ECLI:NL:RBOBR:2022:298

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
01/291472-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het produceren en verkopen van MDMA met bewijsuitsluiting van EncroChat-data

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met zijn vader betrokken was bij de productie en verkoop van MDMA. De verdachte werd beschuldigd van het voorbereiden, bewerken en verwerken van MDMA, met een totale hoeveelheid van ongeveer 105 kilogram. De rechtbank verwierp de door de verdediging ingebrachte 'EncroChat-verweren', die stelden dat de verkregen data onrechtmatig waren en niet als bewijs mochten worden gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de interceptie van de EncroChat-gegevens door de Franse autoriteiten rechtmatig was en dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was om de rechtmatigheid van het Franse onderzoek te toetsen. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de betrokkenheid van de verdachte en de impact van synthetische drugs op de volksgezondheid. De rechtbank verklaarde ook een in beslag genomen geldbedrag van € 700,00 verbeurd, aangezien dit vermoedelijk uit de opbrengsten van de strafbare feiten was verkregen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.291472.20
Datum uitspraak: 01 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 februari 2021, 24 juni 2021, 25 juni 2021, 2 december 2021 en 18 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 januari 2021. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 19 februari 2021 gewijzigd. Met inachtneming van deze wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 11 juni 2020 te Nistelrode, gemeente Bernheze, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van MDMA en/of amfetamine, zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat feit, te weten (een) tabletteerplaats met rondloper en/of een maalmachine en/of een granuleermachine en/of een mengmachine en/of een of meerdere compressors en/of een stofzuiger en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) stoffen, waaronder cellulose en/of magnesiumstearaat en/of kleurstoffen, zijnde (elk) een stof geschikt/benodigd voor de bereiding en/of bewerking en/of verwerking en/of vervaardiging van MDMA en/of amfetamine;
feit 2:
hij op of omstreeks 11 juni 2020 te Nistelrode, gemeente Bernheze, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad één of meer hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA (totaal ongeveer 105 kilogram), zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 3:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 maart 2020 tot en met 10 juni 2020 en/of de periode van 12 juni 2020 tot en met 16 november 2020 te Nistelrode, gemeente Bernheze, en/of Vlijmen, gemeente Heusden, en/of Ittervoort, gemeente Leudal, danwel elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Verbeterde lezing van de tenlastelegging.
In raadkamer heeft de rechtbank vastgesteld dat aan verdachte onder feit 3 ten laste is gelegd dat hij zich zowel in de periode van 16 maart 2020 tot en met 10 juni 2020 als in de periode van 12 juni 2020 tot en met 16 november 2020 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van hoeveelheden MDMA en/of amfetamine in Nistelrode, Vlijmen en Ittervoort.
De rechtbank is van oordeel dat uit de context van het gehele dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de steller van de tenlastelegging heeft bedoeld dat verdachte wordt verweten dat hij zich in de periode van 16 maart 2020 tot en met 10 juni 2020 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van hoeveelheden MDMA en/of amfetamine in Nistelrode, althans in Nederland en in de periode van 12 juni 2020 tot en met 15 november 2020 in Ittervoort en op 16 november 2020 in Vlijmen. De officier van justitie heeft haar zienswijze op de tenlastelegging ter terechtzitting van 25 juni 2021 nader toegelicht. Daarnaast heeft de raadsman van verdachte inhoudelijk verweer gevoerd op de locatie Ittervoort in de voornoemde periode.
De rechtbank stelt voorop dat bij een verbeterde lezing van de tenlastelegging, zoals hiervoor bedoeld, aan verdachte geen wezenlijk ander strafrechtelijk verwijt wordt gemaakt. Ook wordt de verdachte door de voornoemde wijziging niet in de verdediging geschaad, nu de raadsman en de verdachte geen blijk hebben gegeven van enige verwarring omtrent de vraag welk verwijt de officier van justitie de verdachte heeft gemaakt. De rechtbank zal daarom dit onderdeel van de tenlastelegging verbeterd lezen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor eveneens niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden acht de officier van justitie alle aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op de gronden als vermeld in zijn pleitaantekeningen betoogd dat de zich in het dossier bevindende EncroChat-data dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Verdachte dient in dat geval bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs integraal vrijgesproken te worden. Indien en voor zover de rechtbank de EncroChat-data wel bezigt tot het bewijs, dan heeft de raadsman partiële vrijspraak verzocht van het aan verdachte onder feit 2 tenlastegelegde voorhanden hebben (te weten van een hoeveelheid van 29,07 kilogram MDMA) en van de aan verdachte onder feit 3 tenlastegelegde pleegplaats Ittervoort, gemeente Leudal.
De rechtbank zal de verweren van de raadsman ten aanzien van de partiële vrijspraken bespreken bij de desbetreffende feiten.
Het oordeel van de rechtbank.

