Overwegingen
1. Eisers hebben verzocht om verlof voor een periode van zeven dagen. Het is dus juist dat de directeur (en niet de leerplichtambtenaar) heeft beslist op eisers verzoek. De rechtbank wijst op artikel 13a van de Leerplichtwet (Lpw). De rechtbank begrijpt uit de gedingstukken dat het voor eisers gedurende enige tijd onduidelijk was dat zij bij de directeur bezwaar moesten maken tegen diens beslissing van 18 februari 2022. Eisers verkeerden enige tijd in de veronderstelling dat zij tegen de beslissing van de directeur moesten ageren bij de leerplichtambtenaar of bij de bestuurder van de school (Verdi). De rechtbank laat in het midden wie heeft gezorgd voor deze onduidelijkheid. Eisers zijn hierdoor namelijk niet in hun belangen geschaad. Zij hebben immers uiteindelijk tijdig bezwaar gemaakt bij de directeur en nadien hun bezwaar nog aangevuld.
2. Eiser heeft een notariskantoor met 11 medewerkers. Eiseres heeft een notariskantoor met 5 medewerkers. Deze kantoren zijn niet aan elkaar verbonden. Eisers hebben in hun verzoek om verlof het volgende aangegeven:
“Onze vakanties vallen vaak buiten de schoolvakantie, of niet tegelijkertijd met elkaar. Toen [naam 1] vorig in groep 1 zat, zijn we door corona niet op vakantie geweest. We willen dit jaar graag gaan; het is voor ons lastig om in de kindervakanties te gaan, omdat ons personeel dan vakantie heeft en we zelf op kantoor moeten zijn of in ieder geval in de buurt.”
3. Het verzoek om verlof betreft een verzoek ex artikel 13a van de Lpw. In het eerste lid van dat artikel wordt verwezen naar artikel 11, aanhef en onder f, van de Lpw. Daarin is bepaald dat ouders zijn vrijgesteld van de verplichting hun kind een school te laten bezoeken, indien het kind vanwege de specifieke aard van het beroep van één van die ouders slechts buiten de schoolvakanties met hen op vakantie kan gaan. Het tekstdeel ‘buiten de schoolvakanties’ in deze bepaling betekent dat daaronder alle reguliere schoolvakanties moeten worden begrepen. Ouders kunnen dus pas worden vrijgesteld als zij, door de werkzaamheden van één van hen, feitelijk in geen enkele reguliere schoolvakantie in het jaar met het gezin vakantie kunnen houden. De tekst van de wet biedt geen aanknopingspunten voor het standpunt dat ouders die niet in de zomervakantie met het gezin op vakantie kunnen, al daarom in aanmerking komen voor een vrijstelling. Het gaat dus om de vraag of het voor eisers, gelet op de aard van hun specifieke beroep, onmogelijk is om in de schoolvakanties verlof op te nemen. Bij het begrip 'specifieke aard van het beroep' dient met name te worden gedacht aan "seizoensgebonden werkzaamheden, respectievelijk werkzaamheden in bedrijfstakken die in de zomermaanden een piekproductie kennen, waardoor het voor het gezin feitelijk onmogelijk is in die periode vakantie op te nemen." (Kamerstukken II 1992/93, 22 900, nr. 3, blz. 7).
4. De rechtbank is van oordeel dat door eisers niet aannemelijk is gemaakt dat het voor eisers vanwege hun specifieke beroep feitelijk onmogelijk is om vakantie op te nemen in een reguliere schoolvakantie om zo gezamenlijk met hun gezin op vakantie te gaan. Eisers beweren dat overigens ook niet. Zij stellen dat het lastig is om vakantie op te nemen. Maar ‘lastig’ is iets anders dan ‘onmogelijk’. Dat het niet onmogelijk is om gezamenlijk met het gezin op vakantie te gaan, blijkt overigens ook uit wat eisers zelf hebben aangegeven. De Odaschool valt onder regio Zuid. Scholen in deze regio hebben zomervakantie van zaterdag 23 juli tot en met zondag 4 september 2022 (weken 30-35). In de e-mail die eisers op 10 maart 2022 17:59 uur hebben verzonden aan [naam 4] , bestuurder van Verdi, hebben eisers aangegeven dat zij gezamenlijk de derde week van de zomervakantie 2022 (dus week 32) verlof hebben. In die week zouden eisers met hun gezin op vakantie kunnen gaan. De e-mail geeft dus geen blijk van een onmogelijkheid, maar juist van het tegenovergestelde, de mogelijkheid om als gezin vakantie te nemen in week 32.
