ECLI:NL:RBOBR:2022:2498

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
9569040
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over aanhouding in dieselfraudezaak tegen Volkswagen AG

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, staat de dieselfraudezaak tegen Volkswagen AG centraal, aangespannen door de stichting Volkswagen Group Diesel Efficiency Stichting (VGDES). De zaak betreft een vordering van een individuele consument, waarbij eerder een aanhouding was uitgesproken door de kantonrechter. Volkswagen AG verzocht opnieuw om aanhouding in afwachting van de uitkomsten van twee collectieve procedures die ook betrekking hebben op de dieselfraude. De kantonrechter heeft het verzoek om aanhouding afgewezen en de zaak doorverwezen naar de rol voor het nemen van een conclusie van antwoord door Volkswagen AG.

De kantonrechter overwoog dat de eerdere aanhouding was gebaseerd op onduidelijkheid over de toepasselijkheid van de WAMCA op de SDEJ-procedure. Echter, na een uitspraak van de rechtbank Amsterdam op 30 maart 2022, waarin werd vastgesteld dat artikel 3:305a (oud) BW van toepassing is, was er voldoende duidelijkheid om de procedure voort te zetten. De kantonrechter benadrukte dat een verdere aanhouding zou leiden tot onredelijke vertraging en dat de belangen van VGDES bij een voortvarende behandeling zwaarder wegen dan de belangen van Volkswagen AG bij een centrale beoordeling van de zaak.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de behandeling van de individuele vordering van VGDES niet langer wordt aangehouden en dat Volkswagen AG een termijn van vier weken krijgt om te reageren. De zaak is gepland voor de rolzitting van 14 juli 2022, waar Volkswagen AG een conclusie van antwoord moet indienen. De kantonrechter houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Zaak/rolnummer : 9569040 / CV EXPL 21-5707
Uitspraakdatum : 16 juni 2022
Tussenvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting
VOLKSWAGEN GROUP DIESEL EFFICIENCY STICHTING
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
hierna te noemen: VGDES
gemachtigde: mr. J.H. Lemstra, advocaat te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
VOLKSWAGEN AKTIENGESELLSCHAFT,
gevestigd te Wolfsburg (Duitsland),
gedaagde,
hierna te noemen: Volkswagen AG
gemachtigde: mr. J.K. van Hezewijk, advocaat te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding

1.1.
In haar vonnis in incident van 27 januari 2022 heeft de kantonrechter besloten
tot aanhouding van de zaak tot 30 juni 2022 (ECLI:NL:RBOBR:2022:247).
1.2.
Op 29 april 2022 heeft VGDES de zaak opgebracht voor uitlating door partijen over
recente ontwikkelingen in de SDEJ-procedure bij de rechtbank Amsterdam, waarna de kantonrechter de zaak daarvoor op de rol van 19 mei 2022 heeft gezet. Partijen hebben vervolgens op 19 mei 2022 ieder een akte genomen.
1.3.
Vervolgens heeft de kantonrechter bepaald dat zij op 16 juni 2022 een beslissing zal geven over de voortgang van de zaak.
1.4.
In afwachting van die beslissing heeft Volkswagen AG op 7 juni 2022 nog een bericht aan de kantonrechter gestuurd, waarop VGDES heeft gereageerd in een bericht aan de kantonrechter van 9 juni 2022.