Bewijsuitsluiting van EncroChat-data?

De verdediging heeft betoogd dat het gebrek aan stukken om de rechtmatigheid te kunnen toetsen van de verkrijging en verwerking van de EncroChat-data, hetgeen in een verdenking heeft geresulteerd, een schending van de fundamentele beginselen van een goede procesorde oplevert. Op grond van artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient dit verzuim te worden gesanctioneerd met bewijsuitsluiting van al deze data.
De Nederlandse staat kan geen beroep doen op het vertrouwen dat de Franse autoriteiten naar Frans recht rechtmatig hebben gehandeld. Volgens de verdediging zijn er sterke aanwijzingen dat de Nederlandse opsporingsautoriteiten reeds eerder dan 27 maart 2020 betrokkenheid hebben gehad bij het verkrijgen van de EncroChat-data. Bovendien hebben de Fransen feitelijk zonder toestemming van de Nederlandse autoriteiten op Nederlands grondgebied de telefoons van Nederlandse gebruikers gehackt en onderzocht. Dit raakt de soevereiniteit van Nederland.
Ook de Schutznorm is in deze zaak niet van toepassing. Uit de overlegde Britse stukken blijkt dat de opsporingsautoriteiten bij het hacken van de server in Frankrijk vooral interesse hadden in de anonieme gebruikers van EncroChat.
Door de rechtbank zijn de onderzoekswensen van de verdediging die beogen meer duidelijkheid te krijgen hoe het onderzoek 26Lemont is gegaan, waaronder het verzoek om de officier van justitie van het Landelijk Parket met codenaam [nummer 1] als getuige te horen, herhaaldelijk afgewezen. De verdediging heeft daarmee, naast het gebrek aan toetsing van de vergaring en verwerking van de EncroChat-data, eveneens de betrouwbaarheid van deze data onvoldoende kunnen toetsen. Evenmin is de verdediging compensatie geboden.
Op grond van de overlegde 126uba-machtiging kan de verdediging de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de verkregen EncroChat-data niet controleren. Uit deze – deels zwart gelakte – machtiging blijkt onvoldoende wat de afwegingen van de rechter-commissaris zijn geweest en of deze voldoen aan de in de wet gestelde eisen. Op grond van dit artikel kan men binnendringen in een geautomatiseerd werk als een redelijk vermoeden van schuld bestaat van het plegen van strafbare feiten in een georganiseerd verband. Op grond van het dossier kan deze verdenking niet worden geconstrueerd. Het aanvullende proces-verbaal van [nummer 2] en [nummer 1] van 1 december 2021 dat hierover gaat, is niet zonder meer betrouwbaar. Daarmee is de hack ten aanzien van verdachte onrechtmatig geweest. Bovendien is artikel 126uba, eerste lid, Sv ingezet voor een ander doel dan waarvoor zij bestemd is. Het Wetboek van Strafvordering kent geen wettelijke basis voor het onderzoeken van een aanzienlijke hoeveelheid telefoondata.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op de leesbaarheid heeft de rechtbank de verweren van de verdediging op de volgende wijze gecategoriseerd:
De verwerving van EncroChat-gegevens in Frankrijk;
De verwerking van EncroChat-gegevens in Nederland.
A. De verwerving van EncroChat-gegevens in Frankrijk.
De rechtbank stelt voorop dat de interceptie van de EncroChat-data door de Franse politie, onder gezag van de Franse officier van justitie en na machtiging van een Franse rechter heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 oktober 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BL5629) geoordeeld dat het internationale vertrouwensbeginsel met zich brengt dat ten aanzien van de onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden staat, de taak van de Nederlandse strafrechter is beperkt tot waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM. Het behoort niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit onderzoek is uitgevoerd, strookt met de dienaangaande in het desbetreffende buitenland geldende rechtsregels.
De rechtbank is van oordeel dat het vertrouwensbeginsel in deze zaak aan de orde is. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank in beginsel mag en moet veronderstellen dat de verwerving van de EncroChat-data in Frankrijk rechtmatig heeft plaatsgevonden. Dit is slechts anders indien een gegrond vermoeden bestaat dat sprake is van een flagrante schending van het recht op een eerlijk proces, zoals vastgelegd in artikel 6 EVRM, dan wel dat feitelijk sprake is geweest van een onderzoek onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten in Frankrijk.
