ECLI:NL:RBOBR:2022:2351

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
21/2096T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de WW-uitkering van een werknemer met een kwetsbare positie na ontslagname

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt de zaak behandeld van een werknemer die zijn WW-uitkering niet ontvangt omdat het UWV oordeelt dat hij verwijtbaar werkloos is geworden door zelf ontslag te nemen. De werknemer, een 36-jarige man, heeft ontslag genomen bij zijn laatste werkgevers, Werkpartners B.V. en een andere organisatie, en het UWV heeft dit als verwijtbaar aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de omstandigheden van de ontslagname. Tijdens de zitting kwam veel nieuwe informatie naar voren, waaronder dat de werknemer een kwetsbaar persoon is met een aan autisme verwante stoornis, wat niet in de eerdere beoordeling is meegenomen. De rechtbank concludeert dat het UWV de vragen die tijdens de zitting zijn gesteld, al in de bezwaarfase had moeten stellen en dat het UWV een zorgvuldiger onderzoek moet verrichten naar de situatie van de werknemer. De rechtbank geeft het UWV de opdracht om binnen twaalf weken het gebrek in het besluit te herstellen, waarbij ook de kwetsbaarheid van de werknemer in overweging moet worden genomen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2096 TUSSENUITSPRAAK
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 7 juni 2022 in de zaak tussen
[naam]wonend in [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: [naam] )
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: mr. I.P.H.M. van Lieshout).

1.Inleiding en korte leeswijzer

1.1.
Deze zaak gaat over de vraag of het Uwv terecht heeft besloten dat eisers WW-uitkering (uitkering op grond van de Werkloosheidswet) niet wordt uitbetaald, omdat eiser verwijtbaar werkloos is geworden. Eiser is een man van (ten tijde van het bestreden besluit) 36 jaar oud. Hij heeft zelf ontslag genomen bij zijn laatste twee werkgevers, Werkpartners B.V. (Werkpartners) en [naam] . Dat eiser zelf ontslag heeft genomen bij [naam] , vindt het Uwv verwijtbaar. Eiser vindt dat niet terecht. De rechtbank komt tot het oordeel dat het Uwv geen juiste beslissing heeft genomen, omdat er geen goed onderzoek is gedaan. Het Uwv moet daarom opnieuw op eisers bezwaar beslissen. De redenen voor dat oordeel zijn in punt 3 van deze uitspraak opgenomen. Eerst wordt in punt 2 kort opgesomd welke procedurestappen er allemaal zijn genomen tot het moment van deze uitspraak. De uiteindelijke beslissing staat in punt 4 van deze uitspraak.
1.2.
De letterlijke tekst van de voor deze uitspraak relevante wettelijke bepalingen en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

2.Hoe de procedure tot nu toe is verlopen

2.1.
Op 24 maart 2021 heeft het Uwv besloten dat eiser per 18 februari 2021 wel recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar dat de uitkering niet tot uitbetaling komt, omdat zijn ontslag aan hem te verwijten valt.
2.2.
Eiser heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 juli 2021 heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld (het besluit van 28 juli 2021 wordt daarom hierna “het bestreden besluit” genoemd).
2.3.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
2.4.
Op 15 maart 2022 is de zaak op zitting behandeld. Eiser is zelf niet naar de zitting gekomen. Hij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn vader [naam] , die hij daarvoor heeft gemachtigd. Het Uwv heeft kort voor de zitting laten weten dat de gemachtigde van het Uwv wegens ziekte niet naar de zitting kon komen.

