ECLI:NL:RBOBR:2022:3457

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
21/1730
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatwerkvoorschriften in omgevingsvergunning voor inrichting van eiseres

Op 19 augustus 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een B.V. en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de voorschriften 1.5.1, onder a, 7.3.3 en 8.1.1 betreft. Eiseres had beroep ingesteld tegen de aan haar verleende omgevingsvergunning, die aan verschillende voorschriften was verbonden. De rechtbank oordeelde dat de verplichting tot het hebben van een altijd bereikbaar meldpunt voor klachten niet noodzakelijk was voor de bescherming van het milieu, aangezien verweerder zelf al over een permanent bereikbaar meldpunt beschikte. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de registratieverplichting voor installaties in de avond- en nachtperiode niet duidelijk was geformuleerd, wat in strijd was met de rechtszekerheid. Ook het voorschrift dat geen geur buiten de inrichting waarneembaar mag zijn, werd als onterecht beoordeeld, omdat verweerder niet had vastgesteld dat zich geurgevoelige objecten direct buiten de inrichting bevonden. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde voorschriften niet in overeenstemming waren met de wetgeving en dat de administratieve lasten voor eiseres onevenredig waren.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1730

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] B.V. te [vestigingsplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. drs. W.J.W. van Eijk),
en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder,

(gemachtigden: S.F.M. Gulickx, mr. S.G. Tielemans-Ewalts, M.M.W. Stark en ir. T.F.A.M. Teunissen).