5. Tijdens de zitting heeft eiser er op gewezen dat op de website www.rijksoverheid.nl, onder het onderwerp ‘Leerplicht’, staat dat een kind alleen vrij krijgt om op vakantie te gaan als de ouder(s)/verzorger(s) niet twee weken achter elkaar op vakantie kan/kunnen met het gezin. De rechtbank begrijpt dat eisers met deze verwijzing betogen dat het verlofverzoek gehonoreerd moet worden, omdat zij niet twee weken achter elkaar met hun gezin op vakantie kunnen. Dit betoog slaagt niet. Door eisers is niet aannemelijk gemaakt dat het feitelijk onmogelijk is om in de komende zomervakantie gezamenlijk twee weken achtereen vakantie te hebben, dus naast week 32 week 31 of week 33. Tijdens de zitting heeft eiser aangegeven dat eiseres geen vaste waarnemer heeft en het voor haar moeilijk was om een waarnemer te vinden, een probleem dat in januari 2022 al duidelijk was. Hieromtrent hebben eisers echter geen concrete gegevens verstrekt waaruit (bijvoorbeeld) blijkt wie zij hebben gevraagd om als waarnemer van eiseres op te treden, wanneer dit is gevraagd en met welk resultaat. Zonder een dergelijke nadere toelichting kunnen eisers niet worden gevolgd in hun stelling dat zij in de komende zomervakantie niet twee weken achtereen vakantie kunnen houden met hun gezin.
6. Tijdens de zitting heeft eiser aangegeven dat de eeddie hij en eiseres hebben afgelegd (artikel 3 lid 2 Wet op het notarisambt) meebrengt dat hun notariskantoren nooit gesloten mogen zijn, dat hun beroepsplicht meebrengt dat er altijd iemand op kantoor beschikbaar moet zijn voor klanten. Naar het oordeel van de rechtbank volgt deze plicht niet uit de letterlijke tekst van de eed. Als het adagium “altijd beschikbaar” gezien kan worden als een logische invulling van die eed, dan betekent dit nog niet dat het altijd eiser en eiseres moeten zijn die op hun kantoren beschikbaar moeten zijn voor hun clientèle. De eed betekent dat eisers zich tijdens de uitoefening van hun ambt als goede en zorgvuldig opererende notarissen gedragen. De eed betekent niet dat zij hun ambt (bijna) altijd moeten uitoefenen en nauwelijks vakantie kunnen opnemen. Dat eisers er voor kiezen om in de zomervakantie maar een week gezamenlijk vakantie op te nemen, staat hen vanzelfsprekend vrij, maar dit betekent niet dat daarom een verzoek om verlof gehonoreerd moet worden.
7. Aan het slot van de zitting heeft eiser aangegeven, kennelijk met een beroep op het gelijkheidsbeginsel, dat aan de fysiotherapeut van PSV Eindhoven wel verlof is verleend ten behoeve van diens kinderen. De rechtbank gaat hier verder niet op in, omdat eiser dit beroep niet heeft onderbouwd. Bovendien heeft de directeur onweersproken gesteld dat de kinderen van de fysiotherapeut van PSV niet op zijn school zitten. Maar als juist is dat verlof is verleend, dan is dit dus verleend door een ander bestuursorgaan, de directeur van een andere school. Als er al sprake zou zijn van een gelijk geval (wat niet is gebleken), dan is de directeur niet gehouden zich bij zijn besluitvorming over verlofverzoeken te richten naar beslissingen van directeuren van andere (basis)scholen. Bovendien moet elk verlofverzoek telkens op zijn eigen merites worden beoordeeld.
8. De rechtbank oordeelt tot slot dat de directeur – anders dan eisers stellen - de hoorplicht niet heeft geschonden. Een bestuursorgaan mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eisers daartegen in bezwaar hebben aangevoerd, is aan voormelde maatstaf voldaan.
9. Uit het voorgaande volgt dat de directeur in redelijkheid het verzoek heeft kunnen afwijzen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.