Overwegingen
1. Verzoeker is eigenaar en bewoner van de woning aan de [adres] (de woning). Volgens de basisregistratie personen staan op dat adres ingeschreven eerdergenoemde [partner] en [naam] , de stiefdochter van verzoeker en dochter van [partner] . Op dit adres staat ook de eenmanszaak Boomkwekerij [naam] ingeschreven, waarvan verzoeker volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel eigenaar is.
2. Op woensdag 9 februari 2021 heeft de politie onderzoek ingesteld op het adres [adres] naar aanleiding van een lopend opsporingsonderzoek “Patilla”. Tijdens dit opsporingsonderzoek kwamen meerdere locaties in beeld die werden benut als stashplek voor Coffeeshop [naam] te Eindhoven, waaronder de locatie De [adres] . Een stashplek is volgens de politie een locatie waar een voorraad softdrugs buiten de coffeeshop wordt aangehouden. De politie heeft op 24 februari 2022 een bestuurlijke rapportage opgemaakt. Hierin staat onder meer het volgende:
Aangetroffen verdovende middelen [adres]
In de garage/schuur behorende tot [adres] zijn aangetroffen:
120 kilogram hennep,
36,5 kilogram hasj.
Bij ieder locatie zijn bijzonderheden waargenomen, die onderlinge samenhang vertonen als ook aanwijzing zijn richting de Coffeeshop [naam] . Opmerkelijk bij [adres] was:
gebruik van o.a. blauwe plastic Albert Heijn tassen;
kleine schijfjes hasj met huisregels, zoals deze ook gelden voor de Coffeeshop [naam] ;
hennep verpakt in doorzichtige plastic zakken van +/- 1.000 gram met zwarte vilstift opgeschreven, opgeslagen in metalen kasten.
De aangetroffen middelen zijn door de politie gewogen en nader onderzocht. Hierbij zijn de middelen door de politie onder meer indicatief getest.
3. In een aanvullende bestuurlijke rapportage van de politie van 31 maart 2022 staat het volgende:
Op grond van het voornoemde opsporingsonderzoek hebben meerdere zoekingen plaatsgevonden op 9 februari 2022, waaronder ook de locatie [adres] als zijnde een van de stashplekken.
De ruimte was soort van ondergronds en niet goed zichtbaar. Het gaf de indruk alsof het een ‘verstopte’ ruimte was.
De toegangsdeur was afgesloten. De bewoner ( [verzoeker] , geboortedatum [geboortedag] 1969) van de woning heeft op 09-02-2022 aanwijzingen gegeven aan de politie zodat zij de sleutel van de toegangsdeur wisten te vinden. Deze sleutel lag namelijk op de rand van het kozijn verborgen.
4. Op 13 april 2022 heeft de burgemeester verzoeker laten weten dat hij het voornemen heeft de woning en het bijgebouw (de schuur) voor de duur van drie maanden te sluiten.
5. Verzoeker heeft op 20 april 2022 zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
6. Daarna is het bestreden besluit gevolgd.
7. De burgemeester heeft onder bestuursdwang gelast dat de woning en de schuur wordt gesloten voor de duur van drie maanden met ingang van 25 mei 2022. In de schuur is een grote hoeveelheid hennep (120 kilogram) en hasjiesj (36,5 kilogram) gevonden. Gelet op deze handelshoeveelheid softdrugs vindt de burgemeester het redelijk om de woning en de schuur te sluiten ter bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat. De burgemeester acht voldoende samenhang aanwezig om de schuur als bijbehorend bouwwerk bij de woning aan te merken. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid tot sluiting heeft de burgemeester toepassing gegeven aan de Beleidsregel voor de bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet 2020 (het beleid). Met de sluiting wordt ook een signaal gegeven aan de buitenwereld dat het pand niet langer als verkoop-, aflever- of opslagruimte voor drugs kan worden gebruikt en verdere verstoring van het woon- en leefklimaat wordt voorkomen.
