5.99.Ook Besix ging in haar Voorlopig Ontwerp uit van het lossen binnen een gesloten slibgebouw en van de gegevens van het STOWA-rapport 2004-09. Besix ging er op basis van geuremissiekengetallen uit de Nederlandse Emissie Richtlijn van uit dat in het slibgebouw sprake zou zijn van een geurproductie van 5,8 MouE/uur, die met een luchtbehandelingsinstallatie zou worden verminderd naar 0,58 MouE/uur.
5.100. Besix verzocht aan [A] om haar geurrapport aan te passen aan het Voorlopig Ontwerp. [A] deed dat op 4 augustus 2015 en 9 oktober 2015 (bijlage in prod. W-65). In het rapport van 9 oktober 2015 toetste [A] de effecten van de renovatie op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer. [A] berekende de geurproductie in het slibgebouw aan de hand van geuremissiekengetallen die gebaseerd waren op het Activiteitenbesluit milieubeheer. [A] ging ervan uit dat de emissie bij het verladen van extern slib gedurende 2.000 uur per jaar optrad (40 vrachten per week gedurende 50 weken per jaar), dat een nageschakelde techniek (actief koolfilter) een minimaal verwijderingsrendement had van 95% en dat de restemissie van de slibverlading daarmee kwam op 13,36 MouE/uur. [A] concludeerde dat aan de richtwaarden werd voldaan.
5.101. Besix diende namens het Waterschap een aanvraag in voor een nieuwe omgevingsvergunning, die op 14 januari 2016 werd verleend (prod. W-66). In het besluit werd bepaald dat de geuremissiesituatie moest voldoen aan het rapport van [A] van 9 oktober 2015 en met name de tabellen 5.1 en 5.2. Besix startte daarna met de renovatie.
5.102. Besix verving in haar Definitief Ontwerp het lossen binnen een gesloten slibgebouw door het lossen buiten een open slibgebouw. In het slibgebouw zouden deuren met rolluiken komen. De vrachtwagens met extern slib zouden met de achterkant naar een deur rijden en dan het slib via de deur met geopend rolluik in een slibstortbunker storten. Tijdens het lossen van extern slib zou tijdelijk een ventilatiesysteem worden geactiveerd dat de lucht bij de opening van de slibstortbunker zou afzuigen en via een actief koolfilter zou zuiveren. Dat actief koolfilter werd daarnaast continu gebruikt voor de zuivering van de lucht uit een slibmenger. Daarnaast was er nog een ventilatiesysteem voor het hele slibgebouw, dat voortdurend actief was. Dit ventilatiesysteem zoog de lucht af naar een lavafilter.
5.103. Het Waterschap keurde dit onderdeel van het Definitief Ontwerp goed. Het Waterschap wees er daarbij op dat geurexplosies bij het storten van slib in de bunker voorkomen moesten worden (prod. W-27).
5.104. Besix begon in mei 2016 met haar werkzaamheden aan de slibhal. [A] bracht op 14 november 2017 een bijgewerkte versie uit van haar geurrapport van 9 oktober 2015 (prod. W-67). Ook in die nieuwe versie werd uitgegaan van een verwijderingsrendement van 95% en een restemissie van de slibverlading van 13,36 MouE/uur. Kennelijk werd hierna een nieuwe omgevingsvergunning aangevraagd en verleend, gebaseerd op het rapport van [A] van 14 november 2017.
5.105. In augustus 2018 werd de nieuwe slibhal in gebruik genomen, waarna het Waterschap begon met de aanvoer en verwerking van extern slib. Vanaf 15 september 2018 ontving het Waterschap in toenemende mate klachten over stankoverlast uit de wijk Maaspoort, die dicht bij de RWZI ’sHertogenbosch ligt.
5.106. Het Waterschap schakelde [A] in, die op 24 oktober 2018 rapporteerde (prod. W-71). [A] voerde computersimulaties met CFD-software uit en liet ook vier praktijkmetingen uitvoeren. De eerste CFD-analyse liet zien dat er al na 1 seconde een gaswolk ontstond die boven de stortbunker uitkwam, dat de wolk na 10 seconden buiten het gebouw trad en daarna verder naar buiten kwam en dat de afzuiging 3 minuten na het einde van het storten de stortbunker redelijk vrij had gemaakt, maar de wolk buiten het gebouw niet naar binnen zoog. De gaswolk buiten het gebouw is ook te zien op de afbeeldingen 3a tot en met 3e in het rapport. Bij de volgende analyses concentreerde [A] zich op de gaswolk binnen het slibgebouw. [A] concludeerde dat de bestaande afzuiging van de stortbunker tijdens het storten van slib niet in staat was de hele gaswolk in de stortbunker te houden, zodat het hele slibgebouw met een gaswolk werd gevuld. [A] adviseerde daarom om de afzuigcapaciteit van de stortbunker te vergroten om de gaswolk in de bunker te houden.
5.107. Op 28 januari 2019 verrichtte Buro Blauw onder accreditatie van [F] in opdracht van het Waterschap metingen van de geuremissie van de lucht bij de slibstortbunker nadat die was gereinigd door het actief koolfilter en van de lucht uit de slibhal nadat die was gereinigd door het lavafilter. Buro Blauw rapporteerde daarover op 7 februari 2019 (prod. W-68). [F] bracht op 14 februari 2019 een conceptnotitie uit (prod. B-100) en een toetsdocument (prod. W-69) en op 26 februari 2019 een definitieve notitie (prod. W-70). De geuremissie van de lucht die door het actief koolfilter was gereinigd, werd gemeten op ca. 65 MouE/uur, vele malen hoger dan de 13,36 MouE/uur waarvan was uitgegaan in het rapport van [A] . De geuremissie van de lucht die door het lavafilter was gereinigd, werd gemeten op ca. 376 MouE/uur. Dat was vele malen hoger dan de geurproductie in het slibgebouw (de geur vóór reiniging door het lavafilter) van 5,8 MouE/uur, waarvan Besix in haar berekeningen voor haar ontwerp was uitgegaan (en die volgens het ontwerp na reiniging 0,58 MouE/uur had moeten bedragen).
5.108. Onderaannemer [C] stelde op 28 februari 2019 een notitie op (prod. W-75). [C] merkte op dat het een algemeen aanvaarde werkwijze is om uit te gaan van de kengetallen uit de rapportage STOWA 2004-09, dat een lavafilter en een koolstoffilter algemeen erkend zijn als best beschikbare technieken en dat ook de gebruikte verwijderingsrendementen realistisch zijn, zodat niet kon worden verwacht dat er een overschrijding van de geuremissie zou optreden. [C] stelde voor onderzoek te doen en daarna vast te stellen waardoor de overschrijding werd veroorzaakt.
5.109. Onderaannemer Sweco stelde op 28 februari 2019 een notitie op (prod. B-101), waarin zij concludeerde dat de gemeten emissie ná luchtbehandeling 70 maal hoger was dan de geurproductie vóór luchtbehandeling waarvan in het ontwerp was uitgegaan. Omdat de belangrijkste aanpassing in de sliblijn ten opzichte van de oude situatie de aanvoer van ontwaterd extern slib was (dat op de RWZI ’sHertogenbosch werd verdund met digestaat en daarna vergist), zouden met name de stappen voor de vergisting volgens Sweco goed verantwoordelijk kunnen zijn voor de onverwacht hoge geurproductie die was gevonden.
5.110. Besix liet een onderzoek uitvoeren door Olfasense B.V., die op 28 maart 2019 rapporteerde (prod. B-102 en W-76). Olfasense voerde nieuwe metingen uit, waarbij ook de geuremissie van ongereinigde lucht vóór de filters werd gemeten.
De metingen bij het actief koolfilter toonden een geuremissie van de gereinigde lucht van 0,20 MouE/uur tijdens het lossen van extern slib (“hoog debiet”), waarmee 99,9% van de geur was verwijderd. Als het actief koolfilter alleen werd gebruikt voor de lucht van de slibmenger (“laag debiet”), was de geuremissie van de gereinigde lucht 0,06 MouE/uur, waarmee 99,8% van de geur was verwijderd. Daarmee was de werking van het actief koolfilter uitstekend. Wel meldde Olfasense dat bij het inschakelen van het hoge debiet de slibmenger klaarblijkelijk minder goed werd afgezogen, waardoor er tijdens het lossen van een vrachtwagen nauwelijks ammoniak en zwavelwaterstof uit de lucht van de menger werd verwijderd (bij laag debiet werd de ammoniak wel voor meer dan 90% afgevangen). Olfasense constateerde dat het hoge debiet door het actief koolfilter met 1.234 m3/uur aanzienlijk lager was dan het geïnstalleerde debiet van 2.000 m3/uur. Mogelijk speelde een verhoogde weerstand door de aanwezigheid van condenswater in het filter daarbij een belangrijke rol.
Olfasense merkte verder nog op dat het lossen van een vrachtwagen heel goed benedenwinds te ruiken was en dat de verhoogde afzuiging van de geopende slibbunker op die momenten duidelijk tekort schoot. Onduidelijk was of dat probleem kon worden opgelost door het afzuigdebiet door het actief koolfilter op hoge stand te verhogen naar de ontwerpwaarde van 2.000 m3/uur.
De geuremissie van de door het lavafilter gereinigde lucht bleek 986 MouE/uur, vrijwel gelijk aan de geuremissie van de ongereinigde lucht vóór dat lavafilter. Daarmee was het rendement van het lavafilter wat betreft de geur nihil. Het lavafilter verwijderde wel alle ammoniak uit de lucht, maar het verwijderingsrendement voor zwavelwaterstof was maar 47%. Ook andere componenten werden in het geheel niet verwijderd. Olfasense concludeerde dat de werking van het lavafilter was verstoord door de aanwezigheid van de ammoniak die tijdens het lossen van een vrachtwagen niet uit de lucht van de slibmenger werd verwijderd. De meest eenvoudige manier om dat op te lossen was het installeren van een voorreiniging vóór het lavafilter en de meest geschikte techniek daarvoor was een zure wasser.
5.111. Besix diende op 9 juli 2019 VTW-132 op de voet van § 14 UAV-GC 2005 in (prod. B-103 en W-78). Besix verzocht het Waterschap opdracht te geven voor het uitvoeren van aanvullende onderzoeken en metingen, het uitwerken van maatregelen om de geuremissie te verminderen in een plan van aanpak en het doorvoeren van deze maatregelen. Besix stelde dat uit metingen van [F] was gebleken dat de werkelijke geuremissie na de luchtbehandeling 70x hoger was dan de in het ontwerp berekende geurproductie, en dat dit een gevolg was van de extra geurbelasting vanuit de aanvoer van extern slib, die Besix in haar aanbieding niet kon voorzien. Het Waterschap wees VTW-132 af, omdat Besix niet aannemelijk had gemaakt dat de werkelijke geuremissie het gevolg was van de aanvoer van het externe slib (prod. B-104 en W-80).
5.112. In september 2019 nam het Waterschap vanwege een explosie van geurklachten twee noodmaatregelen: er werd een calamiteitentank ingezet om een fosfaatoverschrijding te voorkomen en er werd gestopt met het aanvoeren van extern slib uit Dinther omdat dit veruit de meeste stankoverlast gaf (email prod. W-79). Voor het overige werd gewacht op maatregelen later in het jaar.
5.113. Het Waterschap zond op 19 september 2019 een door [A] gemaakte modellering van de geurcontouren op basis van metingen in het voorjaar en de zomer van 2019 (prod. W-81). Het Waterschap concludeerde daaruit dat de feitelijke situatie sterk afweek van de vergunde situatie, waardoor het Waterschap niet meer voldeed aan de omgevingsvergunning.
5.114. Besix wijzigde het luchtbehandelingssysteem in het najaar van 2019, maar onduidelijk is wat die wijzigingen precies inhielden. In ieder geval installeerde Besix eind september 2019 een tweede lavafilter voor het afvangen van de ammoniak (vermeld in prod. W-79, W-81 en B-186). Mogelijk werd daarbij een actief koolfilter nageschakeld (aldus prod. B-186; volgens prod. W-214a heeft het Waterschap dat door derden laten uitvoeren). Er werden daarna geen nieuwe metingen gedaan om te verifiëren of het tweede lavafilter het probleem met de ammoniak van de slibmenger had opgelost (prod. B-186). Waarschijnlijk werd in oktober 2019 ook nog een geurmaskeerder geïnstalleerd die de geurexplosie bij het storten van extern slib moest maskeren en werd in november 2019 een behandeling van de output van een gasballon voor de lucht uit de dubbele wand geïnstalleerd (aangekondigd in prod. W-79). Onduidelijk is of die wijzigingen inderdaad werden uitgevoerd en zo ja, door wie.
5.115. Het Waterschap meende dat de maatregelen van Besix onvoldoende waren en gaf daarom zelf opdracht aan derden om een aantal wijzigingen aan te brengen aan het luchtbehandelingssysteem. Onduidelijk is wat die wijzigingen precies inhielden. Volgens het Waterschap werden in ieder geval tijdelijke actief koolfilters geplaatst om de restgeur uit de lavafilters te behandelen (rn 4.4.49 CvA). Besix diende in verband daarmee op 11 oktober 2019 VTW-137 in op de voet van § 15 UAV-GC 2005 (prod. W-82), die betrekking had op wijzigingen in de slibontvangsthal, een struvietbekken en een gashouder. Die VTW werd door het Waterschap geaccepteerd, waarbij het Waterschap onder voorbehoud van rechten de uitvoeringskosten van € 44.826,44 excl. BTW voor haar rekening nam.