Procesverloop

Met het besluit van 8 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder eiseres, in verband met de verandering van haar inrichting, een omgevingsvergunning tweede fase (milieu) verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft deze vergunning mede aangemerkt als een vergunning voor het in werking hebben van de inrichting na de verandering, als bedoeld in artikel 2.6 van de Wabo.
Verweerder heeft met het bestreden besluit tevens een omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo (het verrichten van een andere activiteit die invloed heeft op de fysieke leefomgeving, zoals bedoeld in artikel 2.2a, eerste lid, onder b, van het Besluit omgevingsrecht (Bor)), voor zover het de opslag van schroot, met inbegrip van autowrakken, betreft.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2022 ter zitting behandeld. Eiseres is vertegenwoordigd door [naam] en door haar gemachtigde, die werd vergezeld door mr. [naam] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
De inrichting van eiseres betreft een bedrijf dat handelt in metaal, dat afkomstig is van metaalschroot dat ter plaatse wordt opgeslagen en verwerkt. De inrichting is gelegen op een bedrijventerrein aan de [adres] en wordt begrensd door de spoorlijn Eindhoven-Venlo aan de zuidzijde, de provinciale wegen N270 aan de noordzijde en de N279 aan de westzijde en een bedrijfshal voor logistieke doeleinden aan de oostzijde. De dichtstbijzijnde woning van derden, een bedrijfswoning, bevindt zich direct ten noorden van de grens van de inrichting (bedrijfswoning).
1.2
Eiseres heeft naar aanleiding van de terinzagelegging van de ontwerpbeschikking haar zienswijze naar voren gebracht. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
1.3
Eiseres kan zich niet verenigen met een aantal aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften. Een deel van deze voorschriften leidt volgens haar tot onnodige administratieve verplichtingen die niet proportioneel zijn en één aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift over geur is te stringent geformuleerd.
1.4
Achter deze uitspraak is een bijlage gevoegd met relevante regelgeving en beleidsregels en de in deze zaak bestreden vergunningsvoorschriften.
Ten aanzien van de voorschriften 1.5.1 en 1.5.2
2. In voorschrift 1.5.1 wordt eiseres verplicht om, binnen zes maanden na inwerkingtreding van de omgevingsvergunning, te beschikken over:
een altijd bereikbaar, telefonisch en/of elektronisch meldpunt voor klachten;
een klachtenmanagementsysteem;
een communicatieplan.
In voorschrift 1.5.2 is voorgeschreven dat het klachtenmanagementsysteem en het communicatieplan binnen drie maanden na inwerkingtreding van de omgevingsvergunning ter instemming aan verweerder moeten worden overgelegd.
2.1
Op grond van BBT-conclusie 12 voor afvalbehandeling (BBT 12) kan worden verlangd dat een geurbeheerplan wordt opgezet, dat een protocol moet bevatten over hoe met klachten wordt omgegaan. Voor zover het gaat om geur, is BBT 12 volgens eiseres beperkt tot gevallen waarin geurhinder bij gevoelige receptoren wordt verwacht of zich heeft voorgedaan. Daarvan is geen sprake, gelet op de omstandigheid dat geur en geluid niet buiten de inrichting waarneembaar zullen zijn. Bovendien wordt van eiseres in voorschrift 8.1.1 al verlangd dat geen geur buiten de grens van de inrichting waarneembaar mag zijn die wordt veroorzaakt door de vergunde activiteiten.
Op grond van BBT-conclusie 17 voor afvalbehandeling (BBT 17) kan worden verlangd dat, als onderdeel van een milieubeheersysteem, een beheerplan voor geluid en trillingen wordt opgezet. Er wordt met betrekking tot klachten een protocol voorgeschreven waarin moet worden aangegeven hoe met klachten wordt omgegaan.
Uit BBT 12 en BBT 17 kan volgens eisers niet worden afgeleid dat per definitie een klachtenmanagementsysteem en een communicatieplan mogen worden verlangd.
Het is bovendien niet de taak van eiseres om doorlopend beschikbaar te zijn voor klachtmeldingen en hierover met omwonenden te communiceren. Klachten kunnen worden ingediend bij het bevoegd gezag en moeten door dat gezag worden gevalideerd. Pas nadat een klacht kan worden toegeschreven aan eiseres, is voor haar een taak weggelegd om de oorzaak daarvan te onderzoeken en deze zo mogelijk weg te nemen.
Deze voorschriften verplichten eiseres in feite om taken van het bevoegd gezag over te nemen. Een klachtenmanagementsysteem is bovendien niet in de aanvraag beschreven, zodat met deze voorschriften de grondslag van de aanvraag wordt verlaten.
Eiseres is voorts van mening dat het verlangen van een klachtenmanagementsysteem en een communicatieplan niet proportioneel is, omdat dit in de hand werkt dat omwonenden bij elke vorm van ervaren overlast aankloppen bij eiseres, ook als eiseres niet de veroorzaker is, terwijl dit tot grote administratieve en organisatorische lasten leidt en tot een onevenredig grote investering in een administratief systeem.
2.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in artikel 5.4 eerste lid Bor is bepaald dat het bevoegd gezag, bij de bepaling van de voor een inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT), rekening moet houden met BBT-conclusies en bij ministeriële regeling aangewezen informatiedocumenten over de BBT.
