bewijsaanbod van [neef] .
5.23.
De conclusie is dan ook dat niet is komen vast te staan dat er door [tante] mondeling of schriftelijk jaarlijkse schenkingsbeloften zijn gedaan waarop zij niet mag terugkomen. De vorderingen van [neef] in reconventie onder I. en II. zullen dan ook bij eindvonnis worden afgewezen.
Is er sprake van een schenking ter zake des doods?
5.24.
In de hiervoor genoemde schriftelijke verklaring is ook opgenomen:
“Tevens is het mijn bedoeling dat zowel [neef] als [naam 4] bij mijn overlijden schuldenvrij gemaakt worden van hun hypotheek en eventuele andere leningen aan mij.
5.25.
Volgens [oom] is deze schuldenvrij-verklaring een schenking ter zake des doods zoals bedoeld in artikel 7:177 BW. Een dergelijke schenking zou, voor zover niet al uitgevoerd, vervallen met het overlijden van [tante] . Dit is alleen anders als een dergelijke schenking in een notariële akte is neergelegd, wat niet het geval is. [tante] kan, nu slechts sprake is van een bedoeling, niet verplicht worden alsnog aan de opstelling van een dergelijke notariële akte mee te werken.
5.26.
[neef] stelt dat het de bedoeling van [tante] is om de geldleningen tijdens haar leven volledig kwijt te schelden. De schuldenvrij-verklaring is alleen als vangnet/sluitstuk opgenomen.
5.27.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor overwogen is over de onherroepelijke toekomstige periodieke kwijtscheldingen. Hierover heeft de rechtbank overwogen dat geen sprake is van onherroepelijke toekomstige kwijtscheldingen, maar slechts van een voornemen van [tante] , waar zij op mag terugkomen. Met betrekking tot de eventuele schulden van [neef] aan [tante] op het moment van haar overlijden heeft [tante] (als er van uitgegaan wordt dat de handtekening onder de verklaring inderdaad van [tante] is) de wens uitgesproken dat [neef] dan schuldenvrij gemaakt moet worden voor zover het schulden aan [tante] betreft. Dit is slechts een uitgesproken wens en derhalve geen schenking ter zake des doods.
Met betrekking tot de gestelde wens van [tante] met betrekking tot het schuldenvrij maken van [neef] , heeft te gelden dat dergelijke regelingen in een testament moeten worden opgenomen. Of [tante] [neef] of andere familieleden na haar overlijden schuldenvrij wil maken door een bepaling in haar testament op te nemen, gaat alleen [tante] aan en is niet in rechte afdwingbaar.
5.28.
Ook de vordering van [neef] in reconventie onder III. zal bij eindvonnis worden afgewezen.
Zijn er andere, van de overeenkomst van 23 februari 2016 afwijkende, afspraken gemaakt?
5.29.
[neef] stelt dat er na de einddatum van de schriftelijke geldlenings-overeenkomst (opgesteld en ondertekend op 23 februari 2016 en aflopend op 30 juni 2017) mondeling andere afspraken zijn gemaakt, die in de plaats zijn gekomen van de overeenkomst uit 2016. Daarbij is onder meer de rentevoet, de looptijd en het aflossingsschema gewijzigd.
5.30.
[oom] heeft dit betwist. Hij betwist in ieder geval dat de afspraken zodanig zijn gewijzigd dat de geldleningen op dit moment niet opeisbaar zijn. Het oorspronkelijke geleende bedrag diende door [neef] uiterlijk op 30 juni 2017 te zijn afgelost. Voor de aanvullende geleende bedragen is geen tijd voor nakoming overeengekomen.
5.31.
De rechtbank overweegt als volgt.
[neef] stelt dat er nieuwe afspraken zijn gemaakt. Dit blijkt volgens hem uit de gewijzigde rentevoet. Op grond van de schriftelijke overeenkomst zou over de eigen woning lening een rente op basis van het 3 maands Euribor tarief met een opslag van 1,5% en een minimum van 1% op jaarbasis zijn verschuldigd. Uit de grootboekrekening (productie 14 conclusie van antwoord) blijkt echter dat de accountant met 1% heeft gerekend. [oom] betwist dat [tante] heeft ingestemd met een rente van 1%.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt de afspraak van partijen niet uit de grootboek-rekening van de accountant. Ook verder zijn er geen stukken overgelegd die er op wijzen dat de door [neef] gestelde afspraak is gemaakt. [neef] heeft ook niet gesteld wanneer en onder welke omstandigheden die afspraak zou zijn gemaakt. Hij heeft zijn stellingen dan ook onvoldoende onderbouwd en zal om die reden niet tot bewijslevering toegelaten worden.