5.116. Het Waterschap zond op 10 april 2020 een algemene ingebrekestelling naar Besix SA (prod. W-39), met een sommatie om binnen vier weken een aantal specifieke werkzaamheden uit te voeren zoals vermeld op de bijlage. Die bijlage ontbreekt bij de productie. Kennelijk ging het om twee maatregelen in verband met de geur (waarvan de nummers zijn vermeld in prod. W-58).
5.117. Het Waterschap liet een onderzoek naar het ontvangstwerk uitvoeren door Arcadis Nederland B.V. (hierna Arcadis), die op 16 april 2020 rapporteerde (prod. W-83). Arcadis concludeerde: “Voor de geurbehandeling is geconstateerd dat er meerdere problemen zijn. Enerzijds is de ventilatievoud van het ontvangwerk onvoldoende en is ook de wijze van afzuiging dusdanig dat dit niet kan leiden tot een doeltreffende afzuiging van vervuilde lucht. Afzuigpunten zitten niet logisch gepositioneerd en er is sprake van veel lekpunten bij afdekkingen die niet volledig luchtdicht zijn. Anderzijds is de geurbehandeling te krap gedimensioneerd en daarnaast ook nog eens maar half zo groot gerealiseerd als ontworpen. In de praktijk wordt veel geurhinder ervaren, waar bovenstaande aspecten een groot aandeel in hebben.”.
5.118. Het Waterschap constateerde bij brief van 18 juni 2020 aan de Combinatie (prod. W-58) dat Besix niet had voldaan aan de sommatie van 10 april 2020 wat betreft de twee maatregelen in verband met de geur en daarom in verzuim was. Het Waterschap sommeerde de Combinatie om binnen vier weken de geurproblematiek voor eigen rekening en risico blijvend te hebben verholpen.
5.119. Het Waterschap deelde bij brief van 12 oktober 2020 (prod. W-59) aan de Combinatie mee dat uit een nieuwe simulatie op basis van het CFD-model van 24 oktober 2018 was gebleken dat een afzuiging van 13.000 m3/uur nodig was om de gaswolk uit de slibstortbunker in het gebouw te houden en dat feitelijk maar een afzuiging van 1.300 m3/uur was gemeten, zodat het ontwerp niet voldeed. Het Waterschap sommeerde de Combinatie om binnen vier weken een nieuw ontwerp op te stellen voor de geurbehandeling en specifiek voor de afzuiging van de slibstortbunker en dat ontwerp vervolgens voor eigen rekening en risico te realiseren.
5.120. De Combinatie reageerde bij brief van 23 oktober 2020 (prod. W-84) dat de Combinatie geen gelegenheid had gehad het CFD-model te verifiëren en dat het model uit oktober 2018 niet meer overeen kwam met de feitelijke situatie, omdat de Combinatie in januari 2020 nog aanpassingen aan de installatie had gedaan om de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Ook wees de Combinatie erop dat het Waterschap ook zelf aanpassingen had verricht zonder overleg met Besix, waardoor Besix het grootste voorbehoud moest maken voor de (ontwerp)prestaties van de betreffende installatieonderdelen en de nakoming van haar contractuele verplichtingen.
5.121. Het Waterschap reageerde later bij brief van 12 januari 2021 (prod. W-214a) dat het CFD-model uit 2018 was aangepast aan de huidige situatie, inclusief het tentdoek dat in het kader van de Procesafspraken eind 2019 was aangebracht, en dat het Waterschap gedwongen was zelf aanpassingen uit te voeren omdat de Combinatie niet aan sommaties had voldaan.
5.122. In opdracht van het Waterschap voerde [A] op 26 oktober 2020 een aantal rookproeven uit in aanwezigheid van een notaris. In het proces-verbaal van de notaris (prod. W-72) wordt verwezen naar gemaakte foto’s en video-opnamen, maar die zijn niet overgelegd. Die foto’s en video-opnamen ontbreken ook bij de notitie van [A] (prod. W-73). Volgens die notitie werd bij de eerste proef de gesloten slibstortbunker met rook gevuld. Er kwam toen geen zichtbare rook uit de stortbunker. Bij de tweede proef werd de bunker gevuld met rook en vervolgens opengezet. De rook bleef toen niet in de stortbunker. Ook extra toegevoegde rook bleef niet in de stortbunker. Bij de derde proef werd de bunker vol rook gezet en stortte daarna een vrachtwagen extern slib. Tijdens het storten was niet veel rook meer aanwezig en was niet goed zichtbaar of de rook in de bunker bleef. Er was geen rook zichtbaar die uit het actief koolfilter kwam.
5.123. Besix had inmiddels de dagvaarding in deze zaak laten uitbrengen. Daarin stelde Besix zich op het standpunt dat de hoge geurproductie in de slibhal werd veroorzaakt door 1) een veel hogere geuremissie bij de verlading van extern slib dan verwacht en;
2) het verstrekken door het Waterschap in 2017 van een vergunning aan FrieslandCampina DMV B.V. (hierna Campina) waarbij de norm voor sulfaat werd verhoogd van 1.400 mg/liter afvalwater naar 3.900 mg/liter. Het afvalwater van Campina wordt verwerkt in de RWZI Heeswijk-Dinther (afgekort tot Dinther). Volgens Besix kreeg het externe slib van de RWZI Dinther hierdoor hogere sulfaatwaarden en daarmee ook meer geur (sulfaat stinkt naar rotte eieren). Campina had in haar verzoek om de verhoging vermeld dat de norm in de vergunning van 11 april 2005 ook 3.900 kg/etmaal sulfaat was, maar dat dit bij de aanpassing van die vergunning in 2009 abusievelijk was veranderd in 1.040 kg/etmaal (citaat rn 8.16 dagv.).
5.124. Het Waterschap liet een onderzoek naar deze twee kwesties uitvoeren door [A] , die op 10 december 2020 rapporteerde (prod. W-60).
Op basis van nieuwe metingen van Buro Blauw in november 2019 bij het lossen van drie vrachtwagens (niet overgelegd) concludeerde [A] dat sprake was van een geurvracht van 2,6 tot 10 MouE/ton. Dat lag binnen de range van 2,5 tot 15,5 MouE/ton uit de STOWA-rapportage uit 2004. Volgens [A] was daarmee de stelling van Besix dat het externe slib een hogere geuremissie heeft dan verwacht, niet aangetoond.
Volgens metingen door het Waterschap van het sulfaat in het effluent van de RWZI Dinther uit de periode van 2014 tot en met 2020 was de sulfaatconcentratie gemiddeld 96 mg/liter met een standaardafwijking naar boven of beneden van 26 mg/liter. [A] concludeerde dat deze gemeten sulfaatconcentraties liggen binnen de range van normale waarden voor Nederlands stedelijk afvalwater en RWZI-slib. [A] berekende dat bij de maximaal toegestane lozing door Campina van 3.900 kg/dag het sulfaatgehalte in het afvalwater toeneemt met 84 mg/liter, dus de bijdrage van Campina aan het sulfaatgehalte relatief hoog was. De sulfaatconcentratie in het huishoudelijk afvalwater werd door [A] geschat op 60 tot 110 mg/liter. De gemeten concentraties sulfaat in het effluent van Dinther vielen volgens [A] binnen deze range. [A] achtte het daarom onwaarschijnlijk dat het sulfaat in het afvalwater van RWZI Dinther een belangrijke bijdrage levert aan de emissie van geur van het ontwaterde slib van deze RWZI.
[A] onderzocht ook nog het zwavelgehalte. Uit een aantal metingen van het zwavelgehalte in het slib van de RWZI’s van het Waterschap bleek dat het zwavelgehalte in het slib van de RWZI Dinther niet afweek van dat in het slib van de andere RWZI’s.
5.125. Het Waterschap gaf begin 2021 opdracht aan een derde om een geurbehandelingsinstallatie in het slibgebouw te installeren voor een prijs van € 2.138.711,94 excl. BTW. Deze installatie was gereed in september 2021. Het betrof een gaswasinstallatie die vooral in de zware industrie wordt toegepast en geen gangbare techniek is bij rioolwaterzuivering.
5.126. Besix liet een onderzoek uitvoeren door [G] (hierna W+B), die op 27 augustus 2021 een notitie opstelde (prod. B-186). W+B berekende op basis van de geuremissiefactoren in bijlage 5 van de Activiteitenregeling milieubeheer dat in de slibhal sprake zou moeten zijn van een ongereinigde geuremissie van circa 4 MouE/uur in de reguliere emissiesituatie zonder het lossen van extern slib. Dat is volgens W+B vergelijkbaar met de emissie die door [A] in haar geuronderzoeken was bepaald. Volgens die geuronderzoeken zou bij elke lossing van 30 ton slib sprake zijn van een emissie van 465 MouE/uur vrijkomend in 20 minuten (waarbij is uitgegaan van de hoogste emissiefactor uit het STOWA-rapport 2004-09). Die verwachte ongereinigde emissies van ca. 4 MouE/uur bij regulier bedrijf en 465 MouE/uur bij het lossen van slib 5 tot 8 keer per werkdag zijn volgens W+B gangbaar en redelijk en vormden de basis voor de vergunning en het ontwerp van Besix. Ook de aanpak in het ontwerp van een lavafilter en een actief koolfilter was volgens W+B gangbaar, in lijn met maatregelen in andere RWZI’s in Nederland en een redelijk uitgangspunt voor het ontwerp.
De ongereinigde geuremissie bij het lavafilter werd door Buro Blauw in februari 2019 gemeten op 309 MouE/uur en door Olfasense in maart 2019 op 968 MouE/uur (bedoeld zal zijn 986 MouE/uur; rechtbank). Volgens W+B is daarmee bij regulier bedrijf sprake van geurvrachten die meer dan een factor 70 hoger zijn dan de verwachte 4 MouE/uur en die vanuit de bekende emissiefactoren niet te verklaren zijn. Deze geurbelasting is veel te hoog voor het normale lavafilter waarvan Besix mocht uitgaan. W+B acht het aannemelijk dat de hoge geurvrachten de oorzaak zijn van de onacceptabel hoge geurbelasting in de omgeving.
Buro Blauw heeft de geuremissie van de lucht die is gereinigd door het actief koolfilter, gemeten op 65 MouE/uur. Volgens W+B concludeert het Waterschap daaruit ten onrechte dat de gemeten emissie vele malen hoger was dan toegestaan volgens de omgevingsvergunning. W+B verwijst naar de metingen van Olfasense van de ongereinigde vracht op 154 MouE/uur en de gereinigde vracht na het koolfilter van minder dan 1 MouE/uur, waaruit blijkt dat het rendement en de restemissie ruim aan de gestelde verwachtingen voldoet.
De metingen van Buro Blauw van de geuremissie van het extern slib zoals vermeld in de notitie van [A] van 10 december 2020, heeft W+B niet kunnen controleren omdat het meetrapport van Buro Blauw ontbreekt. Deze metingen laten onverlet dat bij de metingen uit 2019 al duidelijk is aangetoond dat de algehele reguliere geuremissie van slib vanuit de slibhal sterk afwijkt van de bekende emissiefactoren van slibverwerking.
Het Waterschap verwijst voor zijn standpunt over onvoldoende afzuiging bij de externe slibontvangst in een open laadopstelling in plaats van gesloten naar rooktesten en CFD-berekeningen van [A] . Volgens W+B blijkt uit afbeelding 3.1 van de CFD-berekeningen juist dat er nauwelijks emissie buiten de deuren optreedt en dat de geurwolk hoofdzakelijk binnen de ruimte blijft. Weliswaar zal geur tijdens het lossen buiten de hal tijdelijk waarneembaar zijn, maar daarmee staat volgens W+B niet vast welke geurvracht dit werkelijk is en of dit ook waarneembaar en hinderlijk zal zijn bij de geurgevoelige objecten in de omgeving. Ook op basis van de klachtenanalyse van [A] van 13 februari 2020 (die in deze procedure niet is overgelegd; rechtbank) kan niet geconcludeerd worden dat emissies van lossen van slib als gevolg van onvoldoende afzuiging oorzaak van klachten zijn. Het onderzoek geeft juist aan dat er ook veel klachten zijn in de avond en het weekend, als er geen extern slib wordt gelost. Dat betekent volgens W+B dat een min of meer continue bron in elk geval een rol speelt.
Besix heeft diverse verbeteringen doorgevoerd in de afzuiging binnen de slibhal. Uit de metingen van Buro Blauw in november 2019 blijkt dat de afzuiging van de stortbunker tijdens lossen is verbeterd ten opzichte van de situatie begin 2019.
5.127. Het Waterschap legde de notitie van W+B voor aan [A] , die op 4 maart 2022 een notitie opstelde (prod. W-203). Volgens [A] maakt W+B selectief gebruik van informatie en belicht zij de zaak te eenzijdig.
W+B concludeert uit het rapport van Olfasense dat het actief koolfilter van de slibstort goed werkt, maar volgens [A] is één goede meting onvoldoende bewijs voor een goede werking. Actief kool is een absorptietechniek, waardoor het filter na enige tijd verzadigd raakt en vervangen moet worden. De goede meting van Olfasense kan worden verklaard doordat het actief koolfilter pas enige weken voor de meting vervangen was. Regelmatige metingen door het Waterschap laten zien dat de concentraties van de stankstoffen Waterstofsulfide en Dimethylsulfide regelmatig veel hoger waren dan tijdens de metingen van Buro Blauw en Olfasense.