Voor een inrichting zoals die van eiseres, waar een IPPC-installatie aanwezig is, geldt dat er BBT-conclusies zijn vastgesteld waarin de BBT zijn voorgeschreven. Voor dit bedrijf gelden de BBT-conclusies voor afvalbehandeling. Verweerder moet ervoor zorgen dat aan de vergunning voorschriften worden verbonden waarmee de BBT worden toegepast. BBT 12 schrijft een geurbeheerplan voor en BBT 17 een beheerplan voor geluid.
Volgens verweerder moeten, op grond van artikel 5.7 van het Bor, in een vergunning "in ieder geval" de daar genoemde voorschriften worden opgenomen. Deze formulering maakt duidelijk dat de wetgever niet heeft beoogd om deze opsomming limitatief te laten zijn.
In de aanvraag is aangegeven dat de gevolgen voor het milieu, wat geur betreft, zich niet uitstrekken buiten de grens van de inrichting, wat een klachtenmanagementsysteem alleen nog maar belangrijker maakt. Hiermee wordt geurimmissie buiten de grens van de inrichting voorkomen. Met de opgelegde voorschriften is uitvoering gegeven aan de BBT-conclusies voor de afvalbehandeling.
In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat de voorschriften 1.5.1. en 1.5.2 uit de beschikking passen binnen hetgeen in de BBT-conclusies is gesteld en een nadere invulling zijn van het door het bedrijf op te stellen protocol voor de reactie op geconstateerde geurincidenten, bijvoorbeeld klachten. Voor zover het de doorlopende bereikbaarheid van een klachtenmeldpunt betreft, heeft verweerder naar zijn zeggen aansluiting gezocht bij het systeem zoals eiseres dat heeft voorgesteld in de brief "stikstofonderbouwing" van 18 december 2019. Dit voorschrift leidt daardoor niet tot onevenredig veel extra administratieve lasten maar is een concretisering van door eiseres al voorgestelde praktijken.
2.3
Op grond van artikel 2.14, eerste lid, onder c, onder 1, van de Wabo, in combinatie met artikel 5.4, eerste lid, van het Bor, moet het bevoegde gezag ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT toepassen, waarbij rekening moet worden gehouden met onder andere BBT-conclusies.
2.4
In Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1147 van de Commissie van de Europese Unie van 10 augustus 2018 tot vaststelling van BBT-conclusies voor afvalbehandeling [1] (het Uitvoeringsbesluit) zijn onder meer BBT 12 en BBT 17 opgenomen.
Blijkens het Uitvoeringsbesluit is de toepasbaarheid van BBT 12 beperkt tot gevallen waarin geurhinder bij gevoelige receptoren wordt verwacht of zich heeft voorgedaan.
Uit het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat er regelmatig klachten over geur van de werkzaamheden bij de inrichting van eiseres zijn geweest. Eiseres heeft toegelicht dat deze klachten afkomstig waren van de opslag van refines (bij warm weer) en van het slijten van de hamers en filters van shredderinstallaties. Het productieproces is nu sterk verbeterd en de oorzaken zijn weggenomen.
Omdat zich dus geurhinder bij geurgevoelige receptoren heeft voorgedaan, bestond er voldoende aanleiding voor de toepassing van BBT 12. Dat volgens voorschrift 8.1.1 geen geur buiten de grens van de inrichting waarneembaar mag zijn die wordt veroorzaakt door de vergunde activiteiten, is daarom niet doorslaggevend.
2.5
Volgens het Uitvoeringsbesluit is BBT ter voorkoming of beperking van geuremissies (BBT 12) om, als onderdeel van een milieubeheersysteem, een geurbeheerplan op te zetten, in te voeren en regelmatig te evalueren, dat onder andere een protocol voor de reactie op geconstateerde geurincidenten, bijvoorbeeld klachten, omvat. BBT ter voorkoming of beperking van geluids- en trillingsemissies (BBT 17) is om, als onderdeel van een milieubeheersysteem, een beheerplan voor geluid en trillingen op te zetten, in te voeren en regelmatig te evalueren, dat onder andere een protocol voor de reactie op geconstateerde geluids- en trillingsincidenten, bijvoorbeeld klachten, omvat.
2.6
Eiseres kan, gelet hierop, niet worden gevolgd in haar opvatting dat in BBT 12 en BBT 17 geen wettelijke grondslag kan worden gevonden voor het voorschrijven van een klachtenmanagementsysteem. Het geurbeheerplan en het beheerplan voor geluid en trillingen maken onderdeel uit van het milieubeheersysteem dat in BBT 1 is voorgeschreven. Van dit milieubeheersysteem maken procedures over communicatie deel uit. Ook voor het in voorschrift 1.5.1, onder c, voorgeschreven communicatieplan over klachten kan daarmee in BBT 12 en BBT 17 (in combinatie met BBT 1) een wettelijke grondslag worden gevonden.
2.7
In BBT 12 en BBT 17 wordt gesproken over een protocol voor de reactie op geconstateerde geurincidenten, respectievelijk geluids- en trillingsincidenten, bijvoorbeeld klachten. Deze BBT's zeggen echter niets over de wijze waarop die incidenten worden geconstateerd.
Aan verweerder kan worden toegegeven dat, als klachten bij eiseres zelf kunnen worden gemeld, eiseres bij terechte klachten sneller kan handelen en kan vaststellen wat de oorzaak hiervan is. Het voorschrijven van een meldpunt voor klachten kan dan ook effectief worden geacht in het belang van de bescherming van het milieu. Dit op zichzelf rechtvaardigt echter niet het voorschrijven van een altijd bereikbaar, telefonisch en/of elektronisch meldpunt voor klachten.
2.8