Er moet dan ook van uit worden gedaan dat voor wat betreft het geleende bedrag van
€ 290.000,00 de schriftelijke afspraken van toepassing zijn.
Het is de rechtbank echter niet duidelijk wat de standpunten van partijen zijn met betrekking tot de na 30 juni 2017 geleende bedragen, ten aanzien van de opeisbaarheid, de rente en het moment van aflossing. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich hierover nader uit te laten, waarbij zij bij hun stellingen moeten uitgaan van de overweging hiervoor dat er geen nadere afspraken zijn gemaakt over die aanvullende geleende bedragen.
Eisen van redelijkheid en billijkheid
5.32.
[neef] wijst voorts op zijn financiële omstandigheden. Hij stelt dat hij de schuld aan [tante] niet kan herfinancieren omdat zijn inkomen niet toereikend is. [neef] beschikt evenmin over vermogen, zodat de leningen alleen kunnen worden terugbetaald na verkoop van zijn woning. [neef] acht het, als zijn standpunt dat er aan hem (ook voor de toekomst onherroepelijk) is geschonken niet wordt gevolgd, in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid dat de door [tante] aan hem verstrekte bedragen als lening met rente worden teruggevorderd.
5.33.
De rechtbank is van oordeel dat dit verweer niet opgaat. Uitgangspunt is dat overeenkomsten, ook geldleenovereenkomsten met familieleden, moeten worden nagekomen. Alleen in zeer uitzonderlijke situaties kan hiervan afgeweken worden.
Uit de stellingen van [neef] kan niet worden afgeleid dat sprake is van een dergelijke uitzonderlijke situatie.
De omstandigheid dat [neef] , om zijn schulden af te lossen, eventueel zijn huis zal moeten verkopen is daarvoor niet voldoende. Voor zover [neef] met zijn stelling dat [tante] volledig op de hoogte was van zijn financiële situatie heeft bedoeld te stellen dat zij had kunnen verwachten dat [neef] de leningen nooit zou kunnen terugbetalen, overweegt de rechtbank dat dat dan ook geldt voor [neef] zelf. Het ligt in de eerste plaats op de weg van [neef] om alles te proberen om zijn schulden aan [tante] af te lossen. De verkoop van zijn huis, is daarvoor een logische eerste stap.
Voor zover [neef] bedoelt te stellen dat zijn slechte financiële situatie ( [neef] bleek niet in staat te zijn om de eerste geldlening ter hoogte van € 260.000,00 op de vervaldatum 30 juni 2017 af te lossen en het huwelijk van [neef] is kort daarna door echtscheiding geëindigd) [tante] had moeten weerhouden hem nog meer geld te lenen, overweegt de rechtbank dat [tante] geen professionele bankinstelling is met een bijzondere zorgplicht voor haar klanten, maar een familielid dat een ander familielid heeft willen helpen. In een dergelijke situatie ligt het op de weg van [neef] om te voorkomen dat hij verplichtingen aangaat die hij niet na kan komen.
De rechtbank acht nog relevant dat de vermogensbeheerder van [tante] [oom] heeft gewaarschuwd en heeft gemeld dat [tante] te veel geld aan [neef] uitgaf en dat zij op deze manier haar huidige leefwijze niet zou kunnen voortzetten.
Onder deze omstandigheden is geen sprake van een situatie waarin de eisen van redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen het opeisen van de leningen.
Subsidiaire grondslagen van de vordering
5.34.
In afwachting van de uitkomsten van de bewijsopdrachten wordt iedere overige beslissing aangehouden. Voor het geval beslist wordt dat geen sprake is van geldleningen waarvan terugbetaling kan worden gevorderd heeft [oom] ook een beroep gedaan op ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW) en onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW). De rechtbank zal daar in een volgend vonnis op ingaan als dat dan nog nodig is.
Moet [neef] de klokken teruggeven aan [tante] ?
5.35.