W+B concludeert uit de CFD-modellering uit 2018 dat er een goede afzuiging in de slibstorthal is, maar dat baseert zij op een afbeelding die alleen is gebruikt om de gaswolk in de binnenruimte te modelleren. Uit andere afbeeldingen blijkt dat stank wel degelijk het gebouw uitkomt. Ook de rooktest liet zien dat de afzuiging van de slibstortbunker niet voldoende is om de gaswolk binnen te houden. Bovendien blijkt uit het rapport van Olfasense dat de afzuiging van de geopende slibbunker tijdens het lossen van een vrachtwagen aanzienlijk minder was dan de 2.000 m3/uur volgens het ontwerp, dat er tijdens het lossen problemen waren met de afzuiging van de menger en dat het lossen van een vrachtwagen heel goed benedenwinds is te ruiken. Ook heeft Besix ervoor gekozen om het inpandig lossen van extern slib te vervangen door storten via roldeuren. Het is niet duidelijk of Besix onderzoek heeft laten uitvoeren naar de gevolgen daarvan en de risico’s voldoende in kaart heeft gebracht. [A] wijst er verder op dat de situatie na 2018 is veranderd doordat Besix een tent in de slibstorthal heeft geplaatst. De modellering van de situatie met tent in 2020 toonde aan dat de geuremissie naar buiten hierdoor veel sterker is geworden en dat de ventilatie in de slibstortbunker met een factor 10 moest worden verhoogd ten opzichte van de eerdere situatie om te kunnen komen tot een goede afzuiging.
W+B concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat er geurhinder was van het lossen van slib, maar bij waarnemingen op locatie tijdens het lossen van slib kwam er veel geuremissie vrij. Er zijn sinds juni 2020 continu metingen gedaan met eNoses (elektronische neuzen) naast specifieke procesonderdelen. In de periode van juni 2020 tot april 2021 is elke binnengekomen klacht vergeleken met die metingen. Daaruit bleek dat 11% van de klachten direct in verband kon worden gebracht met het storten van slib en 22% met het storten van slib óf de luchtbehandeling van het slibgebouw.
W+B concludeert dat het ontwerp van Besix met een lavafilter en een actief koolfilter gangbaar is en in lijn met maatregelen bij andere RWZI’s in Nederland, maar een ontwerp met de aanvoer van extern slib naar een energiefabriek was relatief nieuw en kan daarom niet worden vergeleken met andere RWZI’s in Nederland. Ten tijde van het ontwerp was er in Nederland alleen in de RWZI Tilburg een dergelijke energiefabriek operationeel. Ook daar bestond de luchtbehandeling uit lavafilters en actief koolfilters, maar het was bij Besix bekend dat er op dat moment problemen waren met geuroverlast in de omgeving.
W+B concludeert dat er geen bewijs is dat de luchtbehandeling na de aanpassingen door Besix in 2019 nog onvoldoende werkt, maar de metingen door het Waterschap van de uitgaande lucht van de luchtbehandeling toonden juist regelmatig concentraties Waterstofsulfide en Dimethylsulfide die vele malen hoger zijn dan de geurdrempel van deze stoffen. Ook sloeg de eNose die is geplaatst naast de luchtbehandeling van het slibgebouw als enige uit bij 19% van de geregistreerde klachten en samen met andere eNoses bij 60% van die klachten. Na ingebruikname van de nieuwe installatie is de hoeveelheid klachten het laagste sinds 3,5 jaar.
De voornaamste conclusies van [A] zijn:
- De luchtbehandeling van de slibstort werkte niet naar behoren.
- Het actief koolfilter geplaatst als luchtbehandeling van de slibstort liet vaak (veel) hogere concentraties aan stankstoffen door dan voorheen werd aangenomen.
- Niet alle stank werd afgezogen en behandeld door het actief koolfilter van de slibstort, er vond diffuse emissie plaats. Na het plaatsen van de tent werd dit erger en bleek uit modelberekeningen dat de afzuiging in de slibstortbunker een factor 10 moest worden verhoogd.
- De luchtbehandeling van het slibgebouw werkte niet naar behoren.
- De luchtbehandeling van het slibgebouw liet vaak hogere concentraties aan stankstoffen door dan eerder bekend was, met name Dimethylsulfide.
- In de periode na het plaatsen van een nieuwe luchtbehandeling van het slibgebouw is het
laagste aantal klachten geregistreerd sinds 3.5 jaar.
De vorderingen
5.128. Besix vordert in conventie (samengevat):
V. Het Waterschap te gebieden VTW-138 (dat onder andere betrekking heeft op de afwijkingen in verband met de geuremissie van extern aangevoerd slib; rechtbank) als wijziging op de Basisovereenkomst op te dragen aan Besix en schriftelijk te verklaren de consequenties daarvan te dragen;
VIII. voor recht te verklaren dat het Waterschap verantwoordelijk is voor de geconstateerde onjuistheden c.q. onvolledigheden in de Vraagspecificatie ter zake de geuremissie van extern aangevoerd slib, althans dat die afwijkingen een onvoorziene omstandigheid betreffen als bedoeld in § 44 UAV-GC 2005, althans in de risicosfeer van het Waterschap vallen;
5.129. Het Waterschap vordert in reconventie (samengevat):
11. voor recht te verklaren dat geen sprake is of is geweest van onjuistheden of onvolledigheden in de Vraagspecificatie ter zake de geuremissie, die zodanig zijn dat zij Besix ontslaan van haar contractuele verplichtingen;
12. voor recht te verklaren dat Besix gehouden is de schade van het Waterschap te vergoeden als gevolg van de (onderzoeken naar de) geurproblematiek op de RWZI Den Bosch;
13. voor recht te verklaren dat Besix het Waterschap moet vrijwaren voor alle eventuele boetes en (schade)vorderingen die het Waterschap verschuldigd is c.q. zal zijn in verband met overschrijding van (geur)voorschriften in de voor de renovatie verleende omgevingsvergunning;
14. Besix SA en Besix Environment hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de schade van het Waterschap als gevolg van (de onderzoeken naar) de geurproblematiek op de RWZI Den Bosch, nader op te maken bij staat;
15. Besix SA en Besix Environment hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 2.000.000, op deze schadevergoeding.
Onjuistheden in de Vraagspecificatie (discussiepunt III)
5.130. De rechtbank stelt vast dat in de Vraagspecificatie helemaal geen specificaties waren opgenomen over de geuremissie van extern slib. Het Waterschap heeft in de Vijfde Nota van Inlichtingen alleen maar voor achtergrondinformatie verwezen naar het STOWA-rapport 2004-09. Besix is bij haar ontwerp ook van dat STOWA-rapport uitgegaan. Ook wat betreft de geurproductie in het slibgebouw heeft Besix haar ontwerp niet gebaseerd op gegevens uit de Vraagspecificatie, maar op gegevens gebaseerd op de Nederlandse Emissie Richtlijn / de Activiteitenregeling milieubeheer. De rechtbank verwerpt daarom het verwijt van Besix dat in de Vraagspecificaties onjuistheden ter zake de geuremissie waren opgenomen.
5.131. De rechtbank verwerpt ook het verwijt van Besix dat de gegevens in de Vraagspecificatie onvolledig waren. Op de mondelinge behandeling is alleen concreet aan de orde geweest dat het Waterschap eventueel voorafgaand aan het ontwerp de geuremissies had kunnen meten van het restslib dat met vrachtwagens naar de afvalverbranding werd vervoerd. Op grond van § 3 lid 1 onder a UAV-GC 2005 was het Waterschap echter alleen maar verplicht om informatie te verschaffen waarover het Waterschap al beschikte, en niet om onderzoek te doen waarmee nieuwe informatie had kunnen worden verzameld. Besix heeft kennelijk ook niet aan het Waterschap verzocht om dergelijk onderzoek te doen of om dat zelf te mogen doen.
5.132. Nu geen sprake is van onjuiste of onvolledige informatie in de Vraagspecificatie, moet het primaire deel van vordering VIII worden afgewezen en moet vordering 11 in reconventie worden toegewezen.
5.133. De rechtbank begrijpt dat vordering V in verband met VTW-138 en het subsidiaire deel van vordering VIII niet (alleen) betrekking hebben op het verwijt van Besix over onjuistheden of onvolledigheid in de Vraagspecificatie, maar ook op het verwijt van Besix dat de feitelijke geuremissie van het externe slib veel hoger bleek dan de gegevens uit het STOWA-rapport 2004-09. VTW-138 bevatte immers ook een beroep op onvoorziene omstandigheden in verband met afwijkingen, waaronder de afwijking dat de geuremissie van het te verwerken slib een factor 40 groter bleek dan de aantallen geureenheden op basis van het STOWA-rapport waarvan in het ontwerp was uitgegaan. Deze resterende vorderingen zal de rechtbank hierna bespreken.
De verantwoordelijkheid voor de geurklachten
5.134. Besix acht het Waterschap verantwoordelijk voor de geurproblematiek en voert daarvoor het volgende aan.
Reden voor de wijziging in het ontwerp van het lossen van extern slib in een gesloten slibgebouw naar het lossen via rolluiken was een veiligheidsincident. Dat gebeurde op verzoek van het Waterschap (rn 8.8 dagv.), althans in overleg met het Waterschap (verklaring Dijk op de mondelinge behandeling).
Besix is bij haar ontwerp uitgegaan van gegevens van STOWA en de Nederlandse Emissie Richtlijn. Zij heeft de geurproductie in het slibgebouw bepaald aan de hand van kengetallen voor elk onderdeel van het slibgebouw en zij heeft de geuremissie van het extern slib berekend volgens het STOWA-rapport 2004-09. Dit is in Nederland een zeer gangbare methode om geuremissie te bepalen. [A] is van dezelfde geuremissiefactoren uitgegaan en heeft geconcludeerd dat in het ontwerp werd voldaan aan de geurnormen uit het Activiteitenbesluit. Het Waterschap heeft het definitief ontwerp goedgekeurd.
Uit het rapport van Olfasense blijkt dat het rendement en de restemissie van de afzuiging van de open stortbunker tijdens het lossen van extern slib ruim aan de gestelde verwachtingen voldoet. De geurklachten worden veroorzaakt doordat de werkelijke geurproductie in het slibgebouw vele malen hoger bleek dan de geurproductie van 4 MouE/uur die verwacht mocht worden. Die hogere geurproductie is het gevolg van
1) de aanvoer van extern slib, waarvan de geuremissie vele malen hoger blijkt dan was aangenomen, en
2) de vergunning die het Waterschap aan Campina heeft verstrekt voor de verhoging de norm voor sulfaat (dat naar rotte eieren stinkt)
3) de anti-afhaaksubsidie die het Waterschap aan [I] heeft verleend, waarbij een hogere zwavelwaarde is overeengekomen (verklaring [H] op de mondelinge behandeling).
De geurproblematiek is niet het gevolg van enige tekortkoming van Besix of van omstandigheden die aan Besix kunnen worden toegerekend, maar van onvoorziene omstandigheden die op grond van § 14 lid 3 en § 44 lid 1 UAV-GC 2005 voor rekening en risico van het Waterschap komen.
5.135. Het Waterschap acht Besix verantwoordelijk voor de geurproblematiek en voert daarvoor het volgende aan.
Besix miskent dat tussen het Waterschap en Besix heldere afspraken zijn gemaakt dat Besix verantwoordelijk is voor een deugdelijk ontwerp en deugdelijke uitvoering van het werk en dat Besix daarom ook verantwoordelijk is voor het reilen en zeilen van de RWZI gedurende de renovatieperiode. Besix heeft in haar aanbieding ook aangegeven dat er voldoende mogelijkheden waren om pieksituaties in het slibbedrijf op te vangen en te minimaliseren, zodat bij afwijkingen in de aanvoer sprake zou zijn van minimale overlast voor de omgeving.
De oorzaken van de geuroverlast die Besix noemt, zijn niet juist. [A] heeft in haar notitie van 10 december 2020 vastgesteld dat de geuremissie van het externe slib niet hoger is dan kon en mocht worden verwacht. [A] heeft ook vastgesteld dat de geuroverlast niet is ontstaan of vergroot door de afspraken die het Waterschap heeft gemaakt met Campina. Het Waterschap betwist dat met [I] een hogere zwavelwaarde is overeengekomen. Het rapport van W+B overtuigt niet. [A] heeft daarbij kritische kanttekeningen geplaatst.
De werkelijke reden van de onacceptabel hoge geuremissie is dat het ontwerp van Besix niet geschikt blijkt om de vrijkomende geuremissie adequaat te mitigeren en door fouten in de uitvoering. Besix heeft een ondeugdelijke slibhal met een gebrekkige afzuiging ontworpen. Besix was zich bewust van het risico op stankexplosies bij het lossen van extern slib, maar toch is zij afgeweken van haar oorspronkelijke plan van lossen in een gesloten slibgebouw, kennelijk om kosten te besparen door het volume van de slibhal te verkleinen. Dat vergde een robuuste oplossing, maar daar ging het mis: het ontvangstwerk was onvoldoende, de afzuiging schoot tekort en de geurbehandeling was te krap gedimensioneerd. Uit de CFD-simulaties en de rooktest blijkt dat de geurwolk bij het storten van slib met de huidige afzuigcapaciteit nooit binnen de slibhal kan worden gehouden of gehaald. Ook Olfasense komt tot de conclusie dat de afzuiging van de slibhal niet goed werkt, onder meer omdat de uitvoering maar de helft was van de ontwerpwaarde van 2.000 m3/uur. De afzuiginstallatie moet daarom worden vergroot, volgens [A] zelfs met een factor 10.
De minimale aanpassingen die Besix daarna heeft doorgevoerd, waren onvoldoende om de geuroverlast op te lossen. Het Waterschap was daarom gedwongen om zelf maatregelen te treffen.