2.De standpunten van partijen over de voortgang van de procedure

2.1.
Deze procedure heeft betrekking op de zogenaamde dieselfraude, waarover ook twee collectieve procedures tegen (onder andere) Volkswagen AG aanhangig zijn, te weten de SCCprocedure en de SDEJ-procedure. Dit is nader toegelicht in het incidenteel vonnis van 27 januari 2022.
2.2.
Het hoger beroep in de SCC-procedure is in behandeling bij het Hof Amsterdam, waar de zaak op de rol staat van 27 september 2022 voor het nemen van een memorie van grieven door (o.a.) Volkswagen AG.
2.3.
In de SDEJ-procedure heeft de rechtbank Amsterdam in een uitspraak van 30 maart 2022 onder meer beslist dat op de vorderingen van SDEJ niet de WAMCA van toepassing is, maar artikel 3:305a (oud) BW (ECLI:NL:RBAMS:2022:1541). In die procedure heeft SDEJ zich vervolgens kunnen uitlaten over de verhouding van de SDEJprocedure tot de SCC-procedure, en zullen de gedaagden in die procedure, waaronder Volkswagen AG, op 20 juli 2022 een conclusie kunnen indienen over de ontvankelijkheid van SDEJ onder artikel 3:305a (oud) BW, over het toepasselijk recht, en over de verhouding van de SDEJ-procedure ten opzichte van de SCC-procedure.
Volkswagen AG: aanhouding
2.4.
Volkswagen AG stelt zich in haar akte op het standpunt dat de behandeling van de onderhavige procedure moet worden aangehouden vanwege de twee aanhangige collectieve procedures, waarin dezelfde kernvragen centraal staan als in de onderhavige zaak.
2.5.
Volkswagen AG voert aan dat het hoger beroep in de SCC-procedure naar verwachting sneller zal verlopen dan de behandeling in eerste aanleg, omdat er minder partijen over zijn en er minder fases zijn voorzien, en dat de uitkomst van die procedure een belangrijk precedent zal vormen, niet alleen voor de onderhavige zaak van VGDES/ [A] , maar ook voor de ruim 150.000 andere autobezitters met een EA189 voertuig in Nederland. Indien de behandeling in deze zaak gewoon doorgang vindt en niet wordt gewacht op de uitkomst van de SCC-procedure, ontstaat er kans op tegenstrijdige uitspraken. Volkswagen AG wijst er op dat de wetgever het onwenselijk acht dat er bij massaschade veel individuele procedures worden ingesteld, en dat er in identieke zaken tegenstrijdige uitspraken (kunnen) worden gedaan, reden waarom de Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad is ingevoerd.
2.6.
Volkswagen AG wijst er op dat de rechtbank Amsterdam in de SDEJ-procedure partijen opdracht heeft gegeven zich uit te laten over de relevantie van die procedure naast de SCC-procedure, waaruit volgens Volkswagen AG blijkt dat die rechtbank zich afvraagt of het gewenst en efficiënt is als er op dezelfde vragen meermaals wordt beslist. Volkswagen AG voert aan dat als de behandeling van de individuele (test) cases van VGDES niet wordt aangehouden, dit zou betekenen dat vijf verschillende rechtbanken inhoudelijk over dezelfde vragen gaan oordelen, terwijl VGDES bovendien heeft aangekondigd nog veel meer zaken op de plank te hebben liggen. Daarbij merkt Volkswagen AG op dat VGDES steeds heeft benadrukt dat haar procedures worden ondersteund door de Consumentenbond, maar dat de Consumentenbond recent heeft gekozen voor een samenwerking met SCC.
2.7.
Volkswagen AG heeft over de SDEJ-procedure ook aangevoerd dat de appeltermijn van het vonnis van 30 maart 2022 nog niet is verstreken en dat het niet onwaarschijnlijk is dat de vraag naar de toepasselijkheid van de WAMCA zal worden voorgelegd aan het gerechtshof, zodat ook om die reden een verdere aanhouding van de onderhavige procedure voor de hand ligt. In haar bericht van 7 juni 2022 heeft Volkswagen AG gemeld dat SDEJ inmiddels schriftelijk zou hebben aangekondigd in hoger beroep te zullen gaan.
2.8.
Volkswagen AG voert tot slot aan dat de belangen van VGDES bij een voortvarende behandeling van deze procedure niet opwegen tegen de gerechtvaardigde belangen van Volkswagen AG bij een centrale, gecoördineerde en doelmatige beoordeling van haar vermeende handelen. Volgens Volkswagen AG heeft [A] geen zwaarder belang dan alle andere Nederlandse consumenten bij een voortvarende behandeling, en is hij bovendien al gecompenseerd door VGDES tot een bedrag van € 5.000,-.
VGDES: geen aanhouding
2.9.
VGDES stelt zich in haar akte kort gezegd op het standpunt dat het aanhouden van de procedure, in afwachting van de uiteindelijke uitkomst van de collectieve procedures, zal leiden tot een onredelijke vertraging en geen redelijk doel dient. VGDES wijst er daarbij op dat in de SDEJ-procedure nog veel stappen zullen moeten worden gezet, terwijl de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2022 meebrengt dat die procedure niet zal leiden tot een vonnis met gezag van gewijsde ten aanzien van [A] .
2.10.
VGDES stelt een zwaarwegend belang te hebben bij een voortvarende voortzetting van de procedure, niet alleen omdat het een basisrecht is dat onredelijke vertraging van procedures moet worden voorkomen, maar ook omdat [A] nog maar een klein deel van zijn vordering heeft ontvangen en nog aanspraak maakt op een aanzienlijk bedrag van maximaal € 31.500,-.