De rechtbank overweegt dat de server van EncroChat in [plaats] (Frankrijk) stond en dat gesteld noch gebleken is dat de interceptie op een andere wijze dan via een hack in de server op Frans grondgebied heeft plaatsgevonden. Daarmee is de Franse rechter uitsluitend bevoegd toestemming te verlenen tot het hacken van die server. Dat de Nederlandse opsporingsautoriteiten, nog voorafgaand aan de totstandkoming van de Joint Investigation Team (JIT)-overeenkomst, contact zouden hebben hebben gehad met de Franse autoriteiten, maakt dit oordeel niet anders. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn er geen aanwijzingen dat de interceptie in Frankrijk (mede) onder Nederlandse verantwoordelijkheid heeft plaatsgevonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel zich verzet tegen toetsing of de Franse inzet van bevoegdheden heeft plaatsgevonden volgens de in Frankrijk geldende rechtsregels. De rechtbank is wel bevoegd te toetsen of er al dan niet een inbreuk is gemaakt op het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM. De rechtbank overweegt dat de verdediging geen concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd die tot het oordeel kunnen leiden dat bevoegdheden zijn ingezet voor een ander doel dan waarvoor zij zijn bestemd. Daarnaast heeft de verdediging niet onderbouwd waarom bij misbruik van bevoegdheden (in dit geval) sprake zou zijn van schending van artikel 6 EVRM. De rechtbank is daarom van oordeel dat van schending van het recht van verdachte op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd in artikel 6 EVRM, niet is gebleken. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
B. De verwerking van EncroChat-gegevens in Nederland.
De in Frankrijk onderschepte EncroChat-data zijn overgedragen aan Nederland ten behoeve van het onderzoek 26Lemont en zijn hier verwerkt, geanalyseerd en gedeeld met verschillende opsporingsonderzoeken, zo ook in het onderhavige onderzoek.
De rechtbank stelt voorop dat onderzoekshandelingen in het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte onderworpen zijn aan de rechtmatigheidstoetsing van de Nederlandse strafrechter. Eventuele gebreken aan dat onderzoek dienen op grond van artikel 359a Sv beoordeeld te worden. In dit kader is ook de Schutznorm van belang. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2020:1889) volgt dat onder omstandigheden ook een rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim door een ambtenaar die met opsporing en vervolging is belast, dat niet is begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte. Een rechtsgevolg kan op zijn plaats zijn indien het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit.
De rechtbank overweegt dat op grond van het dossier en de door de officier van justitie verstrekte stukken is gebleken dat op basis van TCI-informatie, de aangetroffen telefoon in de bus op het perceel in Nistelrode en informatie uit het onderzoek Proteus de verdenking is ontstaan van betrokkenheid van verdachte bij het aangetroffen drugslab en dat verdachte gebruik maakte van een zogenaamde PGP-telefoon. Er ontstond een redelijk vermoeden dat verdachte zich in georganiseerd verband bezighield met feiten strafbaar gesteld in de Opiumwet. Naar aanleiding van deze informatie is aan de rechter-commissaris verzocht in te stemmen met de verstrekking van de EncroChat-communicatie. De doorzoeking van deze data heeft plaatsgevonden in het kader van het voorbereidend onderzoek ten aanzien van de verdachte en is van bepalende invloed geweest op het verdere verloop van het opsporingsonderzoek. De rechtbank zal daarom toetsen of er bij de verwerking van de EncroChat-berichten door de Nederlandse opsporingsambtenaren (de door de verdediging gestelde) vormverzuimen hebben plaatsgevonden.
Het Openbaar Ministerie heeft ingevolge artikel 126uba Sv een machtiging gevraagd bij de rechter-commissaris. Dit betreft een wettelijke bepaling die strekt tot het binnendringen van een geautomatiseerd werk of gegevensdrager bij een verdenking van georganiseerde misdaad. De rechtbank is van oordeel dat dit binnendringen nu juist in Frankrijk heeft plaatsgevonden, aldaar als rechtmatig is beschouwd, en op basis van het vertrouwensbeginsel niet opnieuw ter beoordeling aan de Nederlandse rechter voorligt. Met deze verkregen machtiging is door het Openbaar Ministerie – mede in het licht van de proportionaliteit en de subsidiariteit – een extra waarborg ingebouwd ten aanzien van voorzienbare inbreuken op met name artikel 8 van het EVRM.
De relevante EncroChat-data zijn op grond van artikel 126dd Sv, na voornoemd verkregen machtiging, aan het dossier toegevoegd. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat het verwerken, analyseren en gebruiken van de EncroChat-data in de onderhavige strafzaak op onrechtmatige wijze heeft plaatsgevonden.
De rechtbank betrekt daarbij mede de mate waarin de officier van justitie inzicht heeft geboden in de wijze waarop het onderzoeksteam de verkregen EncroChat-communicatie heeft verkregen, verwerkt en geanalyseerd. De rechtbank verwijst in het bijzonder naar het door de officier van justitie verstrekte proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2021, waarin door het Landelijk Parket is omschreven hoe de verdenking van het gebruik van EncroChat-toestellen is ontstaan en op welke wijze uiteindelijk de data met het onderhavige onderzoek Attala is gedeeld. De rechtbank heeft geen aanleiding om de betrouwbaarheid van dit proces-verbaal in twijfel te trekken. Verder zijn nog algemene NFI-rapportages omtrent de volledigheid en correctheid van EncroChat-berichten en de inzet van [naam 1] verstrekt. Dat de inhoud van deze data ook betrouwbaar is, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de ruime steun die deze berichten vinden in de overige bewijsmiddelen in het dossier.
Het voorgaande leidt ertoe dat de verweren strekkende tot bewijsuitsluiting worden verworpen.