5.136. De rechtbank is van oordeel dat in conventie op Besix de bewijslast rust van haar stelling dat de geurklachten het gevolg waren van onvoorziene omstandigheden. In reconventie rust de bewijslast op het Waterschap van zijn stelling dat het ontwerp en de uitvoering van de geurbehandeling ondeugdelijk waren en dat de uitvoering ook na de aanpassingen door Besix nog ondeugdelijk was.
5.137. De rechtbank acht het voorshands nodig met betrekking tot deze kwesties een deskundigenbericht in te winnen. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben.
5.138. Partijen moeten een (bij voorkeur gezamenlijk) voorstel doen voor de vragen die aan de deskundige(n) zullen worden gesteld. Die vragen moeten in ieder geval betrekking hebben op de volgende onderwerpen:
- een voor leken duidelijke uitleg over de diverse kwesties;
- de gevolgen van de diverse wijzigingen van de luchtbehandelingsinstallatie voor het oordeel van de deskundige(n);
- de gevolgen voor het ontwerp van de wijziging van het lossen van extern slib in een gesloten slibgebouw naar het buiten lossen via geopende rolluiken en de eventuele noodzaak om de geurbehandeling van het Voorlopig Ontwerp daaraan aan te passen;
- het STOWA-rapport 2004-09 en de Nederlandse Emissie Richtlijn / de Activiteitenregeling milieubeheer als uitgangspunten voor berekeningen;
- het door Olfasense gemelde probleem met de ammoniak uit de lucht van de slibmenger en de doeltreffendheid van de door Besix gekozen oplossing van een tweede lavafilter, eventueel met nageschakelde actief koolfilter;
- het door Olfasense gemelde probleem dat de ontwerpwaarde van 2.000 m3/uur van de afzuiging naar het actief koolfilter niet werd gehaald en de doeltreffendheid van de eventueel daarvoor toegepaste wijzigingen;
- het door o.a. [A] gemelde probleem dat bij het lossen van extern slib de geurwolk buiten het gebouw treedt;
- het door o.a. W+B gemelde probleem dat de geurproductie in het slibgebouw veel hoger was dan de verwachte 4 MouE/uur, en de mogelijke oorzaken daarvan;
- de stelling van Besix dat de geuremissie van het externe slib veel hoger was dan verwacht;
- de stelling van Besix dat de geuremissie van het extern slib van de RWZI Dinther hoger is vanwege het extra vergunde sulfaat in het afvalwater van Campina;
- de stelling van Besix dat het Waterschap met [I] een hogere zwavelwaarde is overeengekomen en dat daardoor de geuremissie van het interne slib van de RWZI ’sHertogenbosch hoger is;
- de noodzaak van de maatregelen van het Waterschap en met name de noodzaak van de rigoureuze oplossing van de gaswasser en dus ook de vraag of met een minder verstrekkende oplossing kon worden volstaan om aan de geureisen te kunnen voldoen.
5.139. De rechtbank ziet in de bewijslastverdeling aanleiding om te bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) door beide partijen ieder voor de helft moeten worden gedeponeerd.
Aanpassing van het ontwerp (discussiepunt II)
5.140. De rechtbank stelt vast dat alleen Besix met haar vordering V een wijziging van het ontwerp op kosten van het Waterschap vordert, maar alleen in verband met haar verwijt dat de geuremissie van het extern slib vele malen hoger is dan de STOWA-gegevens waarvan Besix bij haar ontwerp mocht uitgaan. Het Waterschap vordert geen wijziging van het ontwerp, maar vordert alleen een schadevergoeding. Kennelijk meent het Waterschap dat de geïnstalleerde gaswasser de geurproblematiek voldoende oplost en wil het alleen de kosten van die gaswasser, de andere door het Waterschap getroffen maatregelen en de onderzoekskosten op Besix verhalen.
5.141. De rechtbank zal na het deskundigenbericht beslissen voor wiens rekening en risico de geurproblematiek komt, waarbij aan de orde zal komen of de geurproblematiek al dan niet een onvoorziene omstandigheid in de zin van § 44 UAV-GC 2005 oplevert die Besix recht geeft op kostenvergoeding. Als de rechtbank mocht beslissen dat de geurproblematiek voor rekening en risico van het Waterschap komt, dan is het Waterschap echter niet verplicht om VTW-138 aan Besix op te dragen ter oplossing van de geurproblematiek. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij daarover in 5.89 heeft overwogen in verband met de legionellaproblematiek. Het stond het Waterschap daarom vrij om VTW-138 wat betreft geur niet te accepteren en te kiezen voor het alternatief van de gaswasser.
De vorderingen tot schadevergoeding
5.142. Bij de mondelinge behandeling zijn de schadevorderingen niet extensief behandeld. De rechtbank zal partijen daarom de gelegenheid bieden om zich nader uit te laten over het schadeonderdeel van vordering VIII van Besix en de schadevorderingen 12 tot en met 15 van het Waterschap.
De onjuistheden over de influentsamenstelling in de Vraagspecificatie (discussiepunt III)
De feiten
De discussie omkaderd
5.143. Partijen hebben een discussie over de samenstelling van het influent (ongezuiverd rioolwater dat de RWZI binnenkomt). Deze discussie wordt gevoerd in het licht van de parameters waaraan het effluent (het gezuiverde water dat de RWZI verlaat) moet voldoen. De rechtbank stelt het volgende voorop. Het uitgangspunt van de overeenkomst is dat de RWZI het influent zodanig kan verwerken dat het effluent binnen de overeengekomen kaders blijft. Dit uitgangspunt geldt evenwel niet onverkort. Niet wordt verwacht dat de RWZI ongeacht de samenstelling van het influent aan de effluentvereisten kan voldoen. De RWZI moet zo zijn ontworpen en gebouwd dat deze raad weet met influent waarvan de samenstelling zich ook weer in bepaalde bandbreedtes bevindt. Concreet: als het effluent niet voldoet aan de overeengekomen eisen, dan zijn daarvoor in de basis twee mogelijke oorzaken aan te wijzen: de RWZI is niet goed ontworpen / gebouwd of de samenstelling van de influent ligt dermate ver buiten de bandbreedtes dat de RWZI – ondanks het deugdelijk ontwerp en deugdelijk functioneren – niet kan komen tot effluent dat binnen de overeengekomen kaders blijft.
Influent in de overeenkomst
5.144. In de Vraagspecificatie staat over influent het volgende (Eis IDO.1; prod. B-4):
“De rwzi 's-Hertogenbosch dient het
influentmet de in de toelichting opgenomen tabel en de in de bijlage 20 en bijlage 25 genoemde aanvoerkarakteristiek en samenstelling (inclusief de daarin te verwachten spreiding) te kunnen ontvangen, zuiveren en afvoeren
.”.
5.145. Als bijlage 20a bij de Vraagspecificatie is de notitie 'Vaststelling ontwerpgegevens rwzi Den Bosch’ d.d. 23 mei 2011 (prod. B-92) opgenomen. De notitie gaat onder meer over de vaststelling van de hoeveelheid zwevende stof en de vuilvrachten. De gegevens uit 2009 zijn als uitgangspunt genomen. Vanwege discrepanties wordt ter zake zwevende stof een correctiefactor van 1,53 geadviseerd. Als bijlage 20b bij de Vraagspecificatie is de notitie ‘Metingen influent 2012' d.d. 27 juni 2012 opgenomen (prod. B-93). Men beschikte over gegevens uit 2009. Omdat men het vermoeden had dat de hoeveelheid zwevende stof veel hoger was dan volgde uit de metingen van 2009, zijn er aanvullende metingen verricht van 22 maart tot en met 9 april 2012. Daarin is dit vermoeden bevestigd. Het verschil viel mogelijk te verklaren door de afwijkende stroomsnelheden afhankelijk van droog of nat weer. Het advies is om nadere metingen te verrichten en de verwachtingen (vooralsnog) niet bij te stellen. Als bijlage 25 bij de Vraagspecificatie is een dataset (prod. B-94) opgenomen.
5.146. Tijdens de aanbesteding zijn vragen gesteld over
N-inert(organisch opgelost stikstof)
in het effluent(prod. B-95, 8ste nota van inlichtingen). Het Waterschap heeft ten tijde van de aanbesteding gesteld dat het niet over meer informatie beschikte. In zijn geheel staat er:
5.147. Besix heeft vervolgens gebruik gemaakt van de cijfers van het STOWA. Volgens deze cijfers bedroeg het landelijk gemiddelde N-inert tussen de 0,5 en 1,5 mg/l. Na aanbesteding kwam boven tafel dat er wel degelijk gegevens waren over N-inert van RWZI Den Bosch: een rapport van het STOWA uit 2009 waarin stond dat het gemiddelde 1,7 mg/l was (prod. B-96). Het antwoord van het Waterschap uit 5.146 (“er zijn geen historische gegevens”) was dus onjuist.
5.148. In het op 11 juli 2014 ingediende risicobeheersplan (prod. W-008) schrijft Besix onder 3.1. met betrekking tot het door het Waterschap gesignaleerde risico dat een gerealiseerde installatie niet aansluit bij de werkelijkheid:
“Door de robuustheid van ons ontwerp zullen afwijkingen in de input weinig effect hebben op de output. Elementen van onze robuustheid zijn [..] ons streven naar een ontwerpeis voor N-verwijdering tot 6,2 pp, omdat we de stikstof als één van de belangrijkste parameters zien (topeis);
[..]
We ontwerpen 50% reserve bovenop de maximale DEMON®-capaciteit om de ombouw te kunnen faciliteren en N-schokken op te vangen. Dit laatste om de waterlijn te ontlasten, wat een topeis is van het Waterschap;
De verblijftijd in de thermofiele gisting bedraagt 18 i.p.v. de gevraagde 15 dagen.”
5.149. Tot 29 augustus 2017 werd het oude verdeelwerk gebruikt, daarna werd 50% van het debiet naar het nieuwe verdeelwerk geleid. Vanaf 19 augustus 2018 kwam het volledige debiet via het nieuwe verdeelwerk binnen. Op 22 oktober 2022 is de terreinriolering omgelegd.
5.150. Op 4 februari 2020 dient Besix VTW 138 in (prod. B-109 / W-085). Kort samengevat stelt Besix daarin dat de Vraagspecificatie op onderdelen niet overeenkomt met de werkelijkheid. Zij stelt dat ze onjuist en onvolledig is voorgelicht. Daarnaast is er volgens Besix sprake van onvoorziene omstandigheden. Door deze afwijkingen en onvoorziene omstandigheden zijn de prestatie-eisen uit de Vraagspecificatie niet haalbaar gebleken waardoor bijstellen en wijzigen van (delen van) de overeenkomst nodig is, aldus Besix. Daarnaast maakt Besix aanspraak op een kostenvergoeding en termijnverlenging. Bij de beoordeling treedt de rechtbank meer in detail.
5.151. Het Waterschap heeft VTW-138 afgewezen aan de hand van het toetsingsverslag T-817 (prod. W-086). Het Waterschap bestrijdt (onder meer) dat er sprake is van (significante) afwijkingen ten opzichte van de Vraagspecificatie. De metingen van Besix zouden foutief zijn omdat Besix haar monsterkast verkeerd had geplaatst. Dit werd door Besix weersproken.
5.152. Het Waterschap heeft zelf metingen verricht en ook metingen laten verrichten door Arcadis. Arcadis heeft op 16 december 2020 twee rapporten uitgebracht:
i. Rapport influent analyse (prod. W-092);
ii. Rapport influentbemonsteringslocatie analyse RWZI ’s-Hertogenbosch (prod. W-093.
Samengevat luidt de conclusie uit het eerste rapport dat de bemonstering van Besix beïnvloed wordt door de terreinriolering. Gelijktijdig merkt Arcadis ook op dat het verplaatsen van de terreinriolering – op 22 oktober 2020 – wel tot metingen leidt die dichter liggen bij het gewogen gemiddelde, maar op punten nog steeds hoger zijn. Vervolgonderzoek naar sec de positionering van het monsternamepunt van Besix wordt aanbevolen. De uitkomsten van dit vervolgonderzoek zijn neergelegd in het tweede rapport: “Na een meet- en bemonsteringscampagne is vastgesteld, dat de bemonstering gerealiseerd door [Besix] aan de zijkant van de verzamelgoot geen representatief beeld geeft van het influent. Hier worden structureel te hoge waarden geregistreerd. Gelijktijdige bemonstering in het midden van de verzamelgoot door [het Waterschap] geeft wel een representatieve influent samenstelling van RWZI ’s-Hertogenbosch, welke overeenkomt met theoretisch verwachtte waarden.”.
5.153. Daarnaast heeft het Waterschap – als antwoord op stellingen van Besix uit de dagvaarding – onderzoek laten doen door [A] . [A] heeft op 8 december 2020 een notitie (prod. W-094) naar buiten gebracht. Samengevat komt [A] tot de volgende conclusies:
Er zijn geen onjuiste waarden opgenomen in de Vraagspecificatie, het gaat om op basis van toekomstverwachtingen aangepaste data;
De grote verschillen tussen de concentraties van CZV, ZS en TP uit de berekeningen en uit de metingen, zijn vrijwel zeker te verklaren door invloeden van de terreinriolering waardoor de metingen (de bemonstering) niet representatief zijn;
Uit de op basis van metingen in de vier aanvoerstrengen berekende waarden wordt duidelijk dat de vrachten van CZV, Nkj, zwevende stof en P-tot zich alle duidelijk onder de waarden bevinden die in de Vraagspecificatie waren opgenomen;
De spreiding (standaardafwijking) van de huidige meetwaarden is niet hoger (lees: geringer) dan die van de meetwaarden uit de Vraagspecificatie (uitgezonderd P-tot, dat vergelijkbaar is). Er is geen reden om aan te nemen dat de tegenwoordige spreiding in de meetwaarden groter is dan in de periode 2009-2013;
Er kan geen conclusie worden getrokken over enige wijziging in de verhouding tussen BZV en CZV in de loop van de jaren.