Karakter van deze procedure: een voorlopige voorziening
8. Het gaat in deze zaak om een verzoek om voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat een bezwaar de werking van een besluit niet opschort (artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Met andere woorden: het besluit blijft gelden ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij het besluit op zijn bezwaar niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van het besluit op het bezwaar.
De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die op een later moment in een mogelijke bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
9. Omdat niet in geschil is dat verzoeker en zijn overige gezinsleden in de woning wonen en de woning op korte termijn wordt gesloten als uitvoering wordt gegeven aan het besluit, is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van ‘onverwijlde spoed’ in de zin van artikel 8:81 van de Awb.
Voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit
10. Verzoeker betwist de bevoegdheid van de burgemeester om te sluiten, omdat niet vanuit de woning en het bijgebouw in drugs is gehandeld.
11. In artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet, is bepaald dat de
burgemeester bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen als in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) of lijst II (softdrugs) dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
12. Volgens vaste rechtspraakvan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden ‘daartoe aanwezig’ moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn. Uit de tekst van het artikellid volgt dat het woord ‘daartoe’ ziet op verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan evenwel worden aanvaard dat bij een aanwezigheid van meer dan 5 gram softdrugs in beginsel aannemelijk is dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Daarbij is van belang dat in ernstige gevallen direct bij de eerste overtreding tot sluiting mag worden overgegaan. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in een pand is in ieder geval een ernstig geval. Ook volgt uit genoemde uitspraak dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, als uitgangspunt mag worden aangenomen dat het pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbenden op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken.
13. In de schuur zijn op 9 februari 2022 door de politie 120 kilogram hennep en 36,5 kilogram hasj aangetroffen. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen softdrugs, 156,5 kilogram in totaal, was sprake van een handelshoeveelheid. Bovendien is niet in geschil dat deze softdrugs bestemd waren om in Coffeeshop [naam] te worden verkocht, afgeleverd en verstrekt. De burgemeester mocht daarom ervan uitgaan dat het pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Gelet op het voorgaande is, anders dan verzoeker betoogt, niet relevant of in of vanuit de woning in drugs is gehandeld.
14. Ook voert verzoeker aan dat de burgemeester niet bevoegd is om de woning te sluiten, omdat er geen samenhang is tussen de schuur en de woning.
15. De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van de omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld of de woning en de schuur een samenhangend geheel vormen, als gevolg waarvan de burgemeester bevoegd is de woning te sluiten.
16. De burgemeester heeft niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat de woning en de schuur een samenhangend geheel vormen. Vaststaat immers dat de woning en de schuur één adres en één gezamenlijke eigenaar hebben. Bovendien is de schuur (met ondergrondse ruimte) slechts op ongeveer 9 meter achter de woning gelegen. De gebouwen staan ook op een omheind terrein. Zoals op een foto ook is te zien, is de schuur vanuit de hoofdingang - met afsluitbare poort - te bereiken via het erf(pad) dat naast de woning is gelegen. Duidelijk is dat de schuur als bijgebouw dient voor de woning. Dat de woning en de schuur op een perceel van 1,2 hectare staan en dat dat perceel meerdere ingangen heeft, betekent niet dat de schuur op zichzelf staat. Omdat de woning en de schuur een samenhangend geheel vormen is de burgemeester bevoegd om ook de woning te sluiten, ook al zijn daar geen drugs of daarmee verband houdende goederen aangetroffen.
