2.2.Vader is op [datum 1] 2010 overleden. Vader heeft op 20 mei 2008 bij testament over zijn nalatenschap beschikt, waarin, voor zover relevant, het volgende is vermeld:
1. Considerans
Deze uiterste wil heeft mede ten doel mijn echtgenote binnen het kader van het hierna bepaalde – ongestoord te laten voortleven na mijn overlijden. Mijn echtgenote ken ik daartoe ruime bevoegdheden om, indien gewenst, enig gerechtigde te worden van de goederen van mijn nalatenschap.
(…)
5. Uitsluiting
Ik sluit mijn zoon [C] , mijn zoon [D] , mijn dochter [eiseres] alsmede hun afstammelingen uit als erfgenamen van mijn nalatenschap.
(…)
TEN TWEEDE
(…)
Ik benoem tot mijn erfgenamen:
- mijn echtgenote voor een/honderdste (1/100) gedeelte en;
- mijn kinderen, [E] , (…), [F] , (…) alsmede de kinderen van mijn echtgenote, [gedaagde sub 1] , (…), [gedaagde sub 2] , (…) en [gedaagde sub 3] , (…), gezamenlijk voor het overige gedeelte, te weten negenennegentig/honderdste (99/100).
(…)
LANGSTLEVENDE AL, TENZIJ-VARIANT A: VERDELING
Geen goederenrechtelijke wettelijke verdeling
Afdeling 4.3.1 van boek 4 van het Burgerlijk Wetboek stel ik geheel buiten toepassing.
Quasi-wettelijke verdeling door langstlevende.
Ik leg mijn echtgenote als executeur, zoals hierna te benoemen, de testamentaire last op in de zin van artikel 4:130 lid 2 en artikel 4:144 van het Burgerlijk Wetboek, welke last mede rust op de gezamenlijke erfgenamen, om de nalatenschap te verdelen als ware er een wettelijke verdeling en inhoudelijk overeenkomend met de wettelijke verdeling als bedoeld in artikel 4:13 van het Burgerlijk Wetboek op de wijze als hierna is uitgewerkt. Op basis van artikel 4:171 van het Burgerlijk Wetboek, ken ik mijn echtgenote bovendien de bevoegdheid toe om, als vertegenwoordiger van mijn erfgenamen, de nalatenschap met inachtneming van het hierna bepaalde te verdelen bij notariële akte. Ik benoem haar hiertoe tot afwikkelingsbewindvoerder. Mijn echtgenote is zelfstandig bevoegd toe te delen aan zichzelf, als ware er een wettelijke verdeling en inhoudelijk overeenkomend met de wettelijke verdeling, als bedoeld in artikel 4:13 van het Burgerlijk Wetboek alle goederen die tot mijn nalatenschap behoren, onder de verplichting alle schulden van mijn nalatenschap (…), alsmede alle (overige) kosten van boedelafwikkeling voor haar rekening te nemen.
Indien en voorzover mijn echtgenote door deze toedeling wordt overbedeeld, krijgen mijn (stief)kinderen op grond van de verdeling een vordering in geld ten laste van mijn echtgenote berekend in het saldo van de nalatenschap, met inachtneming van bovenbedoelde schulden.
(…)
Bepalingen inzake de verdeling.
Ten aanzien van de vorderingen die in het kader van deze verdeling ontstaan, geldt het volgende:
Opeisbaarheid vorderingen (stief)kinderen
Ik bepaal dat de vorderingen slechts opeisbaar zijn:
- bij overlijden van mijn echtgenote;
(…)
Zekerheidsstelling
Mijn echtgenote hoeft geen zekerheid te stellen met betrekking tot de bovenvermelde vorderingen (en de eventuele rente).
(…)
TEN DERDE
BIJZONDERE BEPALINGEN
Aanspraken (stief)kinderen/legitieme
Niet-opeisbaarheid
Ik bepaal ten behoeve van mijn echtgenote dat eventuele ten laste van haar komende vorderingen terzake van de legitieme portie eerst opeisbaar zijn nadat zij is overleden dan wel in staat van faillissement is verklaard, surséance van betaling geniet of ten aanzien van haar de schuldsaneringsregeling personen van toepassing is verklaard.
(…)
Executele
Benoeming
Ik benoem mijn echtgenote tot executeur.
(…)”