Overwegingen
1. Eiseres werkte tot 1 november 2015 als directiesecretaresse bij Stichting Woonbedrijf SWS-HHVL (ex-werkgever). Per 2 november 2015 ontving zij een uitkering ingevolge de Ziektewet, en na het doorlopen van de wachttijd is aan eiseres een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend. Daarbij werd eiseres 100% arbeidsongeschikt geacht. Met ingang van 29 november 2019 is de loongerelateerde uitkering omgezet in een loonaanvullingsuitkering. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid niet gewijzigd.
2. Op 30 juli 2020 heeft de ex-werkgever een verzoek tot herbeoordeling ingediend bij het Uwv. Dat heeft geleid tot een onderzoek naar de belastbaarheid van eiseres, en daarmee tot de besluitvorming zoals onder ‘procesverloop’ is beschreven.
3. In het bestreden besluit heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat eiseres, met haar beperkingen, in staat wordt geacht om drie geselecteerde voorbeeldfuncties uit te voeren. Daarmee kan ze een zodanig loon verdienen dat zij voor 43,87% arbeidsongeschikt is.
4. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij vindt dat het Uwv onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan door niet alle medische informatie mee te wegen en geen lichamelijk onderzoek te verrichten. Verder vindt eiseres – kort samengevat – dat het Uwv haar beperkingen onderschat heeft. Zij is volledig arbeidsongeschikt. Ter onderbouwing van dat standpunt overlegt eiseres een brief van 19 juli 2021 door chirurg J.F. Smulders, een brief van 29 juni 2021 door psychotherapeute P. van den Broek, een brief van 21 juni 2021 door klinisch psycholoog A.A.J.J. Schiller, een brief van 24 juni 2021 door internist M.M. Oosterwerff, een brief van 20 juni 2021 door neuroloog J.A.P. Hiel en een brief van 27 juli 2021 door chirurg I.A.M.J. Broeders. Ook overlegt eiseres een rapport van 11 november 2021, door de door haar ingeschakelde verzekeringsarts van Eijk.
Heeft de besluitvorming zorgvuldig plaatsgevonden?
5. De vereisten waaraan de besluitvorming van het Uwv moet voldoen, vloeien voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb). Rapporten van verzekeringsartsen moeten blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en moeten deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent zijn. Als een rapport van een verzekeringsarts niet voldoet aan de kwaliteitseisen die in artikel 4 van het Sb zijn neergelegd, kan het bestreden besluit alleen al om die reden geen stand houden.
6. Tegen die achtergrond is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek van het Uwv niet voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank zal hieronder uitleggen waarom zij dat vindt en wat de gevolgen van dit oordeel zijn.
7. Allereerst stelt de rechtbank vast dat de primaire verzekeringsarts het dossier heeft bestudeerd, inclusief de door eiseres ingeleverde medische informatie. Verder is eiseres telefonisch gesproken door de verzekeringsarts, op 19 oktober 2020, omdat het op dat moment wegens de coronasituatie niet mogelijk was om een fysiek spreekuur te houden. Tijdens het telefoongesprek is een anamnese afgenomen. Ook heeft de verzekeringsarts een algemeen psychisch onderzoek uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft zijn bevindingen vastgelegd in de rapporten van 19 oktober 2020 en 26 oktober 2020 en de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 19 oktober 2020.
8. De verzekeringsarts B&B heeft kennisgenomen van het dossier en de bezwaargronden. Verder heeft de verzekeringsarts B&B eiseres gezien op de (digitale) hoorzitting van 15 februari 2021. Naar aanleiding van die hoorzitting heeft de verzekeringsarts B&B nadere medische informatie opgevraagd bij de behandelaars van eiseres. De ontvangen informatie is kenbaar bij de beoordeling betrokken. De rechtbank is het daarom niet met eiseres eens dat het Uwv niet alle medische informatie heeft meegewogen bij de beoordeling. De verzekeringsarts B&B heeft zijn bevindingen neergelegd in de rapportage van 25 maart 2021.
9. Eiseres heeft aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat er geen lichamelijk onderzoek is uitgevoerd. De rechtbank vindt dat eiseres daar gelijk in heeft. Niet ter discussie staat dat eiseres zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase niet is onderzocht door de verzekeringsarts (B&B). De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 13 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:304 en van 5 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:39), dat het feit dat geen lichamelijk onderzoek is verricht, nog niet betekent dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was. Maar het ligt wel op de weg van de verzekeringsartsen om te motiveren waarom in het concrete geval een lichamelijk onderzoek geen meerwaarde heeft. De rechtbank vindt de algemene motivering van de verzekeringsarts B&B, zoals die is gegeven in het rapport van 23 december 2021, ontoereikend. Het standpunt van de verzekeringsarts B&B is – samengevat – dat de waarde van een lichamelijk onderzoek bij pijnklachten niet eenduidig is omdat bij een onderzoek niet over de aangegeven pijngrens heen zal worden gegaan. Hoewel de rechtbank dit standpunt op zichzelf wel begrijpt, vindt zij dat echter geen reden om géén lichamelijk onderzoek te doen. Het is immers niet uit te sluiten dat in het geval van eiseres een lichamelijk onderzoek kan leiden tot een aanpassing van de FML. Het feit dat de verzekeringsarts B&B, zoals hij/zij schrijft, “geregeld” klanten met pijnklachten ziet die aangeven dat een beweging pijn doet, en daarom niet mogelijk is, betekent immers niet dat dat ook in het geval van eiseres zo zal verlopen. Daar komt bij dat de rechtbank het invoelbaar vindt dat het voor eiseres lastig te verteren is dat zij voorheen volledig arbeidsongeschikt werd geacht terwijl zij nu, zonder dat zij fysiek is gezien of onderzocht door een arts, veel minder arbeidsongeschikt wordt geacht. 10. Gelet op het voorgaande lijdt het bestreden besluit aan een zorgvuldigheidsgebrek.
Wat zijn de gevolgen van het oordeel van de rechtbank?
11. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het Uwv in de gelegenheid stellen om alsnog een lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts B&B te laten verrichten, overigens zoals deze in het rapport van 23 december 2021 al had aangeboden.
Indien het nadere onderzoek leidt tot een gewijzigde FML, dient het Uwv eveneens te onderzoeken of dit gevolgen heeft voor de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres.
12. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv het gebrek kan herstellen op 10 weken. De rechtbank neemt deze termijn ruim omdat zij zich ervan bewust is dat de verzekeringsartsen (B&B) zeer druk bezet zijn.
13. Als het Uwv geen gebruik wil maken van de mogelijkheid tot herstel van de gebreken, dan dient hij dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het Uwv wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het Uwv. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
14. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.