De bewijsmiddelen.

Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage A bij dit vonnis, en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Inleiding.

Op de verdachte rust – kort en zakelijk weergegeven – de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
het op 11 juni 2020 te Nistelrode medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet gericht op het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van MDMA en/of amfetamine;
het op 11 juni 2020 te Nistelrode medeplegen van het opzettelijk bereiden, bewerken en/of verwerken, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 105 kilogram MDMA;
het in de periode van 16 maart 2020 tot en met 10 juni 2020 en/of in de periode van 12 juni 2020 tot en met 16 november 2020 te Nistelrode, Vlijmen en/of Ittervoort medeplegen van het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van hoeveelheden MDMA en/of amfetamine.

Bewijsoverwegingen.

De politie heeft onderzoek gedaan naar de identiteit van de gebruiker van het account [naam 2] . Uit dit onderzoek is gebleken dat [naam 2] contacten had met in ieder geval 26 andere EncroChat-accounts. De rechtbank verwijst in het bijzonder naar de gesprekken die [naam 2] heeft gevoerd met ‘ [naam 3] ’, ‘ [naam 4] ’ en ‘ [naam 5] ’.
Uit een gesprek tussen [naam 2] en [naam 3] op 11 juni 2020 is gebleken dat [naam 2] zich op de zolder van de loods aan [adres 2] in Nistelrode heeft schuilgehouden voor de politie. Kort daarna stuurt [naam 2] een foto van zichzelf. Door de politie is in een proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat de uiterlijke kenmerken van de persoon op deze foto sterke gelijkenissen vertoond met de verdachte.
Uit gesprekken tussen [naam 2] , [naam 4] en [naam 5] blijkt dat de gebruiker van het account [naam 2] op 11 juni 2020 aan het ‘ [naam 7] ’ was in Nistelrode toen hij de politie zag. Zijn vader zou door de politie zijn gepakt.
Verder krijgt [naam 2] op 11 juni 2020 een bericht van [naam 4] dat hij ‘ [medeverdachte 1] kan laten langsrijden’ en vervolgens vraagt [naam 4] of [naam 2] ’s broer het wel weet te vinden. Ook vraagt [naam 4] wat de inloggegevens zijn van de Cloud van de iPhone van [naam 2] , zodat [naam 4] zijn iPhone op afstand kan wissen. [naam 2] bericht dat de inlognaam [mailadres] en het [wachtwoord] betreft.
De rechtbank overweegt in het kader van het berichtenverkeer rondom het account van [naam 2] , dat het op grond van het dossier is gebleken dat de vader van verdachte, [medeverdachte 2] , ter plaatse is aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij het drugslab en het de rechtbank op grond van het dossier is gebleken dat [medeverdachte 1] en [naam 6] respectievelijk de broer en moeder van verdachte zijn.
Op grond van de voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de gebruiker is van de EncroChat-account [naam 2] .
Gesprekken van ‘ [naam 2] ’ met andere EncroChat-gebruikers.
In het dossier zijn diverse chatgesprekken opgenomen die zien op de aan verdachte ten laste gelegde feiten, hieronder volgt een korte selectie van die gesprekken.
