vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.288193.21
Datum uitspraak: 22 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
gedetineerd te Justitieel Complex Zaanstad.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 februari 2022, 13 april 2022, 1 juni 2022 en 9 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 december 2021.
Nadat de tenlastelegging op de zitting van 13 april 2022 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
Feit 1.
zij op of omstreeks 23 oktober 2021 te ’s-Hertogenbosch, [slachtoffer 1] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door meermalen, in elk geval 21 keer, met één of meer mes(sen), althans met (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), in de hals en/of in de borst en/of in de rug en/of in de ledematen en/of in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te steken en/of te snijden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
Feit 2.
zij op of omstreeks 23 oktober 2021 te ’s-Hertogenbosch opzettelijk en wederrechtelijk een dier, te weten een hond, dat/die geheel of ten dele toebehoorde aan een ander, te weten aan [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] , heeft gedood.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
Inleiding.
In de vroege avond van 23 oktober 2021 heeft zich in de woningen aan [adres 1] en [adres 2] een vreselijk drama voltrokken.
Rond 19.50 uur krijgt de politie een melding dat er in de woning aan [adres 2] een steekpartij zou plaatsvinden. Daarbij zouden de bewoners zich schuilhouden in de badkamer. De politie gaat met spoed met meerdere eenheden naar dit adres.
Als de politieagenten bij de woning aankomen, zien zij bloedsporen op het trottoir. Deze sporen lopen in de richting van de voordeur van de woning. In de woning zien zij op de muren en de vloer veel bloedsporen. De politieagenten treffen vervolgens in de woonkamer het lichaam van een jonge vrouw aan. Op haar lichaam en om haar heen is veel bloed aanwezig. De vrouw is op dat moment nog in leven. De direct ingeschakelde medische hulp kan echter niet voorkomen dat zij kort hierna aan haar verwondingen overlijdt. Deze jonge vrouw is [slachtoffer 1] (hierna: het slachtoffer).
Op het moment dat de politie arriveert, komt uit de naastgelegen woning aan [adres 1] een andere jonge vrouw naar buiten gelopen. Deze vrouw zit onder het bloed en zegt ‘Ik heb het gedaan’. De vrouw heeft een enorme wazige gezichtsuitdrukking. Het is alsof zij dwars door de politieagenten heen kijkt.
Deze tweede vrouw is verdachte. Zij wordt door de politie aangehouden. Als de verdachte in de handboeien zit, ziet zij haar moeder naar haar toe komen rennen. Zij roept onder andere tegen haar moeder: ‘ [slachtoffer 1] staat niet meer op, die is dood!’
Ook in de woning aan [adres 1] , waar verdachte en slachtoffer woonden, worden veel bloedsporen aangetroffen. Daarnaast treft de politie er twee grote messen op de deurmat aan die daar kruislings zijn neergelegd. Op de trap naar de eerste verdieping wordt nog een bebloed mes aangetroffen. Ook wordt in de woning aan [adres 2] de hond van de bewoners met steekletsels aangetroffen. De hond overlijdt, ondanks ingrijpen van de dierenarts, vier dagen later aan de verwondingen.
Later bij de politie en ook in de rechtbank heeft de verdachte bekend dat zij het slachtoffer met messteken om het leven heeft gebracht. Ook heeft de verdachte bekend dat zij de hond van de buren met messteken heeft gedood.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de moord op het slachtoffer kan worden bewezen. Ook het doden van de hond kan naar de mening van de officier van justitie worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft bepleit dat geen sprake is van moord, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs voor de voorbedachte rade. Voor het overige heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat door het handelen van verdachte een eind is gekomen aan het leven van haar halfzus en aan dat van de hond van de buren van verdachte. Voor een bewezenverklaring van dat wat aan verdachte is ten laste gelegd dient de rechtbank de vragen te beantwoorden of verdachte ten aanzien van feit 1 – het doden van haar halfzus – handelde met voorbedachte raad en ten aanzien van de feiten 1 en 2 of zij ook opzettelijk handelde. In navolgende bewijsoverwegingen zal de rechtbank die vragen bespreken en beantwoorden.
Ten aanzien van de voorbedachten rade – feit 1.