Aangezien CZV, N-kj, P-tot en ZS zich allemaal onder de waarden in de
Vraagspecificatie bevinden (zie § 3.2.2) en over BZV niet veel te zeggen valt, zijn conclusies aangaande slibproductie zuurstofvraag en -verbruik (randnr. 7.41 [dv]) en de werking van het EssDe proces (randnr. 7.42 [dv]) ongefundeerd.
Het antwoord ten aanzien van N-inert (organisch opgelost stikstof / OON) zoals dit is gegeven in de Nota van Inlichtingen 8 (prod. B-095 dv) – er zijn geen historische gegevens voor handen – was onjuist. Er was een Stowa-rapport uit 2009. Deze gegevens waren niet bekend bij het Waterschap. De herkomst van de waarde 1.7 is onbekend, maar is wel in lijn met latere metingen uit 2016/2017. Het gaat om relatief hoge waardes, maar omtrent N-inert is niets vermeld in de Vraagspecificatie;
BZV is in dit rapport niet gemeten / geanalyseerd. [A] verwacht echter dat voor BZV hetzelfde geldt als voor de andere waarden.
5.154. Hierop heeft Besix ook een rapport laten opstellen door W+B, gepubliceerd op 27 augustus 2021 (prod. B-187). W+B reageert op het voornoemde rapport van [A] en het rapport van Arcadis (zie 5.152) en richt zich met name op de BZV en de BZV/CZV-verhouding. W+B stelt vast dat de in de Vraagspecificatie een gemiddelde BZV vracht van 13.526 kg O2 per dag is vermeld. W+B berekent de spreiding op basis van de zogenoemde interkwartielafstand. Deze is volgens haar geschikter bij weinig monsternames dan de door [A] gebruikte 95%-betrouwbaarheidsinterval. De BZV/CZV-verhouding uit de Vraagspecificatie is volgens W+B circa 0,371 dan wel circa 0,415 als men uitgaat van een analyse van bijlage 25 bij de Vraagspecificatie. W+B schrijft dat zij de conclusie van [A] (prod. W-094, p. 12) onderschrijft dat de BZV-vracht vanaf 2016 duidelijk groter is dan de waarde die in de Vraagspecificatie is aangegeven (een overschrijding van 15%). Volgens W+B is de spreiding sinds 2014 duidelijk toegenomen (met 44%). Voor alle geanalyseerde perioden (2009-2013 en 2014-2020) geldt dat de BZV/CZV-verhouding boven de Vraagspecificatie ligt, voor de periode 2014-2020 gaat het om een overschrijding van ruim 22%. W+B weerspreekt dat de terreinriolering van invloed is (geweest) op de BZV-vracht en de BZC/CZV verhouding. Zij stelt daartoe dat: i) de overschrijding al zichtbaar was voor de start van de werkzaamheden door Besix; ii) Arcadis BZV niet heeft meegenomen in hun onderzoek naar de invloed van de terreinriolering en uit enkel de analyse van de CZV kunnen geen sluitende conclusies over BZV worden getrokken; iii) BZV volgens Arcadis slechts in beperkte concentraties aanwezig is in het afvalwater van de terreinriolering, hetgeen er op duidt dat de hoge concentraties zich wel in het influent moeten bevinden; iv) er wel gefundeerde conclusies kunnen worden getrokken over de BZV-vracht omdat de verstorende werking van de terreinriolering op dit punt gering is.
5.155. In reactie daarop heeft het Waterschap rapporten laten opstellen door [A] en Arcadis. Deze rapporten heeft het Waterschap meegezonden met haar akte eiswijziging in reconventie van 11 maart 2022 (ten behoeve van de zitting van 22 maart 2022).
5.155.1. In de eerste plaats de notitie van [A] d.d. 3 maart 2022 over Influent (prod. W-201). Samengevat concludeert [A] :
De door W+B gebruikte interkwartielafstand (IKA) is niet passend omdat deze leidt tot onvoldoende betrouwbare conclusies. Dit komt volgens [A] door het aantal beschikbare metingen en de grote spreiding binnen deze metingen. Gelijktijdig schrijft [A] dat in de periode 2014-2020 voor CZV en BZV zowel STD als IKA circa 30% bedragen. Bij de kleinere (meet)aantallen uit 2009-2013 zijn er verschillen waarbij de STD een iets hogere/veiligere spreiding geeft. [A] weerspreekt dat er een toegenomen spreiding is.
W+B kan geen conclusies trekken over de wijziging in de BZV/CZV-verhouding door de foute bemonstering door de invloed van de terreinriolering in de periode 2017-2020. Pas vanaf medio oktober 2020 kan er goed gemeten worden en blijkt de BZV-vracht 7 tot 12% hoger dan het gemiddelde uit de Vraagspecificatie. Met een betrouwbaarheidsinterval van ± 11% valt deze waarde in die periode nog binnen deze marge en is er geen sprake van een significante afwijking ten opzichte van de Vraagspecificatie voor BZV. Voor de BZV/CZV-verhouding geldt dat het gemiddelde 10% hoger ligt in de periode 2014-2021 dan in de periode 2009-2013; ook dit is binnen de marges van een robuust ontwerp.
Om tot een robuust ontwerp te komen moet Besix – zeker gelet op de spreiding van de beschikbare gegevens – een aanzienlijke (50-60%) bandbreedte ten opzichte van het gemiddelde aanhouden, door bijvoorbeeld rekening te houden met een piekfactor van 1,6 in het ontwerp. Het Waterschap heeft Besix in het risicodossier gewezen op de benodigde robuustheid van het proces.
Over OON merkt [A] aanvullend op dat de concentratie in het influent nimmer expliciet is aangegeven in de Vraagspecificatie.
Het afvoerwater van [I] is niet van significante invloed geweest.
De debieten zijn niet toegenomen.
In zijn algemeenheid merkt [A] over de afwijkingen van de meetdata nog het volgende op:
“
Dat de in de vraagspecificatie opgegeven influentsamenstelling in enige mate afwijkt van de uitgangspunten die zijn gebruikt voor het opstellen van de vraagspecificatie,
hoeft geen verbazing te wekken. De meetdata betreffen de jaren 2009 — 2013, en de rwzi 's-Hertogenbosch mag worden geacht het toekomstige afvalwater te kunnen verwerken. Daarom is een berekeningsfactor toegepast. De vaststelling "Oude data (b)lijken onjuist in de Vraagspecificatie te zijn opgenomen" is daarom onjuist. Het
betreft niet de onjuiste opname van data, maar aanpassing aan de verwachtingen voor de toekomst.”.
5.155.2. Verder het rapport van Arcadis d.d. 2 maart 2022 over influent analyse (prod. W-205). De conclusie hiervan luidt:
“
Voorliggend onderzoek heeft aangetoond dat het monsternamepunt van het influent, zoals dat door [Besix] gerealiseerd is, onvoldoende representatieve meetwaarden heeft gegenereerd. Analyses van dit monsternamepunt hebben te hoge waarden geven. Gebleken is dat dit veroorzaakt wordt, doordat afvalwater vanuit de terreinriolering terugstroomde naar het monsternamepunt en zodoende de bemonstering beïnvloedde. Na verplaatsing van het instroompunt van de terreinriolering geeft de monstername door de [Besix] een representatief beeld van het berekende influent.”.
5.155.3. Tot slot het rapport van Arcadis van eveneens 2 maart 2022 over de influentbemonsteringslocatieanalye (prod. W-206). De conclusie hiervan luidt:
“
Er is in dit rapport gekeken naar de invloed van de locatie voor het bemonsteren van het influent van RWZI 's -Hertogenbosch. Hiervoor zijn er twee locaties met elkaar vergeleken, beide bemonsteringslocaties bevinden zich in de verzamelgoot van de zandvangers.
Eén monsternamekast is gerealiseerd aan een zijkant van de verzamelgoot door de [Besix], de andere monsternamekast is gerealiseerd in het midden van de verzamelgoot door het
[het Waterschap]. De hypothese is dat er geen verschil zit in de meetresultaten tussen de beide bemonsteringslocaties. Na een meet- en bemonsteringscampagne is vastgesteld, dat beide monsternamekasten een representatief beeld geven van het influent, de waardes komen goed overeen met de theoretisch te verwachten waarden. Statistisch gezien is er geen reden om de hypothese te verwerpen. De locatie van bemonstering in de verzamelgoot heeft dus geen significante invloed op de meetwaardes.”. Deze conclusie is tegengesteld aan de conclusie uit het onder 5.152 sub ii genoemde Arcadis-rapport.
De vorderingen
conventie
5.156. Besix vordert in conventie (samengevat):
V. het Waterschap te gebieden VTW138 als wijziging op de basisovereenkomst op te dragen aan Besix en schriftelijk aan Besix te verklaren de consequenties daarvan te dragen, op straffe van een dwangsom van € 100.000,-- te vermeerderen met een bedrag van € 25.000, per dag dat een overtreding voortduurt;
VI. het Waterschap te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 500.000, als vergoeding voor de door Besix te verrichten werkzaamheden voor de uitvoering van VTW 138.
VII. voor recht te verklaren dat het Waterschap verantwoordelijk is voor de geconstateerde onjuistheden c.q. onvolledigheden in de Vraagspecificatie ter zake de samenstelling van het influent, althans dat die afwijkingen een onvoorziene omstandigheid betreffen als bedoeld in § 44 UAV-GC 2005, althans in de risicosfeer van het Waterschap vallen;
5.157. Besix legt hieraan kort gezegd de volgende stellingen ten grondslag. De Vraagspecificatie bevat op het punt van de influentsamenstelling onjuistheden en/of onvolledigheden. De daarin opgenomen uitgangspunten blijken af te wijken van de werkelijke situatie na gunning, zo volgt uit door Besix verrichte metingen. Concreet gaat het om de waardes voor BZV, OB (onopgeloste bestanddelen / zwevende stof) , en P-tot. Daarnaast blijken de onderlinge BZV/CZV ratio’s af te wijken. Verder wijkt de spreidingskarakteristiek van het influent af. Daarbij heeft het Waterschap Besix verkeerd voorgelicht over de waardes van N-Inert. Tijdens de inlichtingenrondes heeft Besix het Waterschap namelijk gevraagd of er gegevens voor N-Inert waren. Het Waterschap heeft laten weten dat deze er niet waren, maar dit blijkt achteraf onjuist omdat er een STOWA-rapport uit 2009 bestaat. Het Waterschap is uitgegaan van het landelijk gemiddelde van 0.5 tot 1.5 mg/l terwijl in het STOWA-rapport voor RWZI Den Bosch 1.7 mg/l wordt genoemd.
In zijn algemeenheid merkt Besix op dat er oude informatie (uit 2009) is verstrekt die onjuist (b)lijkt te zijn opgenomen. Ook heeft het Waterschap nagelaten om informatie te delen over het van [I] afkomstige industrieel afvalwater.
Naar stelling van Besix is dit alles problematisch omdat zij het ontwerp heeft gebaseerd en heeft mogen baseren op de gegevens uit de Vraagspecificatie en de verder door het Waterschap verstrekte informatie. De RWZI is zo ontworpen dat zij het influent uit de Vraagspecificatie kan verwerken tot effluent dat voldoet aan de overeengekomen eisen. Afwijkingen in het influent zorgen er volgens Besix voor dat de RWZI niet aan deze eisen kan voldoen. Dit komt voor rekening en risico van het Waterschap omdat het Waterschap verplicht is om juiste en volledige informatie te verschaffen, althans omdat er sprake is van onvoorziene omstandigheden die er – kort gezegd – voor zorgen dat van Besix niet hoeft te worden verwacht dat zij het Werk onverkort conform het definitief ontwerp uitvoert.
Besix onderbouwt haar stellingen onder meer door te verwijzen naar de onder randnummer 5.154 aangehaalde rapportage.
Besix stelt dat de aanpassingen die noodzakelijk zijn ten gevolge van de gestelde onjuistheden en wijzigingen, kwalificeren als een wijziging in de zin van § 14 lid 3 juncto lid 1 UAV-GC 2005.
5.158. Het Waterschap betwist de stellingen van Besix. Het stelt daarnaast – en in lijn met de betwisting – (spiegelbeeldige) reconventionele vorderingen in. Voor zover van belang zullen de betwistingen van het Waterschap worden besproken bij de beoordeling.
reconventie
5.159. Het Waterschap vordert in reconventie (samengevat):
16. voor recht te verklaren dat geen sprake is of is geweest van onjuistheden of onvolledigheden in de Vraagspecificatie ter zake de influentsamenstelling, die zodanig zijn dat zij Besix ontslaan van haar contractuele verplichtingen;
17 voor recht te verklaren dat Besix aansprakelijk is voor de schade van het Waterschap als gevolg van de (onderzoeken naar de) vermeende afwijkingen in de influentsamenstelling;
18. Besix SA en Besix Environment hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de schade van het Waterschap gevolg van (de onderzoeken naar) de vermeende afwijkingen in de influentsamenstelling, nader op te maken bij staat.