Verdachte heeft op 30 maart, 14 april en 16 april 2020 met de EncroChat-gebruiker ‘ [naam 7] ’, in gebruik bij [medeverdachte 2] , gesprekken over voorraadlijsten, het opzetten van een nieuw drugslab, verkoopprijzen en de winst die zij met die verkoop maken. Ook stuurt [naam 7] foto’s van XTC-pillen en een lijst met bedragen voor ‘ [naam 2] ’. Verder vraagt verdachte aan [naam 7] hoeveel huur [naam 7] betaalt aan ‘ [naam 8] ’. [naam 7] antwoord dat het gaat om € 1000,00. De rechtbank overweegt dat medeverdachte [medeverdachte 3] in zijn verhoor van 19 januari 2021 heeft verklaard dat hij door vrienden ‘ [medeverdachte 3] ’ wordt genoemd, omdat men vond dat hij vroeger leek op het karakter in het computerspel [naam 9] .
Verdachte heeft op 3 april 2020 een gesprek met EncroChat-gebruiker ‘ [naam 10] ’. Uit dit gesprek blijkt dat [naam 10] op zoek is naar monsters van pillen. Verdachte geeft aan dat hij van alle pillen uit zijn voorraadlijst 5 monsters meeneemt naar de afspraak. Het gaat om 250 mg Tony Montana, 220 mg Red Bull, 220 mg Tony Montana, 220 mg Barca, 260 mg Barca, 200 mg Heineken. [naam 10] plaatst vervolgens een bestelling van 1000 Heineken en 1000 Red Bull-pillen. De afspraak vindt diezelfde dag nog plaats.
Verdachte voert op 1 mei 2020 een gesprek met ‘ [naam 11] ’. [naam 11] geeft aan dat hij pasta voor hem kan pakken. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat hiermee amfetaminepasta, de grondstof voor de drug ‘speed’, bedoeld kan worden.
Verdachte heeft op 5 en 11 juni 2020 een gesprek met ‘ [naam 4] ’. [naam 4] vraagt waar ‘ [naam 12] ’ zijn iPhone heeft liggen. Verdachte geeft aan dat deze nog in de bus ligt en verstrekt zijn inloggegevens. Het e-mailadres blijkt op naam van zijn moeder [naam 6] te staan en het wachtwoord betreft [wachtwoord] . De rechtbank overweegt dat een iPhone op naam van verdachte in de Mercedes Vito bus op het perceel van [adres 2] is aangetroffen.
Verdachte heeft op 5 en 6 juni 2020 een gesprek met ‘ [naam 13] ’. [naam 13] is op zoek naar ‘2000 Barca’. Verdachte vraagt of het ook de groene Heineken mogen zijn. [naam 13] wil deze liever niet, want die breken snel. Hij wil minimaal harde hebben van 220. Verdachte en [naam 13] maken een afspraak voor de levering van Tony Montana 220.
Verdachte heeft op 10 juni 2020 een gesprek met ‘ [naam 14] ’. [naam 14] vraagt om 2000 Barca voor 26 cent. Verdachte geeft – naar de rechtbank begrijpt – aan dat hij deze heeft en vraagt of [naam 14] rond 5 uur in de buurt is.
Verdachte heeft op 11 juni 2020 een gesprek met ‘ [naam 15] ’. [naam 15] geeft aan dat ‘ [naam 7] ’ zijn telefoon uit heeft staan. Verdachte geeft aan dat hij verstopt ligt voor de wouten en dat hun plek is gepakt. Daarnaast heeft verdachte op 11 juni 2020 een gesprek met ‘ [naam 3] ’. Verdachte geeft aan dat er wouten zijn en dat [naam 3] naar zijn huis moet gaan. In zijn kast ligt een gele Jumbo tas met ‘spul’. Vervolgens vraagt [naam 3] om hoeveel ‘snoep’ het gaat. Verdachte geeft aan dat het gaat om 16.500.