Voor het aannemen van de voorbedachten rade moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Zij moet gelegenheid hebben gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij het gewicht moet worden bepaald van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
In grote lijnen heeft verdachte verklaard dat zij zich niet alles kan herinneren wat er op zaterdagavond 23 oktober 2021 is gebeurd. Zij kan zich wel het volgende herinneren. Verdachte is thuisgekomen van de verjaardag van haar nichtje en is vervolgens op haar bed gaan liggen. Verdachte had in haar hoofd dat het slachtoffer haar zou gaan aanvallen. Een stem in haar hoofd zei haar een mes te pakken en het slachtoffer te vermoorden. Dat mes had zij al eerder uit de keuken van de woning gepakt en onder haar kussen gelegd. Zij heeft dat mes gepakt en is vervolgens met het mes op de overloop voor haar slaapkamerdeur gaan zitten. Op het moment dat verdachte op de overloop zat wist ze alleen nog maar dat ze het slachtoffer moest vermoorden. Er was een stem in haar hoofd die haar dit vertelde. Toen ze het slachtoffer hoorde aankomen, is ze opgestaan en heeft ze het slachtoffer in eerste instantie in haar hals en bovenbeen gestoken. Vanaf dat moment is alles zwart geworden en weet verdachte zich niet veel meer te herinneren. Later is ze het slachtoffer achterna gerend naar de woning van de buren aan [adres 2] . Daar heeft ze het slachtoffer aan de haren getrokken en heeft ze haar nogmaals meerdere malen gestoken. Verdachte kreeg van de stem in haar hoofd almaar te horen dat ze het ‘erger moest maken’. Dit is ook de reden geweest dat ze nog terug naar huis is gegaan om haar telefoon te halen om een deel van het incident via Instagram te livestreamen en de reden dat ze de hond van de buren heeft gestoken.
Voorop staat dat de aanwezigheid van een psychische stoornis bij de verdachte niet in de weg hoeft te staan aan het aannemen van voorbedachten rade. Uit voorgaande feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte met enige vorm van planmatigheid en met een vooropgezet plan heeft gehandeld. De verdachte had al eerder een mes uit de keuken gepakt en onder haar matras gelegd voor het geval haar halfzus
haarzou willen vermoorden. Op 23 oktober 2021 kreeg zij door een stem in haar hoofd echter de gedachte dat zijzelf het slachtoffer moest vermoorden. Daartoe heeft ze het mes onder haar kussen vandaan gepakt en is ze op de overloop gaan zitten wachten totdat ze het slachtoffer naar boven hoorde aankomen. Dat voornemen om haar te vermoorden heeft verdachte vervolgens uitgevoerd. Zij heeft het slachtoffer eerst een aantal keren gestoken in de eigen woning en is haar vervolgens gevolgd naar de woning van de buren alwaar zij het slachtoffer nog vele malen heeft gestoken en gesneden. Verdachte heeft zich in haar bed en op de overloop gedurende enige tijd (kunnen) beraden op haar voorgenomen besluit en heeft niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Daarbij heeft de verdachte de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en heeft zich daarvan rekenschap gegeven. Zij heeft er echter niet voor gekozen terug te treden, maar heeft gewacht tot zij haar kans schoon zag om het slachtoffer aan te vallen. Zij was uit op de dood van het slachtoffer, zo gaf zij zelf aan. Gelet hierop is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Dat er sprake is geweest van een plotselinge drift bij verdachte, die eraan in de weg heeft gestaan dat zij de consequenties van haar daad kon overdenken en overzien, zoals door de verdediging is gesteld, is de rechtbank niet gebleken. Daarnaar gevraagd heeft verdachte dat ter zitting ook niet verklaard. Verdachte verwees slechts naar de stem die haar zei dat zij haar halfzus moest vermoorden.
Ten aanzien van het opzet op de dood van verdachtes halfzus – feit 1.
