ECLI:NL:RBOBR:2022:28

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
21/139
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op vertrouwensbeginsel in relatie tot Belgisch rustpensioen en WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV. De eiser, die een Belgisch rustpensioen ontvangt, was van mening dat dit pensioen ten onrechte in mindering werd gebracht op zijn WIA-uitkering. Hij deed een beroep op het vertrouwensbeginsel, stellende dat hij op basis van eerdere communicatie met het UWV mocht aannemen dat zijn rustpensioen geen invloed zou hebben op zijn uitkering. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel slaagde. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV en herstelde de situatie door het bezwaar van eiser alsnog gegrond te verklaren. De rechtbank oordeelde dat de informatie die eiser had ontvangen van het UWV, zowel telefonisch als via e-mail, niet duidelijk genoeg was en dat eiser er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat zijn Belgisch rustpensioen niet in mindering zou worden gebracht op zijn WIA-uitkering. De rechtbank concludeerde dat het UWV niet had voldaan aan de gerechtvaardigde verwachtingen van eiser, wat leidde tot financiële nadelen voor hem. De rechtbank veroordeelde het UWV tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van bestuursorganen naar burgers toe, vooral in situaties waarin financiële gevolgen op het spel staan.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/139

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A.E. Bol),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: W. Wardenburg).

Procesverloop

Met het primaire besluit van 11 augustus 2020 heeft het UWV aan eiser laten weten dat met ingang van 1 juni 2020 zijn Belgisch rustpensioen in mindering wordt gebracht op zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 17 december 2020 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een aanvullend beroepschrift ingediend. Het UWV heeft hierop gereageerd.
De zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2021. Eiser is samen met zijn levensgezel en zijn gemachtigde naar de zitting gekomen. Het UWV heeft zich – op verzoek en met instemming van de rechtbank – door middel van een Skype-beeldverbinding laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Relevante feiten en omstandigheden

1.1.
Eiser heeft zich op 25 januari 2018 ziek gemeld voor zijn werk als Hoofd Commerciële Binnendienst bij [naam werkgever] in België. Op 22 januari 2020 heeft eiser – na 104 weken – het einde van de wachttijd bereikt.
1.2.
Met het besluit van 19 november 2019 (gecorrigeerd met het besluit van 3 december 2019) is aan eiser met ingang van 23 januari 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Tegen deze beslissing heeft eiser op 18 december 2019 bezwaar gemaakt.
1.3.
Met een formulier ‘wijziging doorgeven’, verzonden op 28 juni 2020, heeft eiser aan het UWV laten weten dat hij vanaf 1 juni 2020 een rustpensioen uit België ontvangt. Bij brief van 7 juli 2020 heeft het UWV verzocht om nadere informatie. Op 28 juli 2020 heeft het UWV de gevraagde informatie ontvangen. Hierop heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder het kopje
‘Procesverloop’.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 16 oktober 2020 heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen de beslissing van 3 december 2019 gegrond verklaard en aan eiser met ingang van
23 januari 2020 een IVA-uitkering toegekend.

Standpunten van partijen

2. Eiser vindt – kort samengevat – dat zijn Belgisch rustpensioen ten onrechte op zijn WIA-uitkering in mindering wordt gebracht. Daarbij doet eiser een beroep op het vertrouwensbeginsel. Op basis van beleidsregels dient volgens eiser in elk geval van terugvordering te worden afgezien. De rechtbank zal hieronder – voor zover relevant – de standpunten van eiser uitgebreider weergeven.
3. Het UWV vindt – kort samengevat – dat het Belgisch rustpensioen terecht in mindering wordt gebracht op de WIA-uitkering. Volgens het UWV slaagt het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet, omdat een concrete toezegging dat het Belgisch rustpensioen niet gekort zou worden op de WIA-uitkering ontbreekt.

Beoordeling

4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel slaagt. Het beroep wordt daarom gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. Omdat het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt, wordt aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil niet meer toegekomen. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot haar oordeel is gekomen.
Het standpunt van eiser
5. Eiser geeft aan medio november / december 2019 telefonisch bij het UWV navraag gedaan te hebben over de gevolgen van het eerder laten ingaan van een Belgisch pensioen en dat hierover ook e-mailcontact is geweest met het UWV. Eiser verwijst naar de overgelegde e-mailberichten van 4 december 2019 en 11 december 2019. Het e-mailbericht van 11 december 2019 heeft hij zo begrepen dat het Belgisch rustpensioen niet meetelde als inkomen voor de Wet WIA en dat er dus geen korting op de WIA-uitkering zou plaatsvinden. Daarbij heeft eiser ook op de website van het UWV gekeken. Op basis van de e-mailberichten en de informatie op de website van het UWV ging eiser ervan uit dat zijn Belgisch rustpensioen niet gekort zou worden op zijn WIA-uitkering.
Het (nieuwe) toetsingskader: een driestappenplan
6. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft, in navolging van de conclusie van de staatsraad advocaat-generaal van 20 maart 2019, geoordeeld dat bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen moeten worden doorlopen [1] . De Centrale Raad van Beroep (CRvB) – de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken – heeft de Afdeling in deze lijn gevolgd [2] . Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval indien de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent echter niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden.
De beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel aan de hand van de drie hierboven (onder 6.) weergegeven stappen.
Is er sprake van een toezegging, andere uitlating of gedraging (stap 1) die aan het UWV kan worden toegerekend (stap 2)?
8. Bij het aanvullend beroepschrift van 6 juli 2021 heeft eiser twee e-mailberichten overgelegd, namelijk een e-mailbericht van 4 december 2019 en een e-mailbericht van
11 december 2019. Deze e-mailberichten heeft de rechtbank opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Uit deze e-mailberichten leidt de rechtbank af dat eiser bij het UWV heeft geïnformeerd naar de effecten van het naar voren halen van onder andere zijn Belgisch pensioen. Een medewerkster van het UWV heeft aan eiser laten weten dat het naar voren halen van pensioen geen effect heeft op de inkomenseis en niet kan voorkomen dat eiser een vervolguitkering krijgt vanaf april 2020. Dat betreft, naar het oordeel van de rechtbank, geen goed en volledig antwoord op de vraag van eiser. De betreffende medewerkster heeft in ieder geval – hoewel de vraag van eiser naar het oordeel van de rechtbank heel duidelijk was – niet aan eiser laten weten dat het naar voren halen van een Belgisch (rust)pensioen tot gevolg heeft dat er een korting op de WIA-uitkering plaatsvindt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser er redelijkerwijs van mocht uitgaan dat er geen korting op zijn WIA-uitkering zou plaatsvinden. Dat – zoals door het UWV is aangegeven – niet concreet is toegezegd dat het Belgisch rustpensioen van eiser niet gekort zou worden, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Het gaat naar het oordeel van de rechtbank immers om de vraag of de medewerkster van het UWV met haar reactie op de vraag van eiser de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt bij eiser dat het Belgisch rustpensioen niet gekort zou worden en dat is, naar het oordeel van de rechtbank, het geval. Bovendien is de reactie van de betreffende medewerkster aan het UWV toe te rekenen.
9. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat aan stap 1 en 2 wordt voldaan. Ten overvloede voegt de rechtbank daar aan toe dat het gerechtvaardigd vertrouwen bij eiser dat er geen korting op zijn WIA-uitkering zou plaatsvinden is versterkt door de informatie op de website van het UWV. Eiser heeft, zoals blijkt uit het aanvullend beroepschrift van 6 juli 2021, op de website van het UWV gekeken en heeft daarop gelezen dat een pensioen uit werk dat iemand deed vóórdat hij een WIA-uitkering kreeg – zoals in zijn concrete situatie het geval is – geen invloed heeft op de WIA-uitkering. Ook de rechtbank heeft op de website van het UWV gekeken. Op de pagina ‘
Welke inkomsten hebben invloed op mijn WIA-, WAZ-, WAO- of Wajong-uitkering?’ staat dat alleen een (pre)pensioen
uit werk dat iemand doet of deed tijdens de UWV-uitkeringinvloed heeft op de WIA-, WAZ-, WAO- of Wajong-uitkering
(onderstreping door de rechtbank). De rechtbank begrijpt heel goed dat eiser er op basis van de informatie op de website van het UWV van uitging dat het Belgisch rustpensioen niet zou worden gekort op de WIA-uitkering. Eiser mag er naar het oordeel van de rechtbank immers op vertrouwen dat het UWV op zijn eigen website de juiste informatie plaatst [3] . Het betoog van de gemachtigde van het UWV tijdens de zitting dat op de website van het UWV slechts algemene informatie staat waar geen rechten aan ontleend kunnen worden, zoals ook blijkt uit de disclaimer op de website, en dat eiser bij vragen en/of onduidelijkheden contact had moeten zoeken met het UWV, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft per slot van rekening contact gezocht met medewerkers van het UWV en deze medewerkers hebben niet – al dan niet in afwijking van de informatie op de website van het UWV – aan eiser medegedeeld dat een Belgisch rustpensioen in mindering wordt gebracht op de WIA-uitkering. Dit terwijl de vraag van eiser, zoals reeds hiervoor is overwogen, duidelijk was. Dat het UWV verzuimd heeft om volledige en/of de juiste informatie aan eiser te verstrekken mag, naar het oordeel van de rechtbank, niet ten nadele van eiser komen. De rechtbank hoopt dat het UWV dat ook vindt.
Moet er aan de gerechtvaardigde verwachting worden voldaan (stap 3)?
10. Gelet op de voorgaande overwegingen is er sprake van een gerechtvaardigde verwachting. Vervolgens is de vraag of het UWV gehouden is om aan deze gerechtvaardigde verwachting te voldoen. In dat kader dient er een belangenafweging plaats te vinden. In dit geval moet worden geoordeeld dat het UWV gehouden is om aan de gerechtvaardigde verwachting te voldoen. Daartoe wordt overwogen dat eiser flink financieel nadeel heeft ondervonden van het feit dat hij na de informatieverstrekking van het UWV zijn Belgisch rustpensioen eerder heeft laten uitbetalen. Deze vervroegde ingangsdatum kan volgens eiser niet meer worden gewijzigd. Eiser heeft aangegeven dat hij bij volledige en juiste informatie zijn Belgisch rustpensioen niet eerder had laten uitbetalen en dat hij een andere – voor hem voordeliger – (financiële) keuze zou hebben gemaakt. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen. Het UWV heeft voorts geen zwaarwegende belangen gesteld waardoor tot de conclusie moet worden gekomen dat niet aan de gerechtvaardigd verwachting moet worden voldaan. Belangen van derden zijn bovendien niet aan de orde.

Gevolgen en afronding

11. De rechtbank ziet aanleiding om het geschil tussen partijen finaal te beslechten en zal daarom, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiser alsnog gegrond te verklaren, het primaire besluit van 11 augustus 2020 te herroepen en te bepalen dat het Belgisch rustpensioen van eiser niet in mindering wordt gebracht op zijn WIA-uitkering.
12. De rechtbank ziet voorts aanleiding het UWV te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.059,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 541,- voor de proceshandelingen in bezwaar en € 759,- voor de proceshandelingen in beroep en een wegingsfactor 1). Ook zal de rechtbank bepalen dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- moet vergoeden.
13. De rechtbank ziet tot slot aanleiding het verzoek van eiser om het UWV te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen WIA-uitkering – zoals verzocht – toe te wijzen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit van 11 augustus 2020 en bepaalt dat het Belgisch rustpensioen van eiser niet in mindering wordt gebracht op zijn WIA-uitkering;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.059,-;
  • draagt het UWV op het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden;
  • wijst het verzoek van eiser om het UWV te veroordelen tot het betalen van wettelijke rente over de na te betalen WIA-uitkering – zoals verzocht – toe.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Van 't Klooster, rechter, in aanwezigheid van
M.J.J.M.C. van Schaijk LLB, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op
11 januari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep.

BIJLAGE

“Van: [naam] (J.) [mailto: [e-mailadres] ]Verzonden: woensdag 4 december 2019 11:31Aan: ‘ [e-mailadres] >Onderwerp: Uw WIA-uitkering 090850245

Beste meneer [naam] ,
Ik heb zojuist voor de volledigheid aan mijn collega’s van de betaalafdeling gevraagd of zij u telefonisch en op papier willen informeren over het effect van het naar voren halen van uw Belgisch en mogelijk ook Nederlandse pensioen. Zo ga ik er vanuit dat u een meest compleet beeld krijgt.
(…)
Heeft u vragen of is iets onduidelijk? Dan verzoek ik u daarover een bericht in de werkmap te plaatsen.
Met vriendelijke groet,
[naam]
Adviseur UWV Werkbedrijf
Arbeidsmarktregio Zuidoost-Brabant”

“Van: [naam] < [e-mailadres] >Verzonden: woensdag 11 december 2019 14:21Aan: ‘ [naam] (J.)’Onderwerp: RE: Uw WIA-uitkering 090850245

Beste meneer [naam] ,
Het volgende antwoord heb ik van uw collega gekregen:

Reactie van UWVGeachte heer [naam] ,

Het naar voren halen van uw pensioen heeft geen effect op uw inkomenseis en kan dus niet voorkomen dat u een vervolguitkering krijgt vanaf april 2020. U kunt alleen voldoen aan de inkomenseis door verdiensten uit werkzaamheden.
Wij hopen dat wij u hiermee voldoende hebben ingelicht.
Met vriendelijke groet,
Mw. [naam] , medewerker uitkeren Bijzondere Zaken
Zou u mij hierover willen bellen. Dank u.
(…)
Met vriendelijke groet,
[naam] ”

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1694)
2.Zie de uitspraken van 31 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:4351) en 4 maart 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:559
3.Vgl. de uitspraak van deze rechtbank van 17 december 2021 (ECLI:NL:RBOBR:2021:6516).