[oom] vordert een verklaring voor recht dat de klokken eigendom zijn van [tante] . Ook vordert hij dat de klokken worden afgegeven en dat [neef] daaraan zijn medewerking dient te verlenen. [oom] stelt dat de klokken eigendom zijn van [tante] en dat [neef] de klokken in het kader van bruikleen onder zich heeft. [tante] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij samen met [neef] op pad ging om klokken, die ooit in de familie waren geweest, terug te kopen. De klokken werden bij [neef] neergezet. Volgens [tante] werden de klokken aan [neef] uitgeleend en kon zij deze klokken te allen tijde terugvragen.
5.36.
[neef] betwist de eigendom van [tante] . Hij stelt dat de klokken van hem zijn, omdat [tante] deze aan hem heeft geschonken.
[neef] heeft zijn stelling dat hij door schenking eigenaar is geworden van de klokken allereerst onderbouwd middels het overleggen van twaalf schenkingsbrieven (productie 25 bij zijn conclusie van antwoord / eis in reconventie). Deze brieven zijn ook bij de dagvaarding overgelegd (productie 13). Voorts heeft [neef] zijn standpunt onderbouwd door het overleggen van een brief van [naam 5] en een brief van [naam 6] . De schenkingsbrieven zijn per klok opgesteld en hebben steeds als aanhef: “
Hierbij verklaar ik, [naam 1] , te hebben gegeven wegens gunning aan mijn petekind, [gedaagde] , een (omschrijving
) klok gesigneerd(naam)”. In de brieven is ook opgenomen waar en wanneer de klok is gekocht en voor welke gelegenheid de klok is geschonken. Op alle brieven staat de handtekening van [tante] . Productie 25 bevat ook taxatierapporten van alle klokken en daarnaast een aan [neef] gerichte brief van [naam 5] van 1 april 2014 waarin staat: “
Beste [neef] , Nogmaals gefeliciteerd met je mooie klok en wederom dank voor het vertrouwen in ons. Bijgesloten tref je het taxatierapport in tweevoud, een beschrijving en een foto van de Bramer. Zoals afgesproken heb ik mevrouw [naam 1] een rekening gestuurd (…). Tevens heb ik haar een kopie van het taxatierapport en de beschrijving toegestuurd.” Productie 25 bevat ook een brief van [naam 6] van 1 november 2020 waarin hij verklaard dat er tijdens beurzen en huisexposities aankopen werden gedaan voor speciale gelegenheid of omdat er iets te vieren was, zoals verjaardagen van [neef] , huwelijk, geboorte of anderszins. In zijn verklaring staat ook dat de nieuw gekochte klokken werden geleverd aan [neef] of aan [tante] , waarbij de meeste klokken rechtstreeks aan [neef] werden geleverd op verzoek van beiden.
5.37.
De brieven van [naam 5] en [naam 6] lijken er op te wijzen dat er klokken door [tante] aan [neef] zijn geschonken. De rechtbank acht verder van belang dat de klokken in de woning van [neef] stonden voordat deze in bewaring werden genomen. Voorts wijst de rechtbank op de volgende bepalingen: artikel 3:107 lid 1 BW (bezit is het houden van een goed voor zichzelf), artikel 3:109 BW (wie een goed houdt, wordt vermoed dit voor zichzelf te houden) en artikel 3:119 BW (De bezitter van een goed wordt vermoed rechthebbende te zijn).
5.38.
Daar staat tegenover dat de facturen met betrekking tot de aankoop van de klokken op naam van [tante] staan, dat de aankoopbedragen variëren van € 35.000,00 tot
€ 140.000,00 en dat de klokken, zo is tussen partijen niet in geschil, door [tante] betaald zijn.
5.39.
Tijdens de zitting heeft [neef] verklaard dat hij de schenkingsbrieven zelf heeft getypt, en allemaal in één keer. Dit is gedaan naar aanleiding van het bezoek aan notaris Potters en diens advies. Volgens [neef] heeft [tante] de briefjes achter elkaar getekend. De rechtbank is het met [neef] eens dat dit op zichzelf niet wil zeggen dat [tante] op het moment van ondertekening van de twaalf schenkingsbrieven niet wilde vastleggen dat de klokken door haar in het verleden aan [neef] zijn geschonken.
5.40.
De vraag die allereerst opkomt is of de handtekening van [tante] onder de brieven echt is. [tante] heeft tijdens de zitting verklaard dat zij de brieven niet kent en dat zij zich niet kan herinneren dat zij de handtekeningen heeft gezet. Het ligt dan voor de hand dat een deskundigenbericht wordt gelast waarbij aan een handschriftdeskundige wordt gevraagd te onderzoeken of de handtekeningen op de brieven van [tante] is.