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of de verdachte het opzet heeft gehad om het slachtoffer te doden.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat sprake is van opzet met waarschijnlijkheidsbewustzijn: het overlijden van het slachtoffer zou na zoveel fatale messteken normaal gesproken niet uitblijven. Verdachte wist dat dit gevolg waarschijnlijk zou intreden, maar heeft zich daardoor niet laten afschrikken.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vraag of er sprake was van opzet gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Ten aanzien van de vraag welke (juridische) vorm van opzet verdachte heeft gehad komt de rechtbank, anders dan de officier van justitie, tot de conclusie dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Verdachte heeft welbewust en adequaat gehandeld. Het slachtoffer ‘moest’ dood en verdachte wist goed hoe ze dat moest doen. Verdachte heeft het slachtoffer tientallen keren gestoken en gesneden over het gehele lichaam, waarbij meerdere vitale organen zijn geraakt. Het toebrengen van deze steek- en snijverwondingen was gericht op de dood van het slachtoffer, was daartoe geschikt en het gevolg is ook ingetreden. Verdachte was zich bewust van wat zij deed en kan zich belangrijke delen hiervan ook herinneren.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Conclusie feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld en acht moord daarom wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het opzet op de dood van de hond van de buren – feit 2.
Verdachte heeft bekend dat zij de hond van de buren met een mes heeft gestoken. De hond is ten gevolge van zijn verwondingen overleden.
Ten aanzien van het opzet op dit feit verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 1 is overwogen. Verdachte heeft verklaart dat zij de hond stak omdat zij een stem in haar hoofd had die haar zei dat ze het ‘erger, erger’ moest maken. Zij heeft vervolgens welbewust met een mes op de hond ingestoken, tengevolge waarvan de hond is overleden.
De rechtbank acht daarmee ook het doden van de hond door verdachte wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Feit 1.
op 23 oktober 2021 te ’s-Hertogenbosch, [slachtoffer 1] , opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door meermalen met messen, in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te steken en te snijden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
Feit 2.
op 23 oktober 2021 te ’s-Hertogenbosch opzettelijk en wederrechtelijk een hond, toebehorende aan [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] , heeft gedood.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van de verdachte.
De standpunten van de officier van justitie en van de verdediging.
Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend en dat zij daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het oordeel van de rechtbank.
Toerekeningsvatbaarheid.
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het op 3 mei 2022 door GZ- [psycholoog] en [psychiater] uitgebrachte rapportage van het Pieter Baan Centrum omtrent de verdachte. De deskundigen hebben hun rapportage tijdens de rechtszitting van 1 juni 2022 nader toegelicht.
De conclusie van de rapporteurs luidt – voor zover hier van belang – onder meer en zakelijk weergegeven als volgt:
Samenvattend kan op basis van onderhavig onderzoek worden geconcludeerd dat er bij betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een ernstig psychotisch toestandsbeeld, voortkomend vanuit de ziekte schizofrenie. Daarnaast is bij haar sprake van een kwetsbare persoonlijkheid met borderline trekken en een stoornis in cannabisgebruik, thans in vroege remissie binnen een gereguleerde omgeving.
Ondanks dat rapporteurs het ten laste gelegde zelf maar zeer beperkt met betrokkene hebben kunnen bespreken, kan de conclusie worden getrokken dat de psychotische stoornis het denken en handelen van betrokkene in de aanloop naar het ten laste gelegde volledig heeft beheerst. Er was namelijk sprake van een allesoverheersende psychotische toestand met een zeer ernstige oordeels- en kritiekstoornis, waarbij de realiteitstoetsing van betrokkene op alle fronten fors was gestoord. Betrokkene dacht in een spel te zitten dat op leven en dood werd gespeeld. Ze had bizarre belevingen (bijvoorbeeld dat ze was vervloeid met haar oudste zus) en was bang dat zij door haar jongste zus (het slachtoffer) zou worden vermoord. Betrokkene heeft na het ten laste gelegde wekenlang ontkend dat haar zus dood was omdat ze ervan overtuigd was dat ze het weer ongedaan had gemaakt (met een vingerknip). Dat betrokkene het ten laste gelegde heeft gefilmd en live heeft gestreamd en dat ze de hond van de buren ook heeft gestoken is eveneens ingegeven door de hallucinaties. Betrokkene heeft consistent verklaard dat dit nodig was om het "erger te maken", omdat dit de opdracht (hallucinaties) was die zij hoorde in haar hoofd. Rapporteurs concluderen dat het ten laste gelegde volledig psychotisch is gemotiveerd. Het doden van haar zus komt uit het niets, heeft geen enkel doel gediend en in het motief ontbreekt ieder realiteitsaspect. Rapporteurs adviseren op basis van voorgaande om het ten laste gelegde niet aan betrokkene toe te rekenen.