3.De beoordeling door de kantonrechter

3.1.
Zoals toegelicht in het incidenteel vonnis van 27 januari 2022, heeft de kantonrechter de behandeling van de onderhavige procedure eerder aangehouden omdat onduidelijk was of op de SDEJ-procedure de WAMCA van toepassing zou zijn en wat dit zou betekenen voor de positie van VGDES ( [A] ).
3.2.
Inmiddels heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam in een uitspraak van 30 maart 2022 onder meer beslist dat niet de WAMCA maar artikel 3:305a (oud) BW van toepassing is op de SDEJ-procedure en de ingestelde vorderingen. Daarmee is voor dit moment voldoende duidelijk dat de uiteindelijke uitspraak in die procedure VGDES ( [A] ) niet zal binden en er in zoverre geen reden meer is voor een verdere aanhouding van de onderhavige procedure.
3.3.
Tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam over het niet van toepassing zijn van de WAMCA in de SDEJ-procedure kan weliswaar op enig moment hoger beroep en eventueel cassatie worden ingesteld. Volgens Volkswagen AG heeft SDEJ een hoger beroep tegen de uitspraak van 30 maart 2022 aangekondigd. Dit betekent naar het oordeel van de kantonrechter echter niet dat de onderhavige zaak in afwachting van dat eventuele hoger beroep nog langer moet worden aangehouden. Hoger beroep zal in beginsel pas kunnen worden ingesteld nadat de rechtbank Amsterdam einduitspraak zal hebben gedaan in de SDEJ-procedure. Daarmee zal nog de nodige tijd gemoeid zijn. Maar ook voor zover tussentijds hoger beroep tegen de uitspraak van 30 maart 2022 mogelijk is - omdat die uitspraak mede een einduitspraak bevat - en het hof SDEJ zal ontvangen in dat hoger beroep ook voor zover daarbij grieven worden gericht tegen de beslissing van de rechtbank over de toepasselijkheid van artikel 3:305a (oud) BW, dan zal een beslissing in hoger beroep over het wel of niet van toepassing zijn van de WAMCA nog geruime tijd op zich laten wachten, waarna bovendien nog cassatie mogelijk zal zijn. Een aanhouding in afwachting van een eventueel hoger beroep en cassatie zal hoe dan ook leiden tot onredelijke vertraging van deze procedure, terwijl de uitspraak van 30 maart 2022 voor dit moment de duidelijkheid biedt waar de kantonrechter in haar vonnis van 27 januari 2022 (onder 7.15 en 7.16) op doelde. Overigens staat nog niet vast dat SDEJ daadwerkelijk (tussentijds) hoger beroep zal instellen en dat de toepasselijkheid van artikel 3:305a (oud) BW onderwerp zal zijn van dat hoger beroep.
3.4.
Wel staat vast dat er momenteel twee collectieve procedures lopen die zien op dezelfde kwestie van dieselfraude waar ook de onderhavige procedure op ziet. In de collectieve procedures gaat het om fraude met meerdere typen voertuigen, en zijn naast Volkswagen AG ook andere autofabrikanten aangesproken, en ook de softwareleverancier, de importeur en een groot aantal autodealers. De vorderingen in die procedures zijn mede daardoor diverser en meeromvattend dan de vorderingen in de onderhavige procedure. Wel spelen er in de collectieve procedures deels dezelfde vragen als in de onderhavige zaak, namelijk of Volkswagen AG onrechtmatig heeft gehandeld en zo ja, welke schade de autobezitter hierdoor heeft geleden.
3.5.