3.Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid
3.1.
Het Uwv heeft in het bestreden besluit geoordeeld dat eiser verwijtbaar werkloos is door zelf ontslag te nemen bij [naam] . De rechtbank is van oordeel dat het Uwv geen goed onderzoek heeft gedaan naar eisers situatie en naar de gang van zaken rondom het ontslag. Het bestreden besluit geeft er geen blijk van dat er goed is gekeken naar hoe, waarom en onder welke omstandigheden eiser tot de ontslagname is gekomen. Dat had wel gemoeten, omdat uit de wet (de WW) [1] , uit de eigen beleidsregels van het Uwv [2] en uit vaste rechtspraak van de hogerberoepsrechter (de Centrale Raad van Beroep) [3] volgt dat het niet uitbetalen van een WW-uitkering met als reden dat iemand zelf ontslag heeft genomen, alleen maar mag als er eerst een materieel onderzoek is gedaan. Daarbij moeten de feiten en omstandigheden die tot het ontslag hebben geleid, goed worden onderzocht. Dat is hier niet gebeurd, terwijl het Uwv wel de bewijslast draagt van de feiten die het ten grondslag legt aan de conclusie dat eiser verwijtbaar werkloos is. Hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen, legt zij hieronder uit.
3.1.1.
Dat er geen sprake was van een acute noodzaak om ontslag te nemen (één van de twee weegfactoren die het Uwv volgens zijn beleidsregels toepast) [4] , daarover zijn eiser en het Uwv het eens. Over dat deel van het besluit zal de rechtbank het dus verder niet hebben. Maar het Uwv heeft in het bestreden besluit ook overwogen dat er geen reële en begrijpelijke bezwaren tegen voortzetting van het dienstverband waren, die niet binnen een redelijke termijn waren op te lossen (dat is de tweede weegfactor uit de beleidsregels) [5] . Naar het oordeel van de rechtbank is dit standpunt onvoldoende onderbouwd. Het Uwv heeft in die motivering namelijk de volgende overwegingen opgenomen, die de rechtbank – gelet op wat eiser in bezwaar had aangevoerd – onbegrijpelijk vindt:
“Wij begrijpen dat u, gelet op de informatie de u heeft verstrekt, het werk bij [naam] als onprettig heeft ervaren en dat u zich daar onveilig heeft gevoeld. Uit de stukken is echter niet gebleken dat u alvorens ontslag te nemen al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om te voorkomen dat u door die ontslagname werkloos zou worden. Wij zijn van mening dat u met Werkpartners in overleg had kunnen zoeken naar oplossingen. Het lag op uw weg om met Werkpartners en [naam] in overleg te treden over uw onvrede bij [naam] of anders vanuit uw dienstverband naar ander werk te zoeken. Dit blijkt tevens niet uit de stukken. Omdat u dit niet heeft gedaan, heeft u er niet alles aan gedaan om werkloosheid te voorkomen. U heeft er echter voor gekozen om in plaats daarvan ontslag te nemen.”.
Eiser had in bezwaar echter al aangevoerd (dat stond immers in de brief aan Werkpartners van 10 februari 2021, die hij met zijn bezwaarschrift had meegestuurd) dat hij zich genoodzaakt zag om ontslag te nemen bij [naam] , omdat er regelmatig ernstige conflicten waren met dreiging van geweld, dat er cliënten woonden met zeer ernstige gedragsstoornissen, dat hij helemaal geen ervaring had met zulke personen en dat hij zich niet veilig voelde vanwege hun onberekenbaarheid. Hij is zelf slachtoffer van een geweldsdelict geweest en voelde zich daardoor extra bedreigd. Verder had hij in bezwaar ook gewezen op het feit dat zijn werk in restaurant [naam] vanwege de coronapandemie ten einde kwam en dat er ‘naar een oplossing’ is gezocht voor hem, waarna hij het werk bij [naam] kreeg aangeboden. Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft eisers vader daarover verder toegelicht dat eiser vanaf 2015 bij Werkpartners werkte (eisers vader spreekt overigens ook over de Weener Groep XL en lijkt geen onderscheid te maken tussen Werkpartners en de Weener Groep XL), dat Werkpartners eiser heeft geplaatst bij [naam] en dat Werkpartners, toen [naam] moest sluiten vanwege de coronapandemie, degene is geweest die eiser de baan bij [naam] heeft aangeboden. Vervolgens – zo heeft eisers vader toegelicht tijdens de zitting – heeft eiser op verzoek van Werkpartners ontslag bij hen genomen, omdat dat volgens Werkpartners nodig was om hem aan de slag te kunnen laten gaan bij [naam] . Deze gang van zaken, waarbij de beslissing tot ontslagname bij Werkpartners en vervolgens indiensttreding bij [naam] dus niet uit eisers eigen koker kwam, maar hij daartoe is aangezet, wordt ondersteund door een e-mail die in het dossier zit, gedateerd 14 januari 2021, waarin eiser schrijft: “