Tijdens de rechtszitting hebben de deskundigen gepersisteerd bij hun conclusie.
De rechtbank is van oordeel dat de deskundigenrapportage op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke motivering. Uit de rapportage volgt dat de hiervoor genoemde stoornissen aanwezig waren ten tijde van het bewezen verklaarde en dat deze stoornissen verdachte zodanig hebben beïnvloed dat haar gedrag en keuzes van haar handelingen daaruit verklaard kunnen worden. Het vereiste causale verband tussen het bewezen verklaarde feit en de stoornissen is dan ook aanwezig.
De rechtbank neemt de conclusies en de adviezen van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte niet strafbaar is, omdat het bewezenverklaarde feit haar wegens een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens niet kan worden toegerekend.
De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.
De verdere afdoening.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna ook: tbs) met verpleging van overheidswege (hierna ook: dwangverpleging). De officier van justitie acht een tbs-maatregel met voorwaarden ontoereikend voor een succesvolle behandeling van verdachte en daarmee de inperking van het hoge recidive-risico.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft bepleit het advies van de deskundigen te volgen en de maatregel van tbs met de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Nu het bewezen verklaarde feit verdachte niet wordt toegerekend, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld welke afdoening in de zin van een maatregel passend en geboden is.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft haar halfzus [slachtoffer 1] op 23 oktober 2021 opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroofd door haar vele malen met een mes in het lichaam te steken. Met deze daad heeft de verdachte het slachtoffer het meest fundamentele bezit, namelijk het recht om te leven, ontnomen en heeft zij een groot en onherstelbaar verlies en veel verdriet toegebracht aan de nabestaanden en iedereen die het slachtoffer lief had. Het leven van slachtoffers’ naasten zal sinds die avond van 23 oktober 2021 nooit meer hetzelfde zijn. De vader, moeder en halfzus van het slachtoffer hebben tijdens de zitting van 1 juni 2022 de impact van het overlijden van [slachtoffer 1] indringend verwoord. Ondanks de pijn die de dood van [slachtoffer 1] bij haar moeder en halfzus heeft veroorzaakt, zien zij ook in dat verdachte hulp nodig heeft. De vader van [slachtoffer 1] ziet het liefst dat er vergelding wordt toegepast en aan verdachte een levenslange gevangenisstraf met tbs met dwangverpleging wordt opgelegd.
Naast de andere nabestaanden zal ook verdachte moeten leven met de wetenschap dat zij haar halfzus van het leven heeft beroofd.
Ook op de buren van verdachte hebben de gebeurtenissen van 23 oktober 2021 een diepe indruk gemaakt. Tot op de dag van vandaag kampen zij nog met de psychische schade die hierdoor bij hen is ontstaan.
Niet alleen bij de familie en vrienden van [slachtoffer 1] , maar ook in de samenleving is door dit misdrijf grote onrust ontstaan. Het door verdachte begane misdrijf heeft de rechtsorde ernstig geschokt.
De rechtbank heeft reeds hiervoor geoordeeld dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat het bewezenverklaarde feit de verdachte wegens die stoornis niet kan worden toegerekend. Dat oordeel brengt met zich dat aan verdachte enkel een strafrechtelijke maatregel kan worden opgelegd en geen straf. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of en zo ja wat voor maatregel aangewezen is. Bij de beantwoording van die vraag heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de conclusies en adviezen van voornoemde deskundigen die zijn neergelegd in het reeds hiervoor aangehaalde rapport.
De psychiater en de psycholoog van het Pieter Baan Centrum hebben in hun rapport van 3 mei 2022 onder meer het volgende geconcludeerd en geadviseerd:
Wanneer de uitkomsten van alle instrumenten gecombineerd worden met de klinische inschatting, komt voor betrokkene het gecombineerde risico, indien zij onbehandeld terugkeert in de maatschappij, op een nieuw gewelddadig strafbaar feit uit op hoog.