Toepassing van de bevoegdheid tot sluiting
17. Vaststaat dat de burgemeester beleid heeft vastgesteld ter uitvoering van de bevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
18. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285) heeft overwogen, is voor gevallen, zoals het voorliggende, waarin het bestreden besluit berust op een discretionaire bevoegdheid die is ingevuld met beleidsregels, het volgende van belang. Artikel 3:4, tweede lid, van de Awb geldt ook voor beleidsregels. Als de (on)evenredigheid van het bestreden besluit tussen partijen in geschil is en dat besluit in zoverre (mede) op een beleidsregel berust, dan toetst de bestuursrechter, al dan niet uitdrukkelijk, ook de evenredigheid van de beleidsregel. Als de beleidsregel zelf niet onrechtmatig is, toetst de bestuursrechter het bestreden besluit aan de norm van artikel 4:84 (slot) van de Awb ("tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen"). Daarbij gelden dezelfde maatstaven als bij toetsing van een besluit (rechtstreeks) aan de norm van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Onder ‘bijzondere omstandigheden’ in artikel 4:84 worden zowel niet in de beleidsregel verdisconteerde omstandigheden als reeds in de beleidsregel verdisconteerde omstandigheden begrepen. Als sprake is van strijd met artikel 4:84 (slot) van de Awb, wordt het bestreden besluit wegens schending van die bepaling vernietigd. 19. De voorzieningenrechter zal nu ingaan op dat wat verzoeker heeft aangevoerd met inachtneming van dit beoordelings- en toetsingskader en het meer specifieke toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet, zoals weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912) (hierna: de overzichtsuitspraak). 20. Volgens het beleid in paragraaf 6 wordt, als het gaat om woningen en daarbij behorende erven, bij een eerste constatering van handelshoeveelheid softdrugs van meer dan 30 gram overgegaan tot een sluiting van drie maanden. In principe wordt bij een eerste constatering bij het aantreffen van een hoeveelheid softdrugs van minder dan 30 gram softdrugs in woningen en bijbehorende erven aangenomen dat sprake is van een minder ernstig geval en volstaan met een waarschuwing. Dit ligt anders bij voorbereidingshandelingen aangezien de wetgever heeft bepaald dat van strafbare voorbereidingshandelingen bij softdrugs eerst sprake is bij grootschalige of bedrijfsmatige illegale hennepteelt.
21. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze beleidsregel evenredig.
22. Vervolgens voert verzoeker aan dat de noodzaak om de woning en de schuur te sluiten ontbreekt.
23. Bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting is de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. In de overzichtsuitspraak is de Afdeling ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van een sluiting. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. In de overzichtsuitspraak is een aantal omstandigheden genoemd waarin de noodzaak om tot sluiting over te gaan groter is, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs, een recidivesituatie of de ligging van de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Voor de beoordeling van de ernst en de omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstelkarakter van de maatregel minder groot kan maken.
24. Hoewel verzoeker kan worden toegegeven dat niet is gebleken van overlast, hinder of klachten, de woning niet is gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk, de schuur vanaf de openbare weg niet zichtbaar is, er geen sprake is van een recidivesituatie, en coffeeshop [naam] (thans tijdelijk) gesloten is, heeft de burgemeester niettemin het standpunt kunnen innemen dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs van in totaal 156,5 kg van een zodanige omvang is dat dit op zichzelf al veiligheidsrisico’s met zich brengt, zoals de mogelijkheid van ‘rippen’ dat vaak gepaard gaat met geweld. Daar komt bij dat vaststaat dat de schuur diende als voorraadlocatie van een coffeeshop en dat het gelet daarop aannemelijk is dat er meerdere malen een ‘loop’ naar de schuur is geweest. Ook is hierbij van belang dat volgens het landelijk Gedoogbeleid softdrugs en coffeeshopsde handelsvoorraad van een coffeeshop niet meer dan 500 gram mag zijn, terwijl de in de schuur aangetroffen hoeveelheid die norm met meer dan 300 keer overschrijdt.
25. Op grond van het voorgaande is de ernst en omvang van de overtreding zodanig dat sluiting van de woning en de schuur noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en de openbare orde. De burgemeester kon in dit geval niet met een minder ingrijpend middel dan sluiting volstaan. Aan de stelling van verzoeker dat sluiting van de woning niet noodzakelijk is, gaat de voorzieningenrechter voorbij, omdat zoals hiervoor is overwogen, de woning en de schuur een samenhangend geheel vormen.