De rechtbank vindt in BBT 12 en BBT 17 geen grondslag voor het voorschrijven van een altijd bereikbaar meldpunt voor klachten. Op basis van deze BBT's kan alleen worden verlangd dat, als er klachten over de betrokken inrichting worden ingediend, de inrichting daarmee overeenkomstig een vast te stellen protocol moet omgaan. Het voorschrijven van een meldpunt voor klachten, waarbij niet de restrictie is aangebracht dat het moet gaan om klachten die op de inrichting zelf betrekking hebben, dat bovendien doorlopend bereikbaar moet zijn, zou er in essentie op neer komen dat eiseres een toezichthoudende rol zou gaan vervullen. Eiseres kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor overlast die door een andere inrichting wordt veroorzaakt. De in voorschrift 1.5.1, aanhef en onder a, opgenomen verplichting tot het moeten beschikken over een doorlopend bereikbaar meldpunt voor klachten acht de rechtbank niet noodzakelijk ter bescherming van het milieu door het in werking zijn van de inrichting van eiseres.
2.9
De rechtbank acht het voorschrijven van een doorlopend bereikbaar meldpunt voor klachten bovendien onevenredig bezwarend, in aanmerking nemende dat verweerder zelf beschikt over een permanent bereikbaar meldpunt voor milieuklachten.
2.1
De rechtbank volgt verweerder overigens niet in zijn opvatting dat sprake is van aansluiting bij het systeem zoals eiseres dat heeft voorgesteld in de brief "stikstofonderbouwing" van 18 december 2019. Deze brief behelst de aanvulling van de aanvraag voor de omgevingsvergunning. Hierin is aangegeven dat, naar aanleiding van klachten, onder andere een procedure voor de omgang met geurklachten is opgesteld. Elke ingediende klacht wordt geregistreerd en de directeur, de bedrijfsleider, de KAM-coördinator en de technische dienst gaan elke klacht na. Het personeel is geïnstrueerd om incidenten direct te melden en direct in actie te komen om deze stop te zetten. Ook laten de KAM-coördinator en de bedrijfsleider, soms ook de directeur, de toezichthouder per e-mail of telefonisch weten wat de interne bevindingen hebben uitgewezen.
De aanvulling bevat hiermee wel elementen van een klachtenmanagementsysteem en van een communicatieplan, maar niet met het ingrijpende karakter (doorlopende bereikbaarheid) zoals verweerder dat in de vergunning heeft neergelegd.
Het betoog van eiseres slaagt, voor zover het voorschrift 1.5.1, onder a, betreft.
Ten aanzien van voorschrift 7.3.3
3. Op grond van voorschrift 7.3.3 moet voor de installaties die in de avond- en nachtperiode in werking zijn per locatie en per installatie een registratie worden bijgehouden waarin een aantal gegevens moet worden genoteerd. Deze registratie geldt voor ten minste de wiellader/verreiker, wasmachine en de zeef (in loods 3), de cycloon en de (afvoer)stoffilter (P01).
De gegevens die moeten worden genoteerd, zijn:
• de datum, de begintijd en de eindtijd;
• de benaming en locatie van de installatie. Deze moet duidelijk zijn en overeenkomen met de benaming zoals vermeld in tabel 1 van het akoestisch onderzoek (Helmondsingel_221 _Helmond_051020_def_pdf, rapportnummer l3663F-22 d.d. 5 oktober 2020) dat onderdeel uitmaakt van de vergunning.
3.1
Volgens eiseres verplicht voorschrift 7.3.3 haar om een registratie bij te houden van alle installaties die in de avond- en nachtperiode in werking zijn.
Naar de mening van eiseres is dit voorschrift niet proportioneel. Eiseres wordt met onnodige
administratieve lasten opgezadeld. De geluidvoorschriften die (in de avond- en nachtperiode) gelden, kunnen zelfstandig door het bevoegd gezag worden gecontroleerd en zo nodig gehandhaafd. Er wordt in het voorschrift vermeld dat registratie moet plaatsvinden van ten minste een aantal in het voorschrift vermelde installaties. Dit sluit in dat er ook andere installaties onder de registratieplicht kunnen vallen, die niet expliciet zijn genoemd. Dit is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.
3.2
Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het voorschrift is opgesteld om geluidsuitstraling te kunnen monitoren. Voorschrift 7.3.3 betreft alle installaties die in het akoestisch onderzoek, behorende bij de vergunning, zijn genoemd en die in de avond- of nachtperiode in werking zijn. Het feit dat er enkele installaties expliciet zijn benoemd, maakt niet dat andere installaties niet onder dit voorschrift vallen, omdat er staat dat voor "ten minste" die installaties een registratie moet worden bijgehouden.
Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de registratieverplichting betrekking heeft op de in het voorschrift genoemde 4 activiteiten in de nachtperiode in de loodsen 1 en 3 en in de omgeving van loods 4 en op het slijpen van metaal in loods 1, dat niet mag plaatsvinden met geopende ramen en deuren.
3.3
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende duidelijk voor welke installaties eiseres op grond van voorschrift 7.3.3 een registratie moet bijhouden.
Anders dan verweerder heeft gesteld, maakt de omstandigheid dat de benaming van de installaties moet overeenkomen met die in het akoestische rapport niet dat het voorschrift op al deze installaties ziet. Voor "de installaties die in de avond- en nachtperiode in werking zijn", is niet verwezen naar tabel 1 van het akoestische rapport. De registratieverplichting kan daardoor betrekking hebben op meer installaties dan in die tabel zijn genoemd.
Bovendien heeft verweerder wisselende verklaringen afgelegd over de installaties waarop de registratieverplichting betrekking zou hebben. Volgens verklaringen ter zitting ziet die verplichting niet op alle installaties, maar ook niet alleen op de genoemde vier installaties, maar ook op het slijpen van metaal in loods 1.