Hoewel het grootste risico op herhaling in de psychotische stoornis zit, zijn er kortom een heel aantal risicofactoren waarvan moeilijk te voorspellen is hoe die zich zullen ontwikkelen en hoe die zich tot elkaar zullen verhouden. Dit leidt enerzijds tot de constatering dat behandeling intensief en langdurig zal moeten zijn omdat op meerdere fronten interventies nodig zijn, terwijl volledig herstel niet wordt verwacht. Anderzijds kunnen deze diverse risicofactoren een complexe interactie met elkaar hebben die de uitkomsten van de behandeling (qua effect en tijdsduur) mogelijk negatief zouden kunnen beïnvloeden. Dit maakt dat een gesloten klinische behandeling van substantiële duur nodig is om verder te werken aan stabilisatie. Hierbij wordt eerder gedacht aan een of meerdere jaren dan aan maanden.
Omdat betrokkene ziektebesef heeft laten zien en zich gemotiveerd heeft uitgelaten voor behandeling (ook al onderschat zij de ernst en complexiteit van de problematiek, wat blijkt uit haar uitlatingen hierover), omdat zij abstinent is gebleven van middelen, omdat de psychose (al is het gedeeltelijk) goed lijkt te reageren op medicatie en omdat gebleken is dat betrokkene gevoelig is voor autoriteit, zien rapporteurs mogelijkheden voor een terbeschikkingstelling met voorwaarden en willen zij de rechtbank adviseren om de reclassering te vragen om een maatregelenrapport op te stellen, waarin de voorwaarden worden geformuleerd. Op interventieniveau denken rapporteurs aan klinische voorwaarden voor de duur van minimaal twee jaar, waarbij betrokkene zich meewerkend opstelt binnen een behandeling waarvan het programma zowel medicamenteuze, sociotherapeutische, psychotherapeutische, psycho-educatieve, vaktherapeutische en ondersteunende en/of begrenzende elementen omvat en waarbij ook aandacht is voor systeemdynamiek.
De GGZ reclassering Fivoor heeft in een rapportage van 23 mei 2022 geadviseerd over verdachte. De reclassering sluit zich ten aanzien van de diagnose en het recidiverisico aan bij de bevindingen en conclusies van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum. De reclassering adviseert positief over oplegging aan verdachte van een tbs-maatregel met voorwaarden. De reclassering heeft hiertoe voorwaarden opgesteld, waaronder opname in een forensische psychiatrische kliniek alsook een contactverbod met de vader van het slachtoffer. De reclassering ziet voldoende mogelijkheden voor begeleiding van verdachte in het kader van een tbs met voorwaarden. Voorts adviseert de reclassering te bepalen dat de geadviseerde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft [reclasseringsmedewerker] naar voren gebracht dat verdachte is geaccepteerd voor opname bij FPK Forca, maar dat er momenteel nog geen plek beschikbaar is. Verdachte zal dan eerst in aanmerking komen voor een overbruggingsplek.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater en de psycholoog met betrekking tot de vastgestelde stoornissen en het recidivegevaar over. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat als verdachte niet wordt behandeld. Een gesloten klinische behandeling van substantiële duur is noodzakelijk om verder te werken aan stabilisatie.
Tbs maatregel met voorwaarden.
De rechtbank overweegt dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. De rechtbank stelt vast dat het bewezenverklaarde onder feit 1 een misdrijf betreft waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Tijdens het begaan van dit feit was sprake van ziekelijke stoornissen van de geestvermogens. Er is sprake van een hoog recidiverisico, waardoor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de maatregel van terbeschikkingstelling moet zien op verpleging van overheidswege (hetgeen de officier van justitie heeft geëist) dan wel dat hieraan voorwaarden moeten worden gekoppeld, zoals is geadviseerd en door de verdediging bepleit.
Voor de beantwoording van die vraag stelt de rechtbank voorop dat een maatregel niet als doel heeft om recht te doen aan de ernst van het gepleegde strafbare feit in de zin van vergelding. Hoe ernstig het door verdachte gepleegde strafbare feit ook is en hoe enorm de gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer ook zijn, zoals hiervoor is overwogen is dat niet aan verdachte toe te rekenen. Een op te leggen maatregel dient de maatschappij te beschermen en daarom toegesneden te zijn op dat wat nodig is om het recidiverisico terug te dringen. Met andere woorden: een maatregel moet passend zijn bij de persoon van de verdachte en daarop zoveel als mogelijk afgestemd. Dat betekent dat het niet automatisch zo is dat de ernstigste feiten vragen om de zwaarste maatregel.