Verdachte heeft op 12 juni 2020 een gesprek met ‘ [naam 5] ’. Verdachte zegt dat ze ‘ [naam 17] ’ hebben gepakt. Desgevraagd zegt verdachte dat ze met ‘ [naam 7] ’ zijn gepakt in Nistelrode.
Feit 2.
De verdediging heeft als verweer gevoerd dat niet bewezen kan worden dat de niet door het NFI onderzochte stoffen daadwerkelijk verdovende middelen in de zin van lijst I van de Opiumwet zijn. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat een deel van de aangetroffen en in beslag genomen middelen niet naar het NFI is gezonden. Deze aangetroffen stoffen, die vermoedelijk MDMA bevatten, zijn slechts (positief) getest door middel van indicatieve testen. De rechtbank kan op grond van deze indicatieve testen niet vaststellen dat deze stoffen daadwerkelijk MDMA, in de zin van lijst I van de Opiumwet, bevatten. Dit staat echter niet in de weg aan een bewezenverklaring van feit 2 als hierna vermeld. De rechtbank zal bij het bepalen van de strafmaat er vanuit gaan dat het totaalgewicht van het aangetroffen materiaal bevattende MDMA in Nistelrode 75,94 kg bedraagt.
Partiële vrijspraak feit 3.
De officier van justitie heeft betoogd dat uit de gesprekken tussen ‘ [naam 2] ’, ‘ [naam 7] ’ en ‘ [naam 16] ’ blijkt dat verdachte betrokken zou zijn geweest bij het opzetten van een drugslab in Ittervoort. Deze ruimte zou te vochtig zijn voor het slaan van pillen. Uit de inhoud van deze gesprekken is het de rechtbank onvoldoende gebleken dat deze ruimte zich in Ittervoort bevond. De rechtbank kan enkel afleiden dat de locatie ’tien minuten van Roermond af ligt’. Alhoewel Ittervoort met de auto ongeveer vijftien minuten van Roermond verwijderd is, levert dit onvoldoende wettig bewijs op voor de pleegplaats Ittervoort. Ook voor de periode van 16 maart 2020 tot en met 29 maart 2020 ziet de rechtbank onvoldoende wettig bewijs. De verdachte heeft weliswaar op 16 maart 2020 voor het eerst contact met een andere EncroChat-gebruiker, maar deze communicatie staat (tot en met 29 maart 2020) niet in enig verband met het aan verdachte ten laste gelegde feit.
Medeplegen ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3.
Aan verdachte is telkens het medeplegen van bovengenoemde Opiumwetdelicten ten laste gelegd.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de
samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] bij het tenlastegelegde het volgende af.
Uit de EncroChat-gesprekken blijkt dat verdachte samen met de EncroChat-gebruiker ‘ [naam 7] ’, geïdentificeerd als [medeverdachte 2] , veelvuldig contact heeft over voorraadlijsten, verkoopprijzen en de winsten die zij met de handel in MDMA maakten. Daarnaast hadden zij gesprekken met andere gebruikers over de aanschaf van grondstoffen voor de productie van MDMA (zoals amfetaminepasta) en waren zij op 11 juni 2020 samen bezig met het ‘slaan’ van MDMA-pillen in Nistelrode.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen telkens bewezen.