Alles bijeengenomen heeft dit tot gevolg dat niet duidelijk is wanneer aan de registratieverplichting op grond van artikel 7.3.3 zal zijn voldaan. Dit is in strijd met de rechtszekerheid.
Het betoog van eiseres ten aanzien van voorschrift 7.3.3 slaagt daarom eveneens.
Ten aanzien van voorschrift 8.1.1
4. Voorschrift 8.1.1 luidt: Buiten de grens van het terrein van de inrichting mag geen geur worden waargenomen die wordt veroorzaakt door de vergunde activiteiten.
Toelichting: Dit voorschrift is niet van toepassing op stookinstallaties en de motorische
aandrijving van materieel zoals bijvoorbeeld vrachtwagens, heftrucks, kranen,
persinstallaties, shredderinstallaties.
4.1
Volgens eiseres is de eis in voorschrift 8.1.1, dat er geen geur waarneembaar mag zijn buiten de inrichtingsgrens, niet in overeenstemming met het wettelijke systeem. Artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) bepaalt dat geurhinder bij geurgevoelige objecten moet worden voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau moet worden beperkt. De eis dat buiten de grens van de inrichting geen geur waarneembaar mag zijn, gaat daarmee te ver. Ook wordt hiermee geen recht gedaan aan BBT-conclusie 12 en de "Beleidsregels industriële geur Noord-Brabant 2018". De BBT-conclusie gaat immers uit van geurimmissie bij gevoelige receptoren. De beleidsregels gaan in artikel 3 uit van omgevingscategorieën met bijbehorende geurgevoelige objecten.
Volgens eiseres had het voorschrift daarom zo geformuleerd moeten worden dat geen relevante geuremissie door de vergunde activiteiten waargenomen mag worden bij geurgevoelige objecten.
4.2
Volgens verweerder is in de aanvraag aangegeven dat buiten de inrichting geen geur vrijkomt. Er is dan ook geen geuremissie aangevraagd die kon worden getoetst aan de "Beleidsregel industriële geur Noord-Brabant 2018" of aan andere regels. Wat niet is aangevraagd, kan ook niet worden vergund.
Volgens verweerder worden binnen de inrichting maatregelen getroffen om geuremissies te voorkomen. Indien deze maatregelen consequent en adequaat worden toegepast, is er geen geurhinder buiten de grens van de inrichting te verwachten, op die plaatsen (omgevingscategorieën) die verweerder volgens de Beleidsregel industriële geur Noord-Brabant 2018 wenst te beschermen tegen geurbelasting.
4.3
In artikel 2.7a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit is bepaald dat, indien bij een activiteit emissies naar de lucht plaatsvinden, daarbij geurhinder bij geurgevoelige objecten moet worden voorkomen, dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, tot een aanvaardbaar niveau moet worden beperkt.
Verweerder heeft niet vastgesteld dat zich direct buiten de grens van de inrichting geurgevoelige objecten bevinden en of de door de inrichting geproduceerde geur bij die objecten geuroverlast veroorzaakt. Ervan uitgaande dat geurgevoelige objecten zich op grotere afstand bevinden, gaat het voorschrift dan ook verder dan op grond van artikel 2.7a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit is toegestaan. Daarmee ontbeert dit voorschrift een wettelijke grondslag.
De rechtbank leidt uit het verhandelde ter zitting af dat verweerder voorschrift 8.1.1 aan de vergunning heeft verbonden, omdat op basis van de door eiseres verstrekte gegevens niet goed kon worden beoordeeld of bij geurgevoelige objecten geuroverlast zou kunnen worden ondervonden. Daarom heeft verweerder eiseres gehouden aan de mededeling dat buiten de grens van de inrichting geen geur waarneembaar zou zijn. Hierin kan naar het oordeel van de rechtbank echter geen rechtvaardiging worden gevonden voor het voorschrift zoals dat is geformuleerd.
Ook het betoog van eiseres ten aanzien van voorschrift 8.1.1 slaagt.
Conclusie
5. Het beroep is, gelet op het voorafgaande, gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd, voor zover het de voorschriften 1.5.1, onder a, 7.3.3 en 8.1.1 betreft.
6. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank bepalen dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.
7. Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank begroot deze kosten, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, op € 1.518,00, voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 759,00, wegingsfactor 1).
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat uit het oogpunt van effectieve geschilbeslechting niet noodzakelijk is. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover het de voorschriften 1.5.1, onder a, 7.3.3 en 8.1.1 betreft
  • bepaalt dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 360,00 moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, voorzitter, en mr. J.D. Streefkerk en
mr. H.M.J.G. Neelis, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2022.
De griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen.
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het niet met de uitspraak eens bent. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. t/m d. (..),
e.
1°.het oprichten,
2°.het veranderen of veranderen van de werking of
3°.het in werking hebben
van een inrichting of mijnbouwwerk,
f. t/m h.(..),
Artikel 2.14
1.Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e:
c. neemt het bevoegd gezag bij die beslissing in ieder geval in acht:
1°. dat in de inrichting of het mijnbouwwerk ten minste de voor de inrichting of het mijnbouwwerk in aanmerking komende beste beschikbare technieken moeten worden toegepast;
2°. t/m 4°. (..).