[tante] heeft tijdens de zitting echter verklaard dat haar handtekening door haar ziekte niet altijd even duidelijk is. Haar ziekte zorgt er ook voor dat de handtekening per uur anders kan zijn. De rechtbank zal daarom eerst bezien of er andere manieren zijn om vast te stellen aan wie de klokken toekomen.
5.41.
De klokken stonden tot aan de inbeslagname daarvan, zoals hiervoor al overwogen, in de woning van [neef] . [oom] vordert afgifte van de klokken en legt aan zijn vordering ten grondslag dat de klokken niet van [neef] zijn, maar van [tante] . Op [oom] rust derhalve de bewijslast van zijn stelling dat de klokken het eigendom zijn van [tante] .
De rechtbank zal [oom] , overeenkomstig zijn bewijsaanbod, opdragen te bewijzen dat de klokken eigendom zijn van [tante] .
5.42.
Als [oom] in de bewijsopdracht slaagt zal in rechte worden aangenomen dat de klokken aan [tante] toebehoren. De vordering tot afgifte kan dan worden toegewezen.
5.43.
Als [oom] niet in de bewijsopdracht slaagt, is het uitgangspunt dat sprake is van een schenking van [tante] aan [neef] . Voor het geval deze situatie zich voordoet wil [oom] de schenking herroepen, dan wel vernietigen.
Kan de (eventuele) schenking van de klokken worden herroepen? (artikel 6:219 BW)
5.44.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval.
Volgens [oom] is niet gebleken dat [neef] de schenking heeft aanvaard, zodat deze nog herroepen kan worden. Hij wijst er in dat verband op dat [neef] heeft verklaard geen schenkingsbelasting te kunnen betalen en dat niet kan worden verwacht dat [neef] dit op korte termijn kan doen.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet voldoende om tot de conclusie te komen dat de schenking niet is aanvaard. Dat de schenking niet is aanvaard blijkt niet uit de stellingen en de verklaringen van [neef] . Integendeel, [neef] heeft de klokken in zijn woning geplaatst, stelt zich op het standpunt dat de klokken zijn eigendom zijn en wil ze ook niet afgeven. En hoewel duidelijk is dat [oom] zich zorgen maakt over de fiscale gevolgen, komt de schenkingsbelasting voor rekening van [neef] , zodat dit een kwestie is die [neef] aangaat en niet [oom] of [tante] .
Kan de (eventuele) schenking worden vernietigd? (artikel 3:44 lid 4 BW)
5.45.
[oom] stelt dat de schenkingen tot stand zijn gekomen op basis van misbruik van omstandigheden en daarom vernietigbaar zijn. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij aangevoerd dat [neef] misbruik heeft gemaakt van de vertrouwensrelatie. [tante] is op leeftijd. Zij heeft zelf geen kinderen, maar wel een hechte band met [neef] en zijn zoon. Volgens [oom] was [tante] bang deze relatie te verliezen. Hierdoor kon zij gemakkelijk worden beïnvloed. Zonder deze beïnvloeding zou [tante] de schenkingen niet hebben gedaan, aldus [oom] .
5.46.
[neef] heeft in de eerste plaats een beroep gedaan op verjaring.
Hij wijst op de verjaringstermijn van artikel 3:52 BW en stelt dat ten aanzien van alle schenkingen van vóór 3 november 2017 de rechtsvordering tot vernietiging hoe dan ook is verjaard.
[neef] wijst er daarnaast op dat de schenkingen over een langere periode hebben plaatsgevonden. De eerste klok is geschonken toen [tante] 71 jaar was. [neef] is voor zijn inkomen jarenlang afhankelijk geweest van de vrijgevigheid van [tante] . Zij heeft ook aan een andere neef ( [naam 4] ) schenkingen gedaan. [neef] betwist dat [tante] gemakkelijk beïnvloedbaar is. Behalve de klokken zijn er andere schenkingen aan [neef] gedaan waarvan niet wordt gesteld dat er sprake is geweest van misbruik van omstandigheden. In de testamenten van [tante] kreeg [neef] een steeds prominentere rol, zodat niet valt in te zien waarom [neef] had moeten weten of begrijpen dat hij [tante] van de schenkingen had moeten weerhouden. De schenkingen zijn ook gedaan in het bijzijn van de [naam 6] . Zijn verklaring (productie 25) houdt onder meer in: “
Ik heb jullie op de meest beurzen en huisexposities samen ontvangen. Dit was voor mij altijd plezierig en verliep mijn inziens altijd ongedwongen en eensgezind. Jullie gedeelde passie en interesse in klokken was zichtbaar en gaf mij de kans om nieuwe aanwinsten en klokken uit “de familie” te tonen. Tijdens deze bezoekjes werden er aankopen gedaan voor speciale gelegenheden of omdat er iets te vieren was.