Hai [naam] , ik hoop dat dit zo voldoende is. Hierbij zeg ik ook mijn arbeidsovereenkomst op bij Werkpartners. Nogmaals bedankt voor alle hulp.”
3.1.2.
Eisers vader heeft verder in beroep aangevoerd en op zitting toegelicht dat eiser een kwetsbaar persoon is die aan een aan autisme verwante stoornis (PDD-NOS) lijdt. Dit heeft er mede toe geleid dat eiser erg is geschrokken van de aard van het werk bij [naam] , aldus vader. Van een kwetsbaar persoon als eiser is, kan niet worden verwacht dat hij met het soort patiënten dat bij [naam] in behandeling is, werkt. Om [naam] niet voor het blok te zetten, heeft hij aangeboden om de proeftijd nog uit te werken, wat ook is gebeurd, aldus eisers vader tijdens de zitting.
3.1.3.
Er is, kortom, veel nieuwe informatie boven tafel gekomen tijdens de zitting van de rechtbank. Dat is gebeurd nadat de rechtbank hierover veel vragen heeft gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank had het Uwv deze vragen al in de bezwaarfase moeten stellen. Zoals hiervoor onder 3.1 is gezegd moet het Uwv goed kijken naar hoe, waarom en onder welke omstandigheden eiser tot de ontslagname is gekomen. Hierbij had het Uwv ook moeten meewegen dat eiser geen ‘doorsnee’ werknemer was, nu hij al sinds 2015 van de Weener Groep XL dan wel Werkpartners in beschutte werkomgevingen heeft gewerkt.
3.1.4.
Het Uwv heeft echter enkel op basis van de summiere stukken die toen beschikbaar waren, een ‘papieren’ oordeel geveld en conclusies getrokken die op onderdelen onjuist blijken te zijn. Zo is onjuist dat eiser niet in overleg is getreden met Werkpartners en [naam] , want eiser heeft geprobeerd om alsnog via Werkpartners aan de slag te gaan door hen een brief te sturen (op 10 februari 2021), maar kreeg daarop pas bijna een maand later (een afwijzend) antwoord. Verder blijkt (zie punt 3.1.1) dat het Werkpartners is geweest die eiser ertoe heeft bewogen om ontslag bij hen te nemen en hem de baan bij [naam] heeft voorgesteld. Volgens vader is daarbij losjes omgesprongen met de feiten in die zin, dat aan eiser niet is verteld wat de precieze aard van het werk bij [naam] was en werd zijn zoon door Werkpartners “een worst voorgehouden”, door hem te vertellen dat hij via dat werk een opleiding kon gaan volgen en een beter salaris kon krijgen. Dit zijn feiten en omstandigheden die mogelijkerwijs gewicht in de schaal leggen als het gaat om de beoordeling van verwijtbaarheid, maar die het Uwv niet heeft onderzocht.
Conclusie en de opdracht aan het Uwv
3.2.
Het bestreden besluit is dus onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd en daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het Uwv in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan op twee manieren:
  • met een aanvullende motivering;
  • voor zover nodig: met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
Om het gebrek te herstellen, moet het Uwv nader onderzoek verrichten naar de feitelijke gang van zaken rondom eisers ontslagname, waarbij ook de stelling namens eiser dat hij een kwetsbaar persoon is die aan een aan autisme verwante stoornis lijdt, wordt beoordeeld. Zo nodig moet een medisch onderzoek worden verricht.
De bevindingen van het onderzoek van het Uwv moeten resulteren in een deugdelijk gemotiveerd standpunt. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv het gebrek kan herstellen op twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak.
3.3.
Het Uwv moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het Uwv gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het Uwv. In beginsel, ook als het Uwv de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
3.4.
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2013 [6] .
3.5.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