In haar vonnis van 27 januari 2022 heeft de kantonrechter overwogen dat zij in het feit dat in de SCC-procedure deels dezelfde rechtsvragen spelen als in de onderhavige procedure, onvoldoende grond ziet om de onderhavige procedure aan te houden in afwachting van een definitieve eindbeslissing in die procedure. Dit zou immers leiden tot een onredelijke vertraging van de procedure, terwijl er geen aanleiding is om aan te nemen dat het antwoord op de voorliggende rechtsvragen niet in de onderhavige procedure kan worden gegeven (zie onder 7.14 van het incidenteel vonnis). De kantonrechter is van oordeel dat dit ook geldt voor de SDEJ-procedure, die zich bovendien nog maar in eerste aanleg bevindt en waarin nog een aantal voorvragen moeten worden beantwoord voordat aan inhoudelijke behandeling kan worden toegekomen.
3.6.
De kantonrechter onderkent dat de keuze die door VGDES is gemaakt om zelf geen collectieve vordering in te stellen, en om de uitkomst van de door SCC en SDEJ ingestelde collectieve vorderingen ook niet af te wachten maar los daarvan de vorderingen van enkele individuele benadeelde autobezitters, waaronder [A] , aan de rechter voor te leggen, tot gevolg heeft dat inmiddels ten minste vijf rechtbanken over (onderdelen van) de kwestie van de dieselfraude zullen moeten oordelen. Dit valt vanuit een oogpunt van doelmatigheid bepaald niet toe te juichen en bergt het risico in zich dat verschillende rechterlijke uitspraken worden gedaan over één en dezelfde kwestie. Dit is evenwel een gevolg van het gekozen wettelijk systeem, waarin een collectieve actie op grond van artikel 3:305 (oud) BW een aanvullend karakter heeft. Een individuele belanghebbende houdt de mogelijkheid om zelf een vordering in rechte over de desbetreffende kwestie in te stellen en is niet gebonden aan een uitspraak die door een belangenorganisatie is verkregen. Individuele procedures kunnen dan ook worden gevoerd en met (langdurige) aanhouding van de behandeling in afwachting van de uiteindelijke uitkomst van de collectieve procedures zou deze mogelijkheid de individuele belanghebbende de facto worden ontnomen. De wetgever heeft wel regels gesteld omtrent schorsing van de procedure van individuele belanghebbenden (zie artikelen 1015 en 1018m Rv), maar die regels zijn hier op dit moment niet aan de orde.
3.7.
Of de Consumentenbond niet meer samenwerkt met VGDES en of VGDES mogelijk nog meer vorderingen van individuele benadeelden zal gaan indienen (op de zitting van 2 december 2021 heeft VGDES aangegeven daarmee te zullen wachten tot in de vier aangebrachte zaken uitspraak zal zijn gedaan), zijn naar het oordeel van de kantonrechter geen relevante factoren die meewegen bij de beantwoording van de vraag of de onderhavige procedure moet worden aangehouden.
3.8.
Omdat de kantonrechter het belang van het voorkomen van een onredelijke vertraging van de procedure en het belang van VGDES ( [A] ) bij een voortvarende behandeling van haar vorderingen, zwaarder vindt wegen dan de bezwaren die kleven aan een behandeling van deze individuele vordering gelijktijdig met die van de twee collectieve vorderingen, zal de kantonrechter de behandeling van deze zaak niet langer aanhouden.
3.9.
De kantonrechter zal de zaak verwijzen naar de rol voor het nemen van een conclusie van antwoord door Volkswagen AG. Conform artikel 2.9 van het Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton zal hiervoor aan Volkswagen AG een termijn van vier weken worden verleend, die op verzoek van Volkswagen AG met één termijn van vier weken kan worden verlengd. De kantonrechter ziet geen grond voor inwilliging van het verzoek van VGDES om te bepalen dat Volkswagen AG binnen vier weken, zonder dat verder uitstel mogelijk is, voor antwoord moet concluderen.
3.10.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 14 juli 2022 voor het nemen van een conclusie van antwoord door Volkswagen AG,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Bartels, en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2022.