5.47.
De rechtbank overweegt als volgt. Het beroep op verjaring slaagt niet. Op grond van artikel 3:52 lid 1 onder b BW verjaart een rechtsvordering tot vernietiging van een rechtshandeling op grond van misbruik van omstandigheden drie jaar nadat deze invloed heeft opgehouden te werken.
De rechtbank gaat er van uit dat, als er al sprake zou zijn geweest van misbruik van omstandigheden omdat [neef] misbruik heeft gemaakt van de tussen hem en [tante] bestaande vertrouwensrelatie, hieraan op zijn vroegst op [datum] 2020 een einde is gekomen. Immers op die datum is het levenstestament opgesteld, waarbij [oom] gemachtigd is om namens [tante] op te treden. De dagvaarding is van 3 november 2020, zodat geen sprake is van verjaring.
5.48.
Uit artikel 7:176 BW volgt dat indien de schenker feiten stelt waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, de bewijslast van het tegendeel op de begunstigde rust. Er is in dat geval sprake van een omkering van de bewijslast, tenzij deze verdeling van de bewijslast in de omstandigheden van het geval in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid.
5.49.
Op [oom] rust echter wel de stelplicht met betrekking tot het bestaan van de bijzondere omstandigheden waarvan misbruik zou zijn gemaakt, het causaal verband tussen die omstandigheden en de schenking, en het misbruik. Hij moet daarvoor voldoende onderbouwd feiten en omstandigheden stellen, om [neef] in staat te stellen het bewijs van het tegendeel te kunnen leveren. Vanwege het beschermingskarakter van de bepaling mogen de eisen aan de stelplicht niet te hoog worden gesteld (ECLI:NL:GHARL:2020:4574).
5.50.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [oom] niet aan zijn stelplicht voldaan. Hij stelt slechts dat [neef] misbruik heeft gemaakt van de vertrouwensrelatie. Op welke wijze [neef] dat dan zou hebben gedaan wordt door [oom] niet duidelijk gemaakt. De enkele omstandigheid dat [tante] op leeftijd is, zelf geen kinderen heeft, maar wel een hechte band met [neef] en zijn zoon is daarvoor niet voldoende. Volgens [oom] was [tante] bang deze relatie te verliezen. Waaruit kan worden afgeleid dat [tante] hier bang voor was wordt niet nader uitgelegd. De rechtbank, uitgaande van de gestelde feiten, kan dan ook niet vaststellen dat [tante] gemakkelijk kon worden beïnvloed, dat zij ook daadwerkelijk is beïnvloed en dat zij, zonder deze beïnvloeding, de (gestelde) schenkingen niet zou hebben gedaan.
Nu [oom] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, wordt niet aan bewijslevering toegekomen. De conclusie is dan ook dat niet is komen vast te staan dat de (gestelde) schenkingen zijn gedaan onder misbruik van omstandigheden. Het beroep op vernietiging slaagt dan ook om die reden niet.
5.51.
Dit vonnis is een tussenvonnis. Er worden in totaal drie bewijsopdrachten gegeven:
[oom] wordt opgedragen te bewijzen:
  • dat [tante] en [neef] over de r-c lening een rente van 6% dan wel een ander rentepercentage zijn overeengekomen, zie r.o. 5.15.
  • dat de in beslag en bewaring genomen klokken, die voorheen (voor de datum van inbeslagneming) in de woning van [neef] stonden, het eigendom zijn van [tante] , zie r.o. 5.41.
[neef] wordt opgedragen te bewijzen:
- dat de betalingen over 2020 door [tante] terstond, of op enig ander moment, aan hem zijn kwijtgescholden, zie r.o. 5.17.
5.52.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
5.53.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.
5.54.
Zoals hiervoor in r.o. 5.31 zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich nader uit te laten over hun standpunten met betrekking tot de na 30 juni 2017 geleende bedragen, ten aanzien van de opeisbaarheid, de rente en het moment van aflossing. Partijen zullen er bij hun stellingen van moeten uitgaan dat er geen nadere afspraken zijn gemaakt over die aanvullende geleende bedragen.