5.160. Het Waterschap legt hieraan samengevat de volgende stellingen ten grondslag. Het Waterschap stelt voorop dat er geen noemenswaardige afwijkingen in het influent zijn ten opzichte van de Vraagspecificatie. Het wijst er op dat de metingen van Besix niet kloppen omdat de monsternames werden beïnvloed door de terreinriolering. Verder stelt het Waterschap dat de gegevens over N-inert niet bij haar bekend waren, maar wel openbaar beschikbaar zijn, zodat Besix die had kunnen raadplegen. Zowel het Waterschap als Besix gingen uit van dezelfde STOWA-gegevens.
In zijn algemeenheid voert het Waterschap aan dat afwijkingen voor rekening zijn van Besix. Ook stelt het dat zijn commerciële contracten met [I] geen noemenswaardige invloed hebben op het influent.
Het Waterschap onderbouwt zijn stellingen onder meer door te verwijzen naar de rapporten onder randnummers 5.152, 5.153 en 5.155 en bijbehorende subrandnummers.
5.161. Besix betwist de stellingen van het Waterschap. Zij verwijst daartoe in de eerste plaats naar haar stellingen in conventie. Voor zover van belang worden de verdere betwistingen hierna bij de beoordeling besproken.
De beoordeling
5.162. In conventie hebben meerdere vorderingen betrekking op VTW-138. De rechtbank bespreekt bij de beoordeling van dit geschilpunt alleen die componenten van VTW-138 die van belang zijn voor Discussiepunt III.
5.163. Besix bestrijdt op zichzelf niet dat de gegevens over het influent zoals deze door het Waterschap zijn opgenomen in de Vraagspecificatie
destijdsjuist waren; het gaat Besix namelijk om de situatie na gunning. Eventuele afwijkingen op het gebied van de hoeveelheid zwevende stof is vermeld bij Tabel 1 van Eis ID0.1 op pagina 4 van de Vraagspecificatie (prod. B-4).
Die aanvankelijke juistheid van de verstrekte gegevens neemt echter niet weg dat de waardes van het influent in de loop der jaren aan een wezenlijke wijziging onderhevig kunnen zijn geweest. De vraag is dan welke consequenties dit heeft voor de verhoudingen tussen partijen.
5.164. Het Waterschap stelt in dit verband allereerst dat Besix het risico op latere afwijkingen met betrekking tot het influent heeft aanvaard.
5.165. Het Waterschap wijst ter staving van deze stelling in de eerste plaats naar de uitlatingen van Besix in het Risicobeheersplan (prod. W-8). Hierin schrijft Besix samengevat dat het systeem zo is ontworpen dat veranderingen in het influent weinig effect hebben op het effluent; er is een 50%-marge ingebouwd, onder meer om N-schokken op te vangen.
De rechtbank volgt het Waterschap niet in zijn betoog dat Besix door haar uitlatingen in het risicobeheersplan (de gevolgen van) latere afwijkingen in het influent heeft aanvaard. De daargenoemde 50%-marge is kennelijk ingebouwd met het oog op piekbelasting van het systeem tot die orde van grootte. Dit heeft Besix ter zitting gesteld en dit strookt ook met de uitlatingen door [A] in haar notitie van 3 maart 2022 (prod. W-201, p. 11). Dit betekent dat deze passage uit het risicobeheersplan niet kan worden gebruikt om structureel hogere waarden – voor zover daar sprake van zou zijn – in het influent aan Besix toe te rekenen.
5.166. In de tweede plaats doet het Waterschap een beroep op artikel 22.6 van de Basisovereenkomst:
“
Door ondertekening van deze Overeenkomst verklaart de Opdrachtnemer dat hij zich in
voldoende mate op de hoogte heeft gesteld van de doelstellingen van de Opdrachtgever
met betrekking het Werk, dat de Opdrachtgever hem voldoende informatie ter zake
heeft verstrekt en dat het Werk geschikt is voor het door de Opdrachtgever beoogde
doel.”.
De rechtbank gaat niet mee in dit beroep. In de eerste plaats sluit deze bepaling niet een beroep op onvoorziene omstandigheden of dwaling uit. Ook houdt de bepaling geen rekening met de situatie waarin het Waterschap foutieve informatie verstrekt of informatie die naar zeggen van het Waterschap compleet is, maar dat niet blijkt te zijn, terwijl Besix daar wel op mocht vertrouwen. Kortom, van een algehele toedeling van het (informatie)risico aan Besix is geen sprake.
5.167. Verder doet het Waterschap een beroep op (onder meer) een uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 juli 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:5925), waarin kort gezegd werd geoordeeld dat afwijkingen van op zichzelf (destijds) juiste historische gegevens of afwijkingen van prognoses in beginsel voor rekening en risico van de opdrachtnemer zijn. De door het Waterschap aangehaalde jurisprudentie gaat over aanbestedingen in het openbaar vervoer en is niet zonder meer vergelijkbaar met dit geval. De discussie die daar speelde is namelijk een andere: door achterblijvende reizigersaantallen, is de overeenkomst voor de vervoerder (veel) minder lucratief en daarom ageert de vervoerder. In dit geschil draait het echter om afwijkingen in het influent die naar stelling van Besix hebben bewerkstelligd dat er niet kan worden voldaan aan de door het Waterschap opgelegde effluent(prestatie)eisen.
5.168. De rechtbank verwerpt daarom het standpunt van het Waterschap dat Besix het risico op latere afwijkingen met betrekking tot het influent heeft aanvaard.
N-inert
5.169. De rechtbank zal vervolgens ingaan op de stellingen van partijen over N-inert.
Tussen partijen is niet in geschil dat het Waterschap ten onrechte heeft geschreven dat er voor N-inert geen historische gegevens beschikbaar zijn. Daarnaast zijn partijen het er over eens dat in het STOWA-rapport, waarmee partijen later bekend zijn geworden, een waarde van 1.7 mg/l is vermeld en dat dit hoger is dan het landelijk gemiddelde van 0.5 – 1.5 mg/l. Hiermee staat vast dat Besix haar ontwerp op een onjuist uitgangspunt heeft gestoeld. De vraag is vervolgens voor wiens rekening en risico dit komt. Besix stelt – zoals hiervoor onder 5.157 al aangestipt – dat dit het Waterschap moet zijn omdat het Waterschap een onjuiste mededeling heeft gedaan waarop Besix mocht vertrouwen. Besix stelt dat de waardes N-Inert relevant zijn omdat deze rechtstreeks van invloed zijn op de effluent-EisID.03, waarin is bepaald dat de maximale N-waarde in het effluent 7,0 mg/l mag bedragen. Dit raakt daarmee ook aan de procesgarantie uit artikel 20.1 sub a van de basisovereenkomst. Besix verwijst in dit verband naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 juli 2020 en de daarin aangehaalde jurisprudentie van de Raad van Arbitrage voor de Bouw (RvA) waarin kort gezegd werd geoordeeld dat door toedoen van de opdrachtgever volledig lijkende informatie – terwijl deze in werkelijkheid onvolledig is – als onjuiste informatie kan worden gezien. Dit wordt door het Waterschap weersproken door te verwijzen naar zijn hiervoor besproken meer algemene verweren over informatieverstrekking, de aard van prognoses en artikel 22.6 van de basisovereenkomst. Tot slot betoogt het Waterschap dat de STOWA-informatie openbare informatie was en dus geen noodzakelijke informatie als bedoeld in § 3 lid 1 sub a UAV-GC 2005.
5.170. Aan het Waterschap kan worden toegegeven dat § 3 lid 1 sub a UAV-GC 2005 (inderdaad) bepaalt dat de opdrachtgever aan opdrachtnemer alle informatie moet verstrekken waarover zij beschikt, voor zover het ter beschikking stellen daarvan noodzakelijk is om de Opdrachtnemer in staat te stellen het Werk [..] conform de Overeenkomst te realiseren. De officiële toelichting vermeldt dat “noodzakelijk” ziet op de noodzaak om de informatie te verstrekken omdat de opdrachtnemer niet zelf over deze informatie kan beschikken. Gelet op deze toelichting voert het Waterschap terecht aan dat de STOWA-informatie wel openbare informatie was waar Besix over kon beschikken. Van een schending van § 3 lid 1 sub a UAV-GC 2005 is dus geen sprake.
Ook is het zo dat N-inert niet apart in de Vraagspecificatie is vermeld en dat er dus geen sprake is van een onjuistheid in de Vraagspecificatie waarvoor het Waterschap in beginsel aansprakelijk zou zijn.
Het vorenstaande neemt echter niet weg dat de onjuiste mededeling van het Waterschap dat er geen historische gegevens over N-inert waren, op grond van §3 lid 2 UAV-GC 2005, waarin is bepaald dat de opdrachtgever verantwoordelijk is voor de inhoud van
alleinformatie die door haar aan de opdrachtnemer ter beschikking is gesteld, voor rekening van het Waterschap komt. Dit gaat blijkens de officiële toelichting immers ook om informatie die het niet noodzakelijkerwijs aan de opdrachtnemer had hoeven verstrekken. De rechtbank is daarom van oordeel dat op grond van de mededeling van het Waterschap dat er geen historische gegevens waren, Besix redelijkerwijs ook niet meer naar dergelijke historische gegevens hoefde te zoeken. Dat het ontwerp is geijkt op 0.5 – 1.5 mg/l en niet 1.7 mg/l, komt daarmee voor rekening en risico van het Waterschap. Artikel 22.6 van de basisovereenkomst maakt dit niet anders. Besix mocht er immers gerechtvaardigd vanuit gaan dat zij op het punt van N-inert voldoende door het Waterschap was geïnformeerd.
5.171. De vervolgvraag is wat dit betekent voor de vorderingen van partijen.
5.172. Vordering V luidt kort gezegd dat de rechtbank het Waterschap gebiedt om VTW 138 als wijziging van de Basisovereenkomst op te dragen en schriftelijk aan Besix te verklaren dat het de consequenties daarvan zal dragen.
Alvorens tot een beslissing te komen, ziet de rechtbank aanleiding om partijen in de gelegenheid te stellen zich hierover nader uit te laten. Over de volgende punten wenst de rechtbank nog informatie te verkrijgen van partijen:
Wat zou die wijziging dan feitelijk moeten zijn en welke consequenties zijn dat dan?
Moet in dit geval nog de procedure van § 45 UAV-GC 2005 worden doorlopen?
Besix heeft aan het Waterschap de optie voorgelegd de omvang van de opdracht te beperken of te vereenvoudigen, mogelijk door een aanpassing van eis 0.3. Hoe zien partijen dit, mede in het licht van de overige geschilpunten en de vraag tot welke wijziging de EssDe® problematiek zou moeten leiden?
De rechtbank houdt voor wat betreft N-inert haar verdere beslissing aan.
5.173. In vordering VI vraagt Besix om een voorschot ter zake de onder VTW 138 uit te voeren werkzaamheden. Gezien het onder 5.172 bepaalde, wordt ook deze vordering wat betreft N-inert aangehouden.
5.174. Vordering VII is toewijsbaar waar het gaat om het volgende deel:
Een verklaring voor recht dat de afwijkingen in de samenstelling van het influent – voor wat betreft N-inert –binnen de risicosfeer van het Waterschap vallen.
5.175. Vordering 16 is voor wat betreft N-inert toewijsbaar omdat er op dit punt geen onjuistheden staan in de Vraagspecificatie (maar wel in de nota van inlichtingen).
5.176. Vordering 17 is ter zake N-inert niet toewijsbaar en zal worden afgewezen. Immers is de afwijking van N-inert toerekenbaar aan het Waterschap.
5.177. Vordering 18 is ter zake N-inert niet toewijsbaar en zal worden afgewezen om dezelfde reden als vordering 17.
Verhouding BZV / CZV
5.178. De rechtbank zal nog geen oordeel vellen over de BZV / CZV-verhouding. Partijen hebben beiden onderbouwde standpunten ingenomen over deze elementen, waaronder (door Besix) dat deze elementen niet worden beïnvloed door de plaatsing van de monsternamekast). Zoals blijkt uit overweging 5.155, heeft het Waterschap relatief kort voor de mondelinge behandeling nieuwe rapporten in het geding gebracht over de BZV / CZV-verhouding. Gezien het tijdstip van indienen, heeft Besix onvoldoende gelegenheid gehad om inhoudelijk op deze nieuwe informatie te reageren. In het kader van hoor en wederhoor wordt Besix in de gelegenheid gesteld om te reageren op de onder randnummer 5.155 en subnummers genoemde rapporten.
5.179. De beslissing over alle vorderingen over en weer wordt op dit punt aangehouden.
Onopgeloste Bestanddelen/ Zwevende Stof en P-tot (fosfor / fosfaat)
5.180. De rechtbank oordeelt dat de stelling van Besix dat sprake is van een (significante) afwijking ten opzichte van de Vraagspecificatie voor Zwevende stof / OB en Ptot. niet is komen vast te staan. Zij licht dat als volgt toe.
5.181. In VTW138 schrijft Besix het volgende [onderstreping rechtbank]:
“Eerste vaststelling is dat o.b.v. de meetgegevens blijkt dat de gemiddelde samenstelling
waargenomen van het afvalwater niet voldoet aan de initiële Vraagspecificatie eis 0.1. Inzake BZV vracht, maat voor biologische afbreekbare vuilvracht, wordt systematisch een zeer significante afwijking vastgesteld voor de periode 2014 tot en met 2019.Voor inkomende zwevende stof vracht en tevens voor de inkomende TP fosforvracht wordt in 2019 tevens een lichte overschrijding, desalniettemin een overschrijding vastgesteld.”
Naar eigen stelling van Besix is dus (hooguit) sprake van een lichte overschrijding.
