4.3In artikel 2.7a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit is bepaald dat, indien bij een activiteit emissies naar de lucht plaatsvinden, daarbij geurhinder bij geurgevoelige objecten moet worden voorkomen, dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, tot een aanvaardbaar niveau moet worden beperkt.
Verweerder heeft niet vastgesteld dat zich direct buiten de grens van de inrichting geurgevoelige objecten bevinden en of de door de inrichting geproduceerde geur bij die objecten geuroverlast veroorzaakt. Ervan uitgaande dat geurgevoelige objecten zich op grotere afstand bevinden, gaat het voorschrift dan ook verder dan op grond van artikel 2.7a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit is toegestaan. Daarmee ontbeert dit voorschrift een wettelijke grondslag.
De rechtbank leidt uit het verhandelde ter zitting af dat verweerder voorschrift 8.1.1 aan de vergunning heeft verbonden, omdat op basis van de door eiseres verstrekte gegevens niet goed kon worden beoordeeld of bij geurgevoelige objecten geuroverlast zou kunnen worden ondervonden. Daarom heeft verweerder eiseres gehouden aan de mededeling dat buiten de grens van de inrichting geen geur waarneembaar zou zijn. Hierin kan naar het oordeel van de rechtbank echter geen rechtvaardiging worden gevonden voor het voorschrift zoals dat is geformuleerd.
Ook het betoog van eiseres ten aanzien van voorschrift 8.1.1 slaagt.
5. Het beroep is, gelet op het voorafgaande, gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd, voor zover het de voorschriften 1.5.1, onder a, 7.3.3 en 8.1.1 betreft.
6. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank bepalen dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.
7. Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank begroot deze kosten, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, op € 1.518,00, voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 759,00, wegingsfactor 1).
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat uit het oogpunt van effectieve geschilbeslechting niet noodzakelijk is. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien.