ECLI:NL:RBOBR:2022:2666

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
WR 22/014
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met getuigenverzoek

Op 7 juni 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, geboren in 1978 en vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. J.B. Boone, was gericht tegen de rechters A.C. Palmboom, W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en G.M. Blanken. Het wrakingsverzoek volgde op de afwijzing door de rechtbank van een verzoek om de hoofdofficier van justitie, mr. Rutgers, als getuige te horen in een strafzaak. Verzoeker stelde dat deze afwijzing een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) inhield en dat de rechtbank daardoor blijk gaf van vooringenomenheid.

De rechtbank oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De rechtbank benadrukte dat een onjuiste beslissing op zich geen grond voor wraking kan zijn. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen betekent dat een rechterlijke beslissing niet kan worden aangevochten door middel van een wrakingsverzoek. De wrakingskamer concludeerde dat de stelling van verzoeker, dat de afwijzing van het getuigenverzoek een schending van artikel 6 EVRM zou zijn, niet voldoende was om het verzoek te honoreren.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het wrakingsverzoek ongegrond. Deze beslissing werd genomen door voorzitter mr. B.C.W. Geurtsen en leden mr. W. Heijninck en mr. A.A.M. Janssen, in aanwezigheid van griffier mr. N.A. Schipper, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Locatie: ’s-Hertogenbosch
Wrakingskamer
zaaknummer: WR 22/014.
Beslissing van 7 juni 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. A.C. Palmboom, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. G.M. Blanken,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechtbank.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit het proces-verbaal van 7 juni 2022 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld en de aangehechte pleitnotitie met vijf producties.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede.
- de rechtbank en
- de officier van justitie mr. M.K.A. Wijnbelt.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechtbank in de zaak
met nummer [nummer] tegen [naam] als verdachte. De rechtbank heeft ter terechtzitting van 7 juni 2022 het verzoek van verdachte en mr. Boone om de hoofdofficier van justitie mr. Rutgers te horen als getuige afgewezen.
2.2
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De afwijzende beslissing van de rechtbank op het getuigenverzoek levert een schending op van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de rechtbank geeft daarmee blijk van vooringenomenheid.
2.3
De rechtbank heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft ter zitting op het verzoek gereageerd. De rechtbank heeft aangevoerd dat verzoeker het niet eens is met de beslissing van de rechtbank inhoudende de afwijzing van het verzoek tot het horen van mr. Rutgers als getuige. Volgens de rechtbank is dat geen grond voor wraking.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
Verzoeker vindt de rechtbank vooringenomen omdat deze een onjuiste beslissing heeft genomen. De rechtbank heeft immers ten onrechte het verzoek om hoofdofficier van justitie mr. Rutgers als getuige te horen, afgewezen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt echter mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing nooit grond kan vormen voor wraking. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.3.
De stelling dat in dit geval vooringenomenheid volgt uit de gestelde omstandigheid dat de rechtbank met haar besluit om het getuigenverzoek af te wijzen, artikel 6 EVRM zou schenden, vormt geen aanleiding voor de wrakingskamer om anders te oordelen dan tot afwijzing van het verzoek om de hiervoor genoemde reden. Immers, of sprake is van een schending van artikel 6 EVRM vergt eveneens een inhoudelijk oordeel dat alleen door de rechter die belast is met de behandeling van de zaak in hoger beroep kan worden getoetst.

4.De beslissing

De rechtbank verklaart het wrakingsverzoek ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.C.W. Geurtsen, voorzitter, mr. W. Heijninck en mr. A.A.M. Janssen, leden, in tegenwoordigheid van de griffier mr. N.A. Schipper en in openbaar uitgesproken op 7 juni 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.