5.182. Vervolgens heeft het Waterschap middels de onder 5.152 en 5.153 aangehaalde rapporten gemotiveerd weersproken dat er voor OB en P-tot sprake is van een overschrijding. De door Besix gemeten overschrijding wijt het Waterschap aan een verkeerde plaatsing van de monsternamekast (waar deze beïnvloed wordt door de terreinriolering). Het rapport dat Besix ter reactie heeft laten opstellen – samengevat weergegeven bij 5.154 –, richt zich met name op BZV en de verhouding BZV/CZV. Besix besteedt in haar conclusie van antwoord in reconventie ook geen specifieke aandacht aan de stellingen van het Waterschap over OB en P-tot. Zij stelt weliswaar dat de waardes BZV/ CZV en N-inert niet worden beïnvloed door de plaats van de monsternamekast, maar vermeldt dit niet ten aanzien van de andere elementen. Ter zitting heeft Besix bovendien aangegeven dat het mogelijkerwijs zo zou kunnen zijn dat de metingen ter zake deze elementen is beïnvloed door de plaats van monsterafname (maar dat dat op dat moment niet te verifiëren was). Gezien dit alles heeft Besix – mede in het licht van de betwisting door het Waterschap – te weinig gesteld om aan te nemen dat er sprake is van een (significante) afwijking ten opzichte van de Vraagspecificatie voor de elementen OB en P-tot.. Dit betekent dat het door Besix gedane bewijsaanbod wordt gepasseerd.
5.183. Voor de vorderingen over en weer voor deze elementen betekent dat het volgende:
5.183.1. De vorderingen in conventie V, VI en VII worden voor wat betreft OB en P-tot afgewezen.
5.183.2. Vordering 16 in reconventie (verklaring voor recht dat geen sprake was van onjuistheden of onvolledigheden in de Vraagspecificatie) wordt wat betreft OB en P-tot bij gebrek aan belang afgewezen. De vaststelling in conventie dat Besix onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake was onjuistheden of onvolledigheden in de Vraagspecificatie, betekent niet dat in reconventie met zekerheid kan worden vastgesteld dat geen sprake was van onjuistheden of onvolledigheden. Dat zou nader moeten worden onderzocht, waarbij de bewijslast op het Waterschap zou rusten. Daarbij heeft het Waterschap echter na de afwijzing van de vorderingen in conventie geen belang.
5.183.3. Vordering 17 in reconventie wordt toegewezen, voor de elementen OB en P-tot. De beslissing over vordering 18 in reconventie wordt wat betreft deze elementen aangehouden totdat partijen zich over de schadevorderingen hebben kunnen uitlaten.
Het afvalwater van [I]
5.184. Besix verwijt het Waterschap ook nog dat het Waterschap niet aan Besix heeft gemeld dat het tijdens de aanbestedingsprocedure afspraken over een ‘anti-afhaaksubsidie’ heeft gemaakt met [I] over de verwerking van het industriële afvalwater van de [I] brouwerij, dat een substantiële invloed heeft op de samenstelling en spreiding van het influent. De rechtbank verwerpt dat verwijt, omdat het Waterschap met de anti-afhaaksubsidie [I] heeft bewogen haar afvalwater
te blijvenlozen op de RWZI. De anti-afhaaksubsidie heeft daarom geen gevolg gehad voor de influentsamenstelling. Dat wordt bevestigd in de notitie van [A] (prod. W-201): “Het afvalwater van [I] maakt integraal deel uit van het influent en is dus als zodanig opgenomen in de Vraagspecificatie. Dus kan niet geconcludeerd worden dat het afvalwater van [I] van significante invloed op de influentsamenstelling noch op de spreiding van de waarden.”
De vorderingen tot schadevergoeding (algemeen)
5.185. Bij de mondelinge behandeling zijn de schadevorderingen niet extensief behandeld. De rechtbank zal partijen daarom de gelegenheid bieden om zich nader uit te laten over de schadevorderingen van het Waterschap in verband met de influentsamenstelling.
Conclusie ten aanzien van wijzigingen van het ontwerp
5.186. In verband met de EssDe®-problematiek heeft de rechtbank beslist dat het Waterschap van Besix kan verlangen dat zij een nieuw ontwerp maakt met een alternatief voor EssDe® (5.44). Besix wordt in de gelegenheid gesteld op te geven of zij verwacht dat zij een reëel alternatief kan ontwikkelen (5.46).
5.187. De rechtbank heeft beslist dat het Waterschap onder omstandigheden tot op zekere hoogte financieel moet bijdragen in de kosten van uitvoering van het nieuwe ontwerp (5.45). Voor de omvang van de eventuele bijdrage van het Waterschap is van belang voor welke oplossing Besix zal kiezen, of dat een werkbare oplossing is en voor welke prijs het Waterschap de renovatie in 2014/2015 zou hebben gegund als reeds toen duidelijk was dat de EssDe® technologie niet tot het gewenste resultaat kon leiden. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich daarover uit te laten.
5.188. In verband met de legionella-problematiek is geen aanpassing van het ontwerp nodig (5.91).
5.189. In verband met de geurproblematiek heeft de rechtbank een deskundigenbericht aangekondigd (5.137). Als de rechtbank daarna beslist dat de geurproblematiek voor rekening en risico van Besix komt, is een aanpassing van het ontwerp niet aan de orde omdat het Waterschap al heeft gekozen voor een gaswasser als oplossing (5.141). De rechtbank hoeft dan alleen nog te beslissen over de kosten van die gaswasser.
5.190. Op dit moment is het nog onduidelijk of de problematiek over de influentsamenstelling leidt tot een ontwerpwijziging. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar haar vragen over N-inert onder 5.172 en over de nog openstaande BZV / CZV-discussie als benoemd onder randnummer 5.178.
5.191. De rechtbank zal Besix in de gelegenheid stellen om op te geven of zij verwacht dat zij de wijziging van het ontwerp ter vervanging van de EssDe®-technologie kan combineren met de andere (eventueel) noodzakelijke wijzigingen van het ontwerp die voor rekening van het Waterschap komen.
Overige vorderingen tot betaling
De bouwtermijnen en de bankgarantie
5.192. Besix vordert in conventie (samengevat):
X. het Waterschap te veroordelen om aan Besix te voldoen de onbetaalde termijnbedragen van € 6.928.609,, vermeerderd met de vervallen rente daarover tot 1 september 2020 van € 679.675,75 en met de wettelijke handelsrente over het totaalbedrag van € 7.608.284,75 vanaf 1 september 2020;
XI. het Waterschap te veroordelen om aan Besix te voldoen het onterecht onder de garantie getrokken bedrag van € 1.993.500,, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 4 mei 2020.
5.193. Besix legt aan die vorderingen ten grondslag dat het Waterschap de bouwtermijnen ten onrechte niet heeft betaald en ten onrechte de bankgarantie heeft getrokken.
5.194. Het Waterschap voert als verweer dat de bouwtermijnen 57a, 57b en 57e nog niet opeisbaar zijn, omdat nog niet aan de voorwaarden voor betaling is voldaan (zie tabel pag. 143 en 144 CvA). Het Waterschap meent dat het de wel opeisbare bouwtermijnen en de getrokken bankgarantie terecht heeft verrekend met zijn tegenvorderingen. Voor het geval de rechtbank oordeelt dat enige vordering van Besix nog niet (geheel) is verrekend, verrekent het Waterschap zijn nog niet verrekende tegenvorderingen alsnog. Het Waterschap wijst erop dat een beroep op verrekening op grond van artikel 6:129 lid 1 BW terugwerkende kracht heeft tot het moment van ontstaan van de bevoegdheid van verrekening. Ook beroept het Waterschap zich op een opschortingsrecht.
5.195. Omdat de hoogte van vorderingen nog niet aan de orde is geweest bij de mondelinge behandeling, zal de rechtbank Besix in de gelegenheid stellen om te reageren op de betwisting door het Waterschap van de bouwtermijnen 57a, 57b en 57e
.
5.196. De rechtbank zal hierna eerst de overige tegenvorderingen van het Waterschap beoordelen. Daarna zal zij beslissen over het beroep van het Waterschap op verrekening in het verleden en in de conclusie van antwoord en over het beroep van het Waterschap op een opschortingsrecht.
De factor 1,3 bij de capaciteit van de sliblijn (discussiepunt V)
5.197. Het Waterschap vordert in reconventie (samengevat):
23. voor recht te verklaren dat Besix jegens het Waterschap toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van EisID S.3 van de Vraagspecificatie Deel 1 en dat zij dientengevolge aansprakelijk is voor de schade van het Waterschap als gevolg van die tekortkoming in de vorm van gederfde inkomsten door de ontoereikende capaciteit van de sliblijn;
24. Besix SA en Besix Environment hoofdelijk te veroordelen tot betaling van die schade, nader op te maken bij staat.
5.198. Eis S.3 luidde in de oorspronkelijke Vraagspecificatie (prod. B-4 pag. 12):
"De dimensionering van de sliblijn dient plaats te vinden voor een ontwerpcapaciteit van 210.000 kg/d externe aanvoer."', met als toelichting "Voor de technologische berekeningen voor de EMVI criteria dient rekening gehouden te worden met de gemiddelde capaciteit van 147.000 kg/d externe aanvoer. De interne slibproductie RWZI 's-Hertogenbosch is
hierin nog niet inbegrepen."
Eis S.3 werd in de Tweede Nota van Inlichtingen (prod. W120 pag. 19) gewijzigd in:
“Het ontwerp dient gebaseerd te zijn op 1,3 maal de gemiddelde aanvoer, zoals weergegeven in onderstaande tabel. (…) De toelichting bij eis S.3 blijft ongewijzigd”.
In de Vierde Nota van Inlichtingen (prod. W-121 pag. 2) werd de toelichting gewijzigd, maar de nieuwe tekst is in de productie niet leesbaar.
In die Vierde Nota van Inlichtingen antwoordde het Waterschap op een vraag:
"Als ontwerpwaarde voor de extern slibaanvoer wordt de gemiddelde externe slibproductie met 30% verhoogd, zodat nagenoeg al het externe slib ook daadwerkelijk verwerkt kan worden. (...)".
5.199. Besix erkent in deze procedure dat in het ontwerp van de toevoer van het extern slib naar twee weegtrechters geen rekening is gehouden met de piekfactor 1,3.
5.200. Het Waterschap stelt zich op het standpunt dat de installatie daarmee niet voldoet aan de eisen uit de Vraagspecificatie. Het Waterschap stelt dat het schade lijdt in verband met de hogere kosten van afvoeren van het overschot van het slib naar de verbrander.
5.201. Besix voert het volgende verweer.
Besix is niet tekort geschoten in de nakoming van de eis uit de Vraagspecificatie, omdat de capaciteit van de sliblijn voldoet aan de eisen. Weliswaar houdt het ontwerp op één punt geen rekening met de eis van de factor 1,3, maar de installatie voldoet toch aan de eis dat de sliblijn een piek in de aanvoer tot 30% moet kunnen verwerken. De slibverwerkingscapaciteit moet conform de Vraagspecificatie worden bepaald aan de hand van de hoeveelheid slib die per etmaal kan worden verwerkt. Er zijn voldoende mogelijkheden om de piek in de aanvoer tijdelijk op te slaan en die daarna ’s avonds en ’s nachts (als er geen extern slib wordt aangevoerd) alsnog binnen een etmaal naar de weegtrechters af te voeren. Ook de slibvergister heeft voldoende capaciteit om de piek te verwerken, omdat het ontwerp uitgaat van een verblijftijd van het slib in de slibvergister van 18 dagen, terwijl de Vraagspecificatie minimaal 15 dagen eiste. De verblijftijd kan daarom bij een piek nog worden verkort. Het gaat hier daarom alleen om een papieren discussie. [A] heeft geadviseerd om deze kwestie op te lossen door het Uitvoeringsontwerp aan te passen aan de as-built installatie. Het Waterschap heeft in zijn jaarverslag over 2020 verklaard dat de sliblijn in de praktijk zeer goed functioneert, zodat het Waterschap geen schade lijdt in de vorm van de gederfde inkomsten die het als schade presenteert.
5.202. Het Waterschap reageert dat het een RWZI wil hebben die voldoet aan wat het Waterschap heeft gevraagd, dus een sliblijn die aan de eis uit de Vraagspecificatie voldoet. Het Waterschap betwist dat toch aan de capaciteitseis zou worden voldaan, omdat dat pas kan worden vastgesteld tijdens het meetjaar waarin de basisovereenkomst voorziet.
5.203. De rechtbank constateert dat eis S.3 niet inhoudt dat de sliblijn in staat moet zijn 130% van de gemiddelde aanvoer van extern slib te verwerken, maar dat het ontwerp van de sliblijn moet zijn gebaseerd op die 130%. Het staat vast dat één onderdeel van het ontwerp niet aan die eis voldoet. Het Waterschap kan daarom van Besix verlangen dat zij haar ontwerp zodanig aanpast dat ook bij de toevoer van het extern slib naar de twee weegtrechters rekening wordt gehouden met de piekfactor 1,3. Dat vordert het Waterschap echter niet.
5.204. De vorderingen van het Waterschap betreffen alleen de aansprakelijkheid van Besix voor de schade van het Waterschap. Bij de mondelinge behandeling zijn de schadevorderingen nog niet extensief behandeld, zodat de rechtbank partijen in de gelegenheid zal stellen zich daarover nader uit te laten.