De bewezenverklaring.

Resumerend komt de rechtbank, op grond van het vorenoverwogene en de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen - in onderling verband en in samenhang bezien - tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
feit 1:
hij op 11 juni 2020 te Nistelrode, gemeente Bernheze, tezamen en in vereniging met een ander, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en zijn mededader wisten dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten een tabletteerplaats met rondloper en een maalmachine en een granuleermachine en een mengmachine en compressors en een stofzuiger en hoeveelheden stoffen, waaronder cellulose en magnesiumstearaat en kleurstoffen, zijnde elk een stof of voorwerp geschikt/benodigd voor de bereiding en/of bewerking en/of verwerking en/of vervaardiging van MDMA;
feit 2:
hij op 11 juni 2020 te Nistelrode, gemeente Bernheze, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft bewerkt hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 3:
hij in de periode van 30 maart 2020 tot en met 10 juni 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht, hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
en
hij op 16 november 2020 te Vlijmen, gemeente Heusden, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 6 jaren met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien en voor zover de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, verdachte als first offender moet worden beschouwd. Hij heeft een eigen bedrijf met meerdere opdrachtgevers. Verder betreft de locatie in Nistelrode geen volwaardig drugslab en is er aanzienlijk minder MDMA aangetroffen dan aan hem ten laste is gelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn vader schuldig gemaakt aan (het treffen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen ten behoeve van) het vervaardigen, bewerken, verwerken en verkopen van hoeveelheden MDMA. In Nistelrode zijn vele chemicaliën en voorwerpen aangetroffen, waarvan verdachte en zijn medeverdachte wisten dat die bestemd waren voor de productie van synthetische drugs. Ook zijn op diverse locaties (grote) hoeveelheden MDMA aangetroffen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van synthetische drugs een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormt. Daarnaast schuilt in de productie van dergelijke harddrugs direct gevaar voor schade aan het milieu, veroorzaakt door de vele illegale dumpingen. Ook bestaat er ontploffings- en brandgevaar bij het onprofessioneel opslaan en bewerken van diverse chemicaliën. Niet alleen tegen de daadwerkelijke productie van synthetische drugs, maar ook tegen voorbereidingshandelingen daartoe, dient daarom krachtig te worden opgetreden. De rechtbank acht het bijzonder kwalijk dat verdachte enkel uit winstbejag heeft gehandeld en zich geen rekenschap heeft gegeven van de schadelijke gevolgen van zijn handelen.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 20 mei 2021 betreffende verdachte. De rapporteur concludeert dat er geen noemenswaardige problemen zijn gesignaleerd die interventies behoeven. Het risico op recidive kan niet worden ingeschat. Een nieuwe detentieperiode zou, anders dan de nadelen die voor iedereen gelden, geen zwaarwegende consequenties hebben voor verdachte. Hij zal voor zijn werkzaamheden als ZZP-er iets moeten regelen met zijn opdrachtgevers.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. De rechtbank houdt er rekening mee in Nistelrode grote hoeveelheden MDMA verwerkt konden worden.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt. De rechtbank is voorts van oordeel dat de hierna genoemde op te leggen straf de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles overwegende acht de rechtbank passend een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst tot aan de einduitspraak. Door de verdediging is verzocht de voorlopige hechtenis te schorsen voor onbepaalde tijd, althans voor een periode tot 6 weken na de einduitspraak nu verdachte lopende contracten heeft zijn opdrachtgevers. De rechtbank is – mede gelet op het tijdsverloop tussen het moment van inhoudelijke behandeling en de einduitspraak – van oordeel dat thans de belangen van strafvordering prevaleren boven de persoonlijke belangen van de verdachte. De rechtbank wijst het verzoek van de verdediging af.

De motivering met betrekking tot het beslag.

De rechtbank stelt vast dat er thans nog beslag rust op een geldbedrag van € 700,00.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in beslag genomen geldbedrag verbeurd dient te worden verklaard. Het is aannemelijk dat dit geld door middel van of uit baten van de gepleegde strafbare feiten is verkregen.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal het in beslag genomen geldbedrag verbeurd verklaren. Het is voldoende aannemelijk geworden dat het aangetroffen geldbedrag geheel of grotendeels uit baten van het bewezenverklaarde feit is verkregen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

De uitspraak.

De rechtbank:
verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren;

beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.
beslag:
verklaart verbeurdhet inbeslaggenomen goed, te weten: een geldbedrag van € 700,00.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. A.W.A. Kap-Knippels en L. Feuth, leden,
in tegenwoordigheid van mr. T.F.M. Eijkhout, griffier,
en is uitgesproken op 01 februari 2022.