Besluit omgevingsrecht

Artikel 5.4 Bepalen van de beste beschikbare technieken
1. Het bevoegd gezag houdt bij de bepaling van de voor een inrichting of met betrekking tot een lozing in aanmerking komende beste beschikbare technieken rekening met BBT-conclusies en bij ministeriële regeling aangewezen informatiedocumenten over beste beschikbare technieken.
2. Indien op een activiteit of op een type productieproces binnen de inrichting, waarvoor een vergunning is aangevraagd, geen BBT-conclusies of informatiedocumenten als bedoeld in het eerste lid van toepassing zijn, of indien de van toepassing zijnde BBT-conclusies of informatiedocumenten niet alle mogelijke milieueffecten van de activiteit of het proces behandelen, stelt het bevoegd gezag de beste beschikbare technieken vast.
3. (..).
4. (..).
Artikel 5.7 Overige voorschriften
1.Aan de omgevingsvergunning worden in ieder geval de in aanmerking komende voorschriften verbonden met betrekking tot:
a. t/m c. (..);
d. het beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer van personen of goederen van en naar de inrichting;
e. het voorkomen dan wel zo veel mogelijk beperken van door de inrichting veroorzaakte grootschalige of grensoverschrijdende verontreinigingen;
f. het voorkomen dan wel zo veel mogelijk beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu, die kunnen worden veroorzaakt door opstarten, lekken, storingen, korte stilleggingen, definitieve bedrijfsbeëindiging of andere bijzondere bedrijfsomstandigheden;
g. t/m i. (..).