De rechtbank overweegt dat tbs met dwangverpleging een zware maatregel is die dient te worden opgelegd als moet worden aangenomen dat verdachte zich niet zal houden aan de op te leggen voorwaarden in het kader van een tbs met voorwaarden. Het vastgestelde ziektebeeld van verdachte en de risico’s die dat met zich brengt voor haar mogelijkheden om de voorwaarden na te leven zijn voor de deskundigen in ieder geval geen reden om dwangverpleging te adviseren. De verwachting van de deskundigen is dat verdachte zich aan de voorwaarden zal houden. De rechtbank heeft uit het onderzoek ter zitting en uit de reactie van verdachte op de bevindingen van de deskundigen de overtuiging bekomen dat verdachte momenteel gemotiveerd is om zich aan voorwaarden te houden.
Ter terechtzitting heeft [deskundige] aangegeven dat de rapporteurs ook hebben gedacht aan tbs met dwangverpleging, maar dat dit op het moment niet nodig wordt geacht. De deskundigen denken dat tbs met dwangverpleging zelfs schadelijk voor verdachte zou kunnen zijn, omdat in een dergelijke setting minder mogelijkheden zijn om relatief snel weer te herstellen. Dit is volgens de deskundigen niet bevorderlijk voor de ontwikkeling van verdachte. De geadviseerde behandeling past wat de deskundigen betreft binnen het kader van tbs met voorwaarden. De klinische behandeling kan in dit kader worden vormgegeven, maar ook is er in deze setting meer flexibiliteit om stappen te maken en het herstel in te zetten. Daarnaast kan het grootste gedeelte van het recidiverisico worden afgewend door het innemen van medicatie. Verdachte heeft verklaard gemotiveerd te zijn om haar medicatie te blijven innemen.
Alles afwegend acht de rechtbank onder deze omstandigheden een tbs met voorwaarden het meest passend. Ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen zal de rechtbank voorwaarden stellen betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde conform het advies van de reclassering hierover. Verdachte heeft zich bereid verklaard deze na te leven.
De maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, te weten de moord op een persoon met meerdere messteken. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaar.
Dadelijke uitvoerbaarheid.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder behandeling en begeleiding opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank tevens bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr.
Nu verdachte onder invloed van haar ziekte een zeer zwaar geweldsdelict heeft gepleegd vereist de bescherming van de samenleving dat toereikende maatregelen genomen worden om recidive te voorkomen. Aangezien er op dit moment een hoog risico op recidive bestaat en voorkomen moet worden dat dit na ommekomst van de (eindige) maatregel van tbs met voorwaarden tot onveiligheid voor de samenleving leidt, overweegt de rechtbank de door de reclassering geadviseerde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
Aan de voorwaarden voor oplegging van deze maatregel is voldaan, omdat een tbs met voorwaarden wordt opgelegd. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen, gelet op het in de rapportages geschatte hoge recidiverisico. Door de reclassering wordt verder gesteld dat:
Betrokkene wordt verdacht van een ernstig geweldsdelict, daarnaast is er sprake van een chronisch psychiatrische aandoening. Het is nog niet vast te stellen of, bij het verlopen van de maximale termijn van de maatregel tbs met voorwaarden, er geen gevaarsrisico meer speelt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank derhalve van oordeel dat oplegging van deze maatregel in dit geval aangewezen is. Na afloop van de opgelegde tbs-maatregel kan beoordeeld worden in hoeverre het recidiverisico nog aanwezig is en welke voorwaarden moeten worden opgelegd ter bescherming van de veiligheid van anderen. Tegen de tijd dat de opgelegde tbs-maatregel afloopt, zal de officier van justitie een nieuw reclasseringsadvies op moeten laten maken en eventueel een medische verklaring, als behandeling of opname in een zorginstelling nodig wordt geacht.
Beslissingen naar aanleiding van de vorderingen benadeelde partijen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] .