5.55.
Iedere overige beslissing wordt aangehouden, waaronder die over de (wettelijke) rente, de proceskosten en de uitvoerbaarheid bij voorraad.
De tegenvorderingen van [neef] (in reconventie)
5.56.
Hiervoor bij de behandeling van de vorderingen in conventie heeft de rechtbank al aangegeven dat de vorderingen van [neef] in reconventie onder I. II. en III. bij eindvonnis zullen worden afgewezen.
De voortzetting van de kredietrelatie
5.57.
Met betrekking tot de vordering van [neef] onder IV. inzake de voortzetting van de kredietrelatie overweegt de rechtbank het volgende. Deze vordering is in de conclusie van antwoord/eis in reconventie niet toegelicht. Tijdens de zitting is verklaard dat de vordering voortvloeit uit de afspraken die partijen hebben gemaakt. Het gaat om een eigen woning lening, zodat een looptijd van 30 jaar gebruikelijk is. De rente blijkt uit de administratie van [tante] .
5.58.
[oom] betwist de gestelde afspraken. Het is gebruikelijk dat banken leningen verstrekken met een looptijd van 30 jaar, maar nergens uit blijkt dat partijen daarover hebben gesproken.
5.59.
De vordering zal worden afgewezen.
Het staat vast dat partijen hebben gesproken over schuldvernieuwing. In dat verband heeft [oom] een nieuwe geldleningsovereenkomst aan [neef] toegestuurd. Daarover zijn partijen het niet eens geworden. Dat er overeenstemming is bereikt over de door [neef] voorgestelde wijzigingen blijkt nergens uit. Zelfs als uit wordt gegaan van de overeenkomst die als productie 8 bij de dagvaarding is overgelegd is er sprake van een grote wijziging wat betreft de looptijd. In die overeenkomst is aanvankelijk drie jaar genoemd. [neef] heeft dat gewijzigd in vijftien jaar, en hij stelt nu dat dertig jaar zou zijn overeengekomen. Na de betwisting door [oom] heeft [neef] zijn stelling niet nader onderbouwd. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen. De vordering van [neef] onder IV. zal dan ook eveneens bij eindvonnis worden afgewezen.
Het voorwaardelijke standpunt van [neef]
5.60.
[neef] vordert voorwaardelijk (indien de rechtbank zal oordelen dat de klokken niet reeds door [tante] aan [neef] zijn geschonken, c.q. deze schenkingen om enige reden niet (geheel) rechtsgeldig zouden zijn) een verklaring voor recht dat met het aanbod van [oom] op de zitting van 12 november 2020 (zie het proces-verbaal van het kort geding van die datum) en/of de e-mail van [tante] van 20 mei 2021 (productie 31 bij akte aanvulling van eis en indiening producties van [neef] van 9 november 2021):
  • na aanvaarding van het aanbod van [oom] door [neef] (wederom) een overeenkomst tot schenking is gesloten;
  • de schenkingen zijn bekrachtigd of bevestigd;
  • sprake is van rechtsverwerking ten aanzien van het beroep op misbruik van omstandigheden bij de totstandkoming van deze schenkingen.
5.61.
Blijkens het proces-verbaal van het kort geding van 12 november 2020 heeft [oom] tijdens de mondelinge behandeling verklaard “
dat het hem en [tante] een zorg zal zijn of [neef] de klokken krijgt, maar dan moet hij wel aangifte schenkbelasting doen op basis van de aanschafprijs”. [oom] heeft daar aan toegevoegd dat [neef] in dat geval een boete zal krijgen en schenkingsbelasting zal moeten betalen, hetgeen niet in het belang van [neef] is. Vervolgens heeft [oom] verklaard dat het prima is als [neef] de klokken houdt, maar alleen als hij aan de fiscale verplichtingen voldoet, want anders wil [tante] het niet.