Activiteitenbesluit milieubeheer

Afdeling 2.3 Lucht en geur
Artikel 2.3a
1. Deze afdeling is van toepassing op degene die een inrichting type A, een inrichting type B of een inrichting type C drijft.
2. In afwijking van het eerste lid is deze afdeling, met uitzondering van de artikelen 2.4, tweede lid, niet van toepassing op emissies naar de lucht van een IPPC-installatie indien en voor zover voor de activiteit of het type productieproces BBT-conclusies voor deze emissies zijn vastgesteld op grond van artikel 13, vijfde en zevende lid, van de EU-richtlijn industriële emissies. Indien de BBT-conclusie van toepassing is op een groep van stoffen, geldt de eerste volzin voor alle stoffen die tot die groep van stoffen behoren.
3. t/m 6. (..).
Artikel 2.7a
1. Indien bij een activiteit emissies naar de lucht plaatsvinden, wordt daarbij geurhinder bij geurgevoelige objecten voorkomen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is wordt de geurhinder tot een aanvaardbaar niveau beperkt.
2. Het bevoegd gezag kan, indien het redelijk vermoeden bestaat dat niet aan het eerste lid wordt voldaan, besluiten dat een rapport van een geuronderzoek wordt overgelegd. Een geuronderzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig de NTA 9065.
3. Bij het bepalen van een aanvaardbaar niveau van geurhinder wordt ten minste rekening gehouden met de volgende aspecten:
a. de bestaande toetsingskaders, waaronder lokaal geurbeleid;
b. de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten;
c. de aard, omvang en waardering van de geur die vrijkomt bij de betreffende inrichting;
d. de historie van de betreffende inrichting en het klachtenpatroon met betrekking geurhinder;
e. de bestaande en verwachte geurhinder van de betreffende inrichting, en
f. de kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels in de inrichting.
4. Het bevoegd gezag kan, indien blijkt dat de geurhinder ter plaatse van een of meer geurgevoelige objecten een aanvaardbaar hinderniveau kan overschrijden, bij maatwerkvoorschrift:
a. geuremissiewaarden vaststellen;
b. bepalen dat bepaalde geurbelastingen ter plaatse van die objecten niet worden overschreden, of
c. bepalen dat technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht of gedragsregels in de inrichting in acht worden genomen om de geurhinder tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
5. Indien een maatwerkvoorschrift als bedoeld in het vierde lid wordt vastgesteld, kan het bevoegd gezag besluiten dat door degene die de inrichting drijft een rapport van een onderzoek naar de beschikbaarheid van technische voorzieningen en gedragsregels wordt overgelegd waaruit blijkt dat aan het eerste lid wordt voldaan.
Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1147van de Commissie van 10 augustus 2018 tot vaststelling van BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, voor afvalbehandeling (Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 5070) (Voor de EER relevante tekst.)
1.3.
Emissies naar lucht
BBT 12.De BBT om geuremissies te voorkomen of, indien dat niet haalbaar is, te verminderen, is om als onderdeel van het milieubeheersysteem (zie BBT 1) een geurbeheerplan op te zetten, in te voeren en regelmatig te evalueren dat alle volgende elementen omvat:
-een protocol met acties en termijnen;
-een protocol voor de monitoring van geur, zoals vastgesteld in BBT 10;
-een protocol voor de reactie op geconstateerde geurincidenten, bv. klachten;
-een programma ter voorkoming en beperking van geuren, ontworpen om de bron(nen) te bepalen; de karakterisering van de bijdragen van de bronnen, en de invoering van preventieve en/of beperkende maatregelen.
Toepasbaarheid
De toepasbaarheid is beperkt tot gevallen waarin geurhinder bij gevoelige receptoren wordt verwacht of zich heeft voorgedaan.
1.4.
Geluid en trillingen
BBT 17.De BBT om geluids- en trillingsemissies te voorkomen of, indien dat niet haalbaar is, te verminderen, is om als onderdeel van het milieubeheersysteem (zie BBT 1) een beheerplan voor geluid en trillingen op te zetten, in te voeren en regelmatig te evalueren dat alle volgende elementen omvat:
I. een protocol met passende acties en termijnen;
II. een protocol voor de monitoring van geluid en trillingen;
III. een protocol voor de reactie op geconstateerde geluids- en trillingsincidenten, bv. klachten;
IV. een programma ter vermindering van geluid en trillingen om de bron(nen) te bepalen, de blootstelling aan geluid en trillingen te meten/ramen, bijdragen van de bronnen te karakteriseren en preventieve en/of beperkende maatregelen te nemen.
Toepasbaarheid
De toepasbaarheid is beperkt tot gevallen waarin geluids- of trillingshinder bij gevoelige receptoren wordt verwacht of zich heeft voorgedaan.

Beleidsregel industriële geur Noord-Brabant 2018

Artikel 1 Begripsbepalingen
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
b. aanvaardbare geurbelasting: door Gedeputeerde Staten in deze beleidsregel vastgestelde geurbelasting die nog aanvaardbaar is, tevens invulling van het begrip ‘aanvaardbaar hinderniveau’ als bedoeld in artikel 2.7a, vierde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
Artikel 11 Vaststelling aanvaardbare geurbelasting bij bestaande en nieuwe activiteiten gezamenlijk
1.In geval van beoordeling van zowel bestaande als nieuwe activiteiten, stellen Gedeputeerde Staten de hedonisch gewogen aanvaardbare geurbelasting ten gevolge van de bestaande en nieuwe activiteiten gezamenlijk vast op ten hoogste de bestaande geurbelasting.

Voetnoten

1.Publicatieblad van de Europese Unie L 208/38, 17 augustus 2018.