26. In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling of de sanctie voldoende is afgestemd op de concrete situatie, verschillende omstandigheden van belang zijn zoals de mate van verwijtbaarheid. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken. Een (hoofd)bewoner kan bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt van de (hoofd)bewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat er in de woning gebeurt. Daarbij past de kanttekening dat er wel grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht van de ene bewoner op de andere, mede afhankelijk van de woonsituatie. De burgemeester zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van een woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de (hoofd)bewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt.
27. Naar ook verzoeker zelf heeft toegelicht in zijn bezwaargronden heeft hij de schuur als voorraadlocatie aan de desbetreffende coffeeshophouder afgestaan. Nog daargelaten de geloofwaardigheid van de door verzoeker tijdens de zitting afgelegde verklaringen dat hij niet eerder dan in september 2021 de schuur heeft afgestaan en hiervoor geen (huur)vergoeding heeft ontvangen, wist verzoeker dus dat de drugs bedoeld waren om in een coffeeshop te worden verhandeld. Verzoeker is bij het afstaan van de schuur ervan uitgegaan dat hij de wet niet overtreedt, omdat de exploitatie van een coffeeshop is toegestaan. Verzoeker kan hierin niet worden gevolgd, alleen al omdat het hier niet gaat om een coffeeshop. Hij heeft zich niet bij de politie of gemeente ervan vergewist of het afstaan van de schuur aan de coffeeshophouder was toegestaan. Daar komt bij dat verzoeker zelf tijdens de zitting heeft verklaard dat hij de schuur slechts één keer in oktober 2021 heeft gecontroleerd op de aanwezigheid van harddrugs (en daarna niet meer). Niet gezegd kan worden dat verzoeker in verminderde mate een verwijt kan worden gemaakt van de overtreding.
28. Zoals in de overzichtsuitspraak is overwogen, is inherent aan een sluiting van een woning dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Daarbij gaat het niet om een binding met de omgeving van de woning, maar specifiek om een binding met de woning zelf. Daarbij is van belang in hoeverre de betrokkene zelf geschikte vervangende woonruimte kan regelen, maar is ook een rol weggelegd voor de burgemeester. Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting dient de burgemeester te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting. De gevolgen van een woningsluiting kunnen ook bijzonder zwaar zijn indien de betrokkene niet kan terugkeren in de woning na de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting zijn huurcontract wordt ontbonden. In dat kader dient ook betekenis te worden toegekend aan de vraag of de betrokkene door sluiting van de woning op een zogenoemde zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio. Dit hoeft zich echter niet zonder meer tegen sluiting te verzetten, bijvoorbeeld niet als de betrokkene een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt of gezien de ernst van de overtreding.
29. Zoals hiervoor is overwogen, kan verzoeker een verwijt van de overtreding worden gemaakt. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij en zijn gezin niet tijdelijk kunnen wonen bij familie of vrienden. Ook heeft hij niet met stukken onderbouwd dat hij vanwege zijn financiële situatie en die van zijn partner [partner] geen tijdelijke huurwoning kan betalen in de particuliere sector. Dat verzoeker geen financiële stukken heeft overgelegd is opmerkelijk omdat hij een eenmanszaak exploiteert.
30. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat de omstandigheid dat (stief)dochter [naam] moet worden geopereerd aan het aangezicht (omdat zij twee jaar geleden in haar gezicht is gebeten door een hond) niet maakt dat zij vanwege medische redenen is gebonden aan de woning. De burgemeester heeft, mede omdat verzoeker geen medische stukken heeft overgelegd, niet ten onrechte erop gewezen dat [naam] ook in een andere woning kan herstellen van de operatie. Daar komt bij dat ook niet is onderbouwd dat de operatie moet plaatsvinden voordat de sluiting voorbij is.
31. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is sluiting van de woning in dit geval niet onevenredig
32. Gelet op al het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven.
33. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.