4.Beslissing

De rechtbank:
- draagt het Uwv op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, voorzitter, en mr. G.H. de Heer-Schotman en mr. M. van ‘t Klooster, leden, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 7 juni 2022.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
BIJLAGE WETTELIJK KADER
Werkloosheidswet:
Artikel 24
1. De werknemer voorkomt dat hij:
a. verwijtbaar werkloos wordt;
(...)
2. De werknemer is verwijtbaar werkloos geworden indien:
(...)
b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.
(...)
Artikel 27
1. Het Uwv brengt een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of onderdeel b, onder 3°, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het Uwv de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken.
(...)
Beleidsregels toepassing artikelen 24 en 27 WW 2006:
Paragraaf 6. Verwijtbaar gedrag niet in overwegende mate aan de werknemer te wijten
Artikel 27, eerste lid, WW, bepaalt dat een lagere maatregel wordt opgelegd indien het niet nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onder a en onder b, ten derde, WW, de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
(...)
Wanneer de werkloosheid veroorzaakt wordt doordat de werknemer de werkzaamheden en/of de dienstbetrekking heeft beëindigd dan wel de werkgever daartoe heeft verzocht, worden de volgende weegfactoren toegepast:
 was er sprake van een acute noodzaak voor de eindiging van de dienstbetrekking en/of de werkzaamheden;
 waren er reële en begrijpelijke bezwaren tegen voortzetting van de dienstbetrekking en/of de werkzaamheden die niet binnen redelijke termijn waren op te lossen, terwijl er geen acute noodzaak voor beëindiging van de dienstbetrekking en/of de werkzaamheden aanwezig was.
Algemene wet bestuursrecht:
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 8:51a
1. De bestuursrechter kan het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De vorige volzin vindt geen toepassing, indien belanghebbenden die niet als partij aan het geding deelnemen daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld.
2. De bestuursrechter bepaalt de termijn waarbinnen het bestuursorgaan het gebrek kan herstellen. Hij kan deze termijn verlengen.
Artikel 8:51b
1. Het bestuursorgaan deelt de bestuursrechter zo spoedig mogelijk mede of het gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen of te laten herstellen.
2. Indien het bestuursorgaan overgaat tot herstel van het gebrek, deelt het de bestuursrechter zo spoedig mogelijk schriftelijk mede op welke wijze het gebrek is hersteld.
3. Partijen kunnen binnen vier weken na verzending van de mededeling bedoeld in het tweede lid, schriftelijk hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld, naar voren brengen. De bestuursrechter kan deze termijn verlengen.
Artikel 8:80a
1. Als de bestuursrechter artikel 8:51a toepast, doet hij een tussenuitspraak.
2. De tussenuitspraak vermeldt zoveel mogelijk op welke wijze het gebrek kan worden hersteld.
3. De artikelen 8:72, vierde lid, tweede volzin, aanhef en onder a, 8:77, 8:78, 8:79 en 8:119 zijn van overeenkomstige toepassing.

Voetnoten

1.Artikel 24, eerste lid en onder a en artikel 27 eerste lid van de Werkloosheidswet. Zie de bijlage bij deze uitspraak.
2.Beleidsregels toepassing artikelen 24 en 27 WW 2006. Zie de bijlage bij deze uitspraak.
3.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2020:765, te vinden op www.rechtspraak.nl.
4.Zie de bijlage bij deze uitspraak.
5.Zie de bijlage bij deze uitspraak.
6.ECLI:NL:RVS:2013:CA2877, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.