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] is de vader van [slachtoffer 1] . De benadeelde partij heeft een bedrag van € 6.013,98 aan materiële schade gevorderd (bestaande uit uitvaartkosten € 4.630,68, kosten voor therapie € 900,- en reiskosten therapie € 483,30) en een bedrag van € 45.000,- aan immateriële schade (bestaande uit affectieschade €20.000,- en shockschade € 25.000,-), te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 77,20 (bestaande uit telefoonkosten € 25,- en reiskosten € 52,20) aan proceskosten.
Het standpunt van de officier van justitie.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de officier van justitie aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] dient te worden toegewezen tot het bedrag van € 20.000,- voor wat betreft de affectieschade. De post shockschade dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat een nadere onderbouwing van het ziektebeeld ontbreekt. Met betrekking tot de materiele schade heeft de officier van justitie gesteld dat deze in zijn geheel kan worden toegewezen. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht de wettelijke rente toe te kennen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om de vordering met betrekking tot de affectieschade en de shockschade af te wijzen, gelet op de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat niet aan de vereisten van shockschade is voldaan. Subsidiair is de raadsvrouw van mening dat deze vordering een onevenredige belasting van het strafproces met zich meebrengt en derhalve dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Mocht de rechtbank een andere mening zijn toebedeeld en de affectieschade en shockschade wel toewijzen, dan heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht de op te leggen bedragen te matigen en geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, danwel de gijzeling te bepalen op één dag.
Beoordeling.
Affectieschade.
Het vorderen van affectieschade is mogelijk voor de in artikel 6:108, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. De aanspraak op affectieschade is een naar omvang beperkte vergoeding, die vooral beoogt het leed van de naasten en nabestaanden te erkennen. Op grond van artikel 6:108, vierde lid, onder c, van het BW, vallen onder deze naasten de ouders van de overledene. De bedragen die voor vergoeding van deze affectieschade in aanmerking komen, zijn bij het Besluit Vergoeding Affectieschade vastgesteld. Volgens artikel 1, eerste lid, van dit besluit geldt in het geval van overlijden door een misdrijf van een meerderjarig niet-thuiswonend kind een vergoeding van € 17.500,-. Vanuit het perspectief van de benadeelde partij gezien was het slachtoffer geen bij hem thuiswonend kind, waardoor de gevorderde € 20.000,- niet kan worden toegewezen. Dát bedrag is - gelet op de Memorie van Toelichting bij het Besluit Vergoeding Affectieschade – immers bedoeld voor de situatie dat het kind nog bij de desbetreffende benadeelde partij zelf thuis woont. Op grond hiervan zal de vordering van [benadeelde partij 3] voor affectieschade voor een bedrag van € 17.500,- worden toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Shockschade.
Met betrekking tot shockschade overweegt de rechtbank - conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad - dat vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door het waarnemen van het ten laste gelegde, of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het ten laste gelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De rechtbank constateert dat het bestaan van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld blijkens de jurisprudentie een harde eis is voor toekenning van shockschade en dat het bestaan daarvan door de rechter moet worden onderzocht. De rechtbank stelt vast dat er uit de vordering van [benadeelde partij 3] en uit de toelichting op die vordering geen door een psychiater of psycholoog vastgesteld in de psychiatrie erkend ziektebeeld kan worden afgeleid.
De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de shockschade, omdat dit gedeelte van de vordering door de benadeelde onvoldoende is onderbouwd.
Materiële schade.
De rechtbank constateert dat de post uitvaartkosten voldoende is onderbouwd en in overeenstemming is met de omstandigheden van de benadeelde partij. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van dit gedeelte toewijzen voor een bedrag van € 4.630,68. Ten aanzien van het resterende gedeelte van de materiële schade dat ziet op de therapie overweegt de rechtbank dat de onderbouwing van deze kosten tekort schiet. Door de benadeelde partij is onvoldoende onderbouwd welke klachten deze behandeling noodzakelijk maakten. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de aan de therapie gerelateerde kosten, omdat dit gedeelte van de vordering door de benadeelde onvoldoende is onderbouwd.