De e-mail van [tante] van 20 mei 2021 is een reactie op een e-mail van [oom] aan [neef] van 18 mei 2021 (zie akte aanvulling van eis en indiening producties) over de klokken. Het lijkt er op dat [tante] het niet eens is met het standpunt van [oom] met betrekking tot de klokken. [tante] doet een voorstel om de procedure te beëindigen en betrekt daar zowel de schuld die [neef] nog aan haar heeft, als de discussie over de klokken bij. Tijdens de mondelinge behandeling in de onderhavige procedure heeft [tante] echter verklaard dat zij dit bericht nooit verzonden kan hebben omdat het bericht via een iPhone is verzonden, terwijl zij zelf een Samsung telefoon heeft. Zij kan zich dat bericht ook niet herinneren en verklaart dat, als zij iemand een bericht wil sturen, dat zij dan meestal belt.
5.62.
De rechtbank overweegt als volgt.
De uitspraak van [oom] tijdens de behandeling van het kort geding lijkt inderdaad een aanbod in te houden om de klokken als aan [neef] geschonken te beschouwen. Hieraan wordt wel een voorwaarde verbonden: namelijk dat [neef] aangifte schenkbelasting zal betalen. [oom] wijst er verder op dat [neef] dan waarschijnlijk een boete opgelegd zal worden, hetgeen hem onwenselijk lijkt voor [neef] .
Gesteld noch gebleken is dat [neef] de voorwaarde van [oom] geaccepteerd heeft. Er is dan ook niet komen vast te staan dat er op of na de behandeling in kort geding overeenstemming over de klokken is gekomen, zodat er ook niet is komen vast te staan dat er wederom een schenkingsovereenkomst met betrekking tot de klokken tot stand is gekomen, dan wel dat de schenkingen zijn bevestigd of bekrachtigd.
De rechtbank gaat voorbij aan de vraag of het bericht van 20 mei 2021 van [tante] aan [oom] ook daadwerkelijk door [tante] is verzonden. [tante] zegt dat dat niet het geval is, omdat zij geen iPhone heeft, terwijl het bericht met een iPhone is verzonden.
De voorstellen van (al dan niet) [tante] zijn kennelijk gedaan met het oog op een minnelijke regeling. Ook met betrekking tot deze voorstellen is niet gebleken dat daarover tussen partijen overeenstemming is verkregen, zodat [neef] aan de niet uitgewerkte voorstellen geen gevolgen mag verbinden. Deze voorwaardelijke vordering zal dan ook eveneens bij eindvonnis worden afgewezen.
Voortgang procedure in reconventie.
5.63.
Iedere overige beslissing in reconventie, waaronder de beslissing met betrekking tot de gevorderde opheffing van de conservatoire beslagen en de gerechtelijke bewaring, zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
stelt partijen in de gelegenheid, zoals overwogen in r.o. 5.31. zich bij akte nader uit te laten over hun standpunten met betrekking tot de na 30 juni 2017 geleende bedragen, ten aanzien van de opeisbaarheid, de rente en het moment van aflossing, waarbij partijen er bij hun stellingen van moeten uitgaan dat er geen nadere afspraken zijn gemaakt over die aanvullende geleende bedragen,
6.2.
draagt [neef] op te bewijzen:
- dat de betalingen over 2020 door [tante] terstond, of op enig ander moment, aan hem zijn kwijtgescholden (zie r.o. 5.17.),
6.3.
draagt [oom] op te bewijzen:
  • dat [tante] en [neef] over de r-c lening een rente van 6% dan wel een ander rentepercentage zijn overeengekomen (zie r.o. 5.15.),
  • dat de in beslag en bewaring genomen klokken, die voorheen (voor de datum van inbeslagneming) in de woning van [neef] stonden, het eigendom zijn van [tante] , (zie r.o. 5.41.),
6.4.
geeft partijen in overweging mee om afspraken te maken welke partij als eerste getuigen zal laten horen in de aan hem gegeven bewijsopdracht(en);
6.5.
bepaalt dat de zaak weer op de
rol van 14 september 2022voor
uitlating door [neef] en [oom]of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel en
voor akte uitlating zoals hiervoor overwogen in 6.1.,
6.6.
bepaalt dat [neef] en [oom] indien zij geen bewijs door getuigen willen leveren maar wel
bewijsstukkenwillen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen,
6.7.
bepaalt dat [neef] en [oom] , indien zij
getuigenwillen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op maandagen, dinsdagen en donderdagen in de maanden januari tot en met april 2023 moeten opgeven, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald,
6.8.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. N.W.A. Stegeman-Kragting in het gerechtsgebouw te 's-Hertogenbosch aan de Leeghwaterlaan 8,
6.9.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
in conventie en in reconventie
6.10.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W.A. Stegeman-Kragting en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022.