De korting van artikel 18.1 van de basisovereenkomst (discussiepunt VI)
5.205. Het Waterschap vordert in reconventie (samengevat):
25. voor recht te verklaren dat Besix gehouden is tijdens de bouwfase de vergunde norm voor effluentkwaliteit onverminderd na te leven;
26. voor recht te verklaren dat Besix aansprakelijk is voor schade van het Waterschap en voor de gevolgen anderszins van de (tijdelijke) niet-naleving van vergunde normen voor de effluentkwaliteit;
27. voor recht te verklaren dat Besix het Waterschap moet vrijwaren voor alle eventuele boetes en/of (schade)vorderingen anderszins die het Waterschap nu of in de toekomst moet betalen als gevolg van het overschrijden van de vergunde norm tijdens de bouwfase.
5.206. Deze vorderingen betreffen de tijdelijke overschrijding van de vergunde stikstofnormen tijdens de renovatie vanaf 27 februari 2018 en een latere tijdelijke overschrijding van de fosfaatnorm. Het Waterschap heeft bij brief van 29 maart 2018 aanspraak gemaakt op een korting op grond van artikel 18.1 van de basisovereenkomst wegens het niet (tijdig) of ondeugdelijk nakomen van de beheersmaatregelen ter voldoening aan de stikstofnorm. Het Waterschap heeft in mei 2018 totaal € 440.000, voor die kortingen verrekend met de bouwtermijnen.
5.207. In artikel 18.1 van de basisovereenkomst is bepaald:
“De Opdrachtnemer is verplicht tijdig de beheersmaatregelen uit te voeren zoals opgenomen in het risicobeheersplan, welk risicobeheersplan is opgenomen in de Aanbieding. Indien en zodra de Opdrachtnemer een beheersmaatregel niet (tijdig) of ondeugdelijk nakomt, verbeurt hij een korting van € 10.000,-- per geval en € 5.000,-- per dag dat de Opdrachtnemer in dit verband in gebreke blijft, zonder dat ingebrekestelling of toerekenbaarheid aan Opdrachtnemer vereist is, voorts met dien verstande dat de Opdrachtgever zowel de korting als juiste nakoming kan vorderen en dat deze korting onverlet laat de mogelijkheid van de Opdrachtgever tot het vorderen van schadevergoeding voor zover deze het bedrag van de korting(en) overstijgt.”.
Overschrijding van de stikstofnorm vanaf 27 februari 2018
5.208. In het risicobeheersplan van Besix (prod. W-8) is onder meer vermeld:
“Binnen onze ombouwfilosofie realiseren wij eerst de noodzakelijke nieuwe onderdelen, die de functie van te vervangen en te renoveren onderdelen overnemen. Hierdoor blijft het zuiveringsproces altijd gecontinueerd, waarbij wij tijdelijke installaties zoveel mogelijk vermijden. Zo doen wij geen concessies voor de ombouw van de waterlijn en bouwen wij eerst een 5e straat. Daarna kunnen wij de overige straten 1voor1 renoveren en aanpassen. Hierdoor blijft de effluentkwaliteit tijdens de ombouw geborgd. "
en
"Escalaties met betrekking tot effluentkwaliteit, overlast of veiligheid & gezondheid zien wij dan ook niet meer als een risico.”.
5.209. Het Waterschap legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag.
Op grond van de Vraagspecificatie moet het effluent voldoen aan de kwalitatieve eisen die daaraan in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) worden gesteld. Op basis van de geldende vergunningsvoorschriften werden de effluentnormen bepaald als een voortschrijdend jaargemiddelde.
Het Waterschap heeft voor het sluiten van de basisovereenkomst Besix gewezen op het risico van het ombouwplan van Besix voor de kwaliteit van het effluent. Besix heeft dit risico in haar risicobeheersplan weggewuifd.
Tijdens de renovatie bleken de vraagtekens die het Waterschap vooraf zette bij het ombouwplan terecht, omdat in het vierde kwartaal van 2017 het stikstofgehalte in het effluent alsmaar verder toenam. Het Waterschap heeft bij brief van 21 december 2017 Besix gewaarschuwd voor overschrijding van de vergunde norm en Besix gevraagd om een plan van aanpak om de effluentkwaliteit binnen de vergunde normen te houden, maar Besix zette de beheersmaatregelen uit het Risicobeheersplan niet tijdig en deugdelijk in. Daardoor werd de vergunde stikstofnorm uiteindelijk overschreden. Bij brief van 29 maart 2018 (prod. W-138) heeft het Waterschap daarom de korting van artikel 18 van de basisovereenkomst vanaf 27 februari 2018 in rekening gebracht bij Besix. Bij brief van 24 april 2018 (prod. W-139) heeft het Waterschap toegelicht dat de brief van 29 maart 2018 geen betrekking had op maatregelen uit het risicobeheersplan, maar op de beheersmaatregelen die Besix had moeten treffen op grond van het plan van aanpak waarom het Waterschap in de brief van 21 december 2017 had gevraagd. Besix reageerde dat de overschrijding van de vergunde normen niet aan Besix toerekenbaar was maar het gevolg was van omstandigheden die in de risicosfeer van het Waterschap lagen. Het Waterschap betwist dat. De verslechterde effluentkwaliteit is het gevolg van ontwerpkeuzes van Besix, die heeft nagelaten om effectieve beheersmaatregelen te nemen. Besix heeft er in een brief van 7 augustus 2018 (prod. W-143) op gewezen dat zij de beheersmaatregel van haar ombouwplan (eerst een vijfde waterlijn bouwen en daarna de overige waterlijnen 1-voor1 renoveren) heeft uitgevoerd. Maar daarbij ziet Besix over het hoofd dat zij alle totaal zes beheersmaatregelen had moeten treffen, terwijl zij maar één beheersmaatregel heeft getroffen en niet tijdig en deugdelijk is overgegaan tot het inzetten van de andere beheersmaatregelen uit het risicobeheersplan.
Het Waterschap concludeert dat Besix voor het aangaan van de basisovereenkomst bekend was met mogelijke effluentkwaliteitsrisico’s, maar doelbewust de borging van de effluentkwaliteit heeft gegarandeerd door in het risicobeheersplan toe te zeggen dat een verslechterde effluentkwaliteit kan worden uitgesloten door de toepassing van de door haar voorgestelde beheersmaatregelen. Besix heeft tijdens de uitvoering van het werk keuzes gemaakt die een nadelig effect hebben gehad op de effluentkwaliteit en zij heeft de relevante beheersmaatregelen uit het risicobeheersplan niet tijdig en ondeugdelijk toepast. Daardoor heeft het risico ten aanzien van de effluentkwaliteit zich daadwerkelijk geuit. Artikel 18 van de basisovereenkomst laat er geen twijfel over bestaan dat Besix in die gevallen de vastgestelde boete verschuldigd is. Het Waterschap heeft deze korting gerechtvaardigd verrekend met de bouwtermijnen.
5.210. Besix voert verweer.
5.211. De rechtbank verwerpt het standpunt van het Waterschap dat Besix in verband met de overschrijding van de stikstofnorm vanaf 27 februari 2018 de korting van artikel 18.1 van de basisovereenkomst verschuldigd is. Die korting is alleen verschuldigd als Besix concrete beheersmaatregelen uit het risicobeheersplan niet tijdig of ondeugdelijk uitvoert. Het Waterschap heeft alleen verwezen naar de concrete beheersmaatregel van het ombouwplan, die Besix feitelijk heeft uitgevoerd door eerst de vijfde waterlijn te bouwen en in gebruik te laten nemen en daarna pas te beginnen aan de renovatie van de eerste bestaande waterlijn. Volgens het Waterschap heeft Besix vijf andere beheersmaatregelen uit het risicobeheersplan niet of niet tijdig uitgevoerd, maar die stelling moet als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen omdat het Waterschap niet heeft toegelicht op welke concrete beheersmaatregelen het doelt.
5.212. Het beroep van het Waterschap in conventie op verrekening met de kortingen moet daarom worden verworpen.
5.213. De rechtbank constateert dat het Waterschap in reconventie geen enkele vordering heeft ingesteld in verband met de korting van artikel 18.1 van de basisovereenkomst, maar bij de vorderingen 25 tot en met 27 alleen uitgaat van een verplichting van Besix om tijdens de bouwfase de vergunde norm voor effluentkwaliteit onverminderd na te leven. Het Waterschap heeft echter niet toegelicht waarop het Waterschap het bestaan van die verplichting baseert.
5.214. Mogelijk bedoelt het Waterschap met het verwijt dat Besix geen plan van aanpak met nieuwe beheersmaatregelen heeft gemaakt, te stellen dat de opdrachtnemer die ontdekt dat beheersmaatregelen uit het risicobeheersmaatregel onvoldoende zijn om verwezenlijking van een bepaald risico te voorkomen, verplicht is om nieuwe beheersmaatregelen te bedenken en uit te voeren. Maar dat heeft Besix ook gedaan: toen in februari 2018 de renovatie van de eerste bestaande waterlijn klaar was, is Besix niet begonnen met de renovatie van de tweede bestaande waterlijn zoals in haar ombouwplan was gepland, maar heeft zij die in gebruik gelaten zodat vijf waterlijnen meer stikstof konden verwijderen dan de geplande vier waterlijnen. Het Waterschap heeft niet toegelicht welke andere (eerdere) beheersmaatregelen in redelijkheid van Besix hadden kunnen worden verwacht.
5.215. Het Waterschap verwijst ook nog naar de eis in de Vraagspecificatie dat het effluent moet voldoen aan de eisen in de Wvo, maar die Vraagspecificatie betreft de eisen waaraan de installatie na de oplevering moet voldoen en niet de eisen tijdens de bouwfase.
5.216. Het Waterschap stelt ten slotte dat Besix de borging van de effluentkwaliteit heeft gegarandeerd in haar risicobeheersplan, maar een dergelijke garantie valt niet in dat risicobeheersplan te lezen. Met de opmerking “Hierdoor blijft de effluentkwaliteit tijdens de ombouw geborgd.” heeft Besix alleen de verwachting uitgesproken dat haar ombouwplan voldoende zou zijn om te voorkomen dat het risico van een te slechte effluentkwaliteit zich zou verwezenlijken.
5.217. De vorderingen 25 tot en met 27 moeten daarom wat betreft de overschrijding van de stikstofnorm als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Overschrijding van de fosfaatnorm in mei 2019
5.218. In het risicobeheersplan van Besix (prod. W-8) is in verband met fosfaat vermeld:
“Biologisch P-verwijdering:
• Deze wordt ondersteund door de FeCl3 dosering, die op grond van metingen zodanig gestuurd wordt dat fluctuaties snel en automatisch worden opgevangen.
• Het is mogelijk om automatisch in de nabezinker FeCl3 te doseren als finetuning.”
5.219. Het Waterschap stelt in dit verband:
Op 7 mei 2019 was ook nog sprake van een overschrijding van de vergunde norm voor het fosfaatgehalte. Besix heeft ook toen nagelaten om tijdig deugdelijke maatregelen te treffen om de effluentkwaliteit weer binnen de vergunde norm te krijgen. Besix heeft de in het risicobeheersplan opgenomen maatregel van het doseren van ijzerchloride op de nabezinktanks niet dan wel onvoldoende getroffen. Volgens Besix was slechts sprake van een tijdelijk hogere concentratie fosfaat die alleen aan het licht kwam door afwijkende meetfrequenties van het Waterschap. De meetfrequentie is echter niet van belang voor het voortschrijdend gemiddelde. Besix stelde verder dat zij wel degelijk tijdig beheersmaatregelen zou hebben uitgevoerd, maar Besix heeft niet onderbouwd welke beheersmaatregelen zij op welk moment zou hebben getroffen. Besix is daarom ook daarvoor de contractuele korting verschuldigd.
5.220. De rechtbank constateert dat het Waterschap niets vordert in verband met de korting die Besix verschuldigd zou zijn vanwege de overschrijding van de fosfaatnorm. Het Waterschap heeft deze korting niet verrekend met de bouwtermijnen, dus is deze korting evenmin van belang voor het beroep van het Waterschap op verrekening in het verleden. Het nieuwe beroep van verrekening betreft alleen de tegenvorderingen van het Waterschap, waartoe deze korting niet behoort. Het Waterschap heeft alleen de vorderingen 25 tot en met 27 ingesteld. Ook in het kader van de overschrijding van de fosfaatnorm heeft het Waterschap niet onderbouwd waarop het baseert dat Besix gehouden is tijdens de bouwfase de vergunde norm voor effluentkwaliteit onverminderd na te leven. De vorderingen 25 tot en met 27 moeten daarom ook wat betreft de overschrijding van de fosfaatnorm als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
De boetes op grond van artikel 16 basisovereenkomst (discussiepunt VII)
5.221. Het Waterschap vordert in reconventie (samengevat):
28. voor recht te verklaren dat Besix op grond van artikel 16.1(a) van de basisovereenkomst vanaf 24 oktober 2015 een boete van € 5.000, per dag verschuldigd is wegens de te late indiening van een compleet en volledig Definitief Ontwerp;
29. voor recht te verklaren dat Besix op grond van artikel 16.1(b) van de basisovereenkomst vanaf 1 oktober 2018 een boete van € 5.000, per dag verschuldigd is wegens de te late oplevering van het Werk;
30. Besix SA en Besix Environment hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan het Waterschap van de boetes op grond van artikel 16.1(a) en 16.1(b)van de basisovereenkomst;
31. Besix SA en Besix Environment hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 15.000.000, op de nog niet verrekende boetes van, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 oktober 2018.
5.222. In artikel 16 van de basisovereenkomst is bepaald:
“16.1. De in § 36 lid 3 UAV-GC 2005 bedoelde boetebedragen luiden als volgt:
a. Mijlpaaldatum: geaccepteerd definitief ontwerp uiterlijk acht maanden na opdrachtverlening: € 5.000,-- per dag;
b. Mijlpaaldatum: oplevering van het Werk: € 5.000,- per dag.