Conclusie.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 17.500,- en een materiele schadevergoeding van € 4.630,68, beide posten vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2021 (ten aanzien van de immateriële schadevergoeding) danwel 17 mei 2022 (ten aanzien van de materiële schadevergoeding) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen
.
Proceskosten
De benadeelde stelt dat hij telefoon- en reiskosten heeft gemaakt in het kader van de vorderingsprocedure van het strafproces en het bijwonen van de zitting. De rechtbank overweegt dat de civiele proceskostenregeling (in beginsel) een limitatieve en exclusieve regeling voor de proceskostenvergoeding bevat (ECLI:NL:HR:2015:1600). Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in onderlinge samenhang bezien, komen alleen voor vergoeding in aanmerking – voor zover hier relevant – reiskosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd. Voor andere reiskosten – zoals voor het bezoeken van leden van het openbaar ministerie of de advocaat – kent de proceskostenregeling geen vergoeding. Voor de benadeelde partij geldt dat hij de zitting van 1 juni 2022 heeft bijgewoond, maar dat hij toen niet in persoon heeft geprocedeerd. Hij liet zich immers bijstaan door een advocaat. Artikel 238, tweede lid, Rv is dan van toepassing en voor toekenning van een proceskostenvergoeding wegens reiskosten van een partij is dan geen plaats. De rechtbank zal de gevorderde reiskosten dan ook afwijzen. Voorts zal de rechtbank verdachte wel veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 25,-, bestaande uit telefoonkosten. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2021 (ten aanzien van de immateriële schadevergoeding) danwel 17 mei 2022 (ten aanzien van de materiële schadevergoeding) tot aan de dag der algehele voldoening De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van de gebruikelijke manier waarop de duur van de gijzeling wordt bepaald.
De vordering van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] .
De benadeelde partijen waren de buren van verdachte en het slachtoffer. De benadeelde partijen hebben een bedrag van € 9.627,08 aan materiële schade gevorderd (bestaande uit kosten medisch ingrijpen hond € 8.008,70 en kosten voor ontruiming/verhuizing € 1.618,38). De benadeelde partijen vorderen daarbij gezamenlijk een bedrag van € 1.200,- aan immateriële schade (bestaande uit psychische schade € 1.200,-), beide schadeposten te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe te wijzen, namelijk tot een totaalbedrag van € 8.008,70, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot het resterende deel van de materiële schade heeft de officier van justitie gesteld dat de kosten voor de ontruiming/verhuizing niet ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat deze niet, dan wel onvoldoende, in directe relatie staan met het delict op de tenlastelegging. Daarnaast dient ook de immateriële schade niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de vordering met betrekking tot de materiële schade af te wijzen. Wat betreft de materiele post ‘kosten medisch ingrijpen hond’ heeft de raadsvrouw de rechtbank subsidiair verzocht om deze vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat dit een onevenredige belasting van het strafproces zal opleveren.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsvrouw de rechtbank bepleit om deze af te wijzen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Tot slot heeft de raadsvrouw wat betreft de schadevergoedingsmaatregel verzocht om geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, omdat ernstig rekening gehouden dient te worden met de kans dat verdachte de schade niet zal kunnen vergoeden en dat vervangende hechtenis zal moeten worden toegepast. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld slechts één dag gijzeling voor deze vordering op te leggen.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten een materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 8.008,70, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2021 (zijnde de factuurdatum) tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betreft de kosten voor het medisch ingrijpen bij de hond. De rechtbank zal, zoals gevorderd en toegelicht door de raadsman tijdens de terechtzitting op 1 juni 2022, deze schadevergoeding toewijzen aan de [benadeelde partij 2] .
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de materiële schadepost ‘ontruiming/verhuizing’ en de immateriële schade.
Met betrekking tot de post ‘ontruiming/verhuizing is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de betwisting door de verdediging van de onderbouwing van deze vordering, niet eenvoudig is vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie staan tot de bewezen verklaarde feiten. Verdere behandeling van deze vordering levert daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding op. Met betrekking tot de immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat de psychische schade bij de benadeelden niet is onderbouwd.
De benadeelde partijen kunnen deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2021 tot de dag der algehele voldoening. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van de gebruikelijke manier waarop de duur van de gijzeling wordt bepaald.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 38, 38a, 38z, 57, 60a, 289 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven: