ECLI:NL:RBOBR:2022:185

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
21/554
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring toets beroepsopleiding advocaten en procesbelang van eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 20 januari 2022, is het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser had tegen de ongeldigverklaring van zijn toets in het kader van de beroepsopleiding advocaten beroep ingesteld. De examencommissie had op 9 november 2020 besloten de toets die eiser op 4 juli 2020 had gemaakt ongeldig te verklaren, omdat eiser zich begin juni 2020 had laten uitschrijven van het tableau en niet meer voldeed aan de vereisten voor deelname aan de toets volgens de Verordening op de Advocatuur (Voda). Eiser stelde dat de examencommissie in strijd met het willekeur- en zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld en dat zijn belangen niet goed waren afgewogen. De rechtbank oordeelde echter dat de examencommissie in redelijkheid had kunnen besluiten om de toets ongeldig te verklaren. De rechtbank benadrukte dat de uitkomst van de procedure van invloed kan zijn op de gevolgde beroepsopleiding, en dat eiser wel degelijk procesbelang had. De rechtbank volgde de examencommissie in haar standpunt dat de toetsing onderdeel uitmaakt van de opleiding en dat eiser op de datum van de toets niet meer voldeed aan de voorwaarden voor deelname. De rechtbank concludeerde dat de examencommissie de belangen van eiser had gewogen en dat het vasthouden aan de regels omtrent de toegang tot de toetsing noodzakelijk is voor de waarborging van de kwaliteit van de advocatuur. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/554

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , in [woonplaats] , eiser

en

Examencommissie voor de Beroepsopleiding Advocaten, de examencommissie

(gemachtigden: mr. A.P. Wenting en mr. M.W.P. de Boer).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2020 (het primaire besluit) heeft de examencommissie de door eiser in het kader van de beroepsopleiding voor advocaten op 4 juli 2020 gemaakte toets ongeldig verklaard.
Bij besluit van 16 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft de examencommissie het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De examencommissie heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 9 december 2021. Eiser is naar de zitting gekomen. De examencommissie heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage die deel uit maakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. Eiser is in maart 2019 bij advocatenkantoor [woonplaats] in [vestigingsplaats] in dienst getreden als advocaat-stagiair. In februari 2020 hebben eiser en [woonplaats] een vaststellingsovereenkomst gesloten. In dat kader is afgesproken dat de arbeidsovereenkomst op 1 juni 2020 eindigt. Eiser heeft zich begin juni 2020 laten uitschrijven van het tableau.
3. Eiser heeft op 4 juli 2020 de toets Beroepsattitude en beroepsethiek (de toets) van de beroepsopleiding advocaten gemaakt.
4. Op 10 september 2020 heeft de examencommissie eiser meegedeeld dat hij voor deze toets een voldoende heeft behaald.
Het bestreden besluit
5. Na het bekendmaken van de uitslag van de toets is het de examencommissie duidelijk geworden dat eiser zich al begin juni 2020 had laten uitschrijven van het tableau. De examencommissie heeft daarom bij besluit van 9 november 2020 (het primaire besluit) de door eiser op 4 juli 2020 gemaakte toets ongeldig verklaard. De examencommissie heeft hiertoe besloten, omdat eiser op grond van artikel 3.16, tweede lid, van de Verordening op de advocatuur (Voda) niet mocht deelnemen aan de toets. Eiser voldeed vanaf dat moment niet meer aan de voorwaarden voor deelname aan de toets: hij was geen stagiaire meer en stond niet ingeschreven op het tableau. Bij het bestreden besluit heeft de examencommissie die ongeldigverklaring gehandhaafd.
Het procesbelang
6.1
De examencommissie heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beroep wegens het ontbreken van procesbelang. Volgens de examencommissie heeft de uitkomst van deze procedure geen invloed op het al dan niet verkrijgen van een stageverklaring van eiser, omdat hij die alleen zou kunnen verkrijgen op het moment dat hij nog als stagiaire zou kunnen worden aangemerkt en dat is hier niet het geval.
6.2
De rechtbank deelt deze visie niet. De rechtbank is van oordeel dat de uitkomst van deze procedure, namelijk de vraag of de examencommissie de door eiser gemaakte toets ongeldig heeft kunnen verklaren, van invloed kan zijn op de gevolgde beroepsopleiding. Dat nog niet zeker is of eiser dan een stageverklaring zou toekomen, is iets wat op een later moment aan de orde zou kunnen worden gesteld. Dit maakt dat eiser wel een procesbelang heeft en ontvankelijk is in zijn beroep.
De omvang van het beroep
7. Eiser heeft in zijn beroepschrift gesteld dat de tussen eiser en zijn voormalige werkgever gesloten vaststellingsovereenkomst op verschillende gronden vernietigd zou moeten worden. Op de zitting is besproken dat dit in een civielrechtelijke procedure aan de orde zou moeten worden gesteld. Eiser heeft deze beroepsgronden niet gehandhaafd.
Standpunten van eiser
8.1
Eiser heeft aangevoerd dat het besluit van de examencommissie in strijd is met willekeurbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst had eiser de wil en de bedoeling om de beroepsopleiding met succes af te ronden. De examencommissie heeft nagelaten de belangen van eiser deugdelijk af te wegen. Eiser is van mening dat zijn belangen zwaarder wegen dan het formele belang dat eiser niet langer ingeschreven stond als stagiaire. Het besluit is gelet op het voorgaande ook niet deugdelijk gemotiveerd.
8.2
Eiser heeft zich beroepen op artikel 3.17 van de Voda en heeft gesteld dat hij heeft voldaan aan de vereisten voor deelname aan de toets, omdat hij al het onderwijs heeft gevolgd. Daarom was de toets op grond van artikel 3.19, derde lid, Voda geldig. Op grond van artikel 10, tweede lid, van het examenreglement stelt eiser te hebben voldaan aan de vereisten voor het behalen van de toets, waardoor hem op grond van artikel 11 van dat reglement een certificaat van de beroepsopleiding toegekend moet worden.
8.3
Eiser heeft zich verder beroepen op de toelichting bij artikel 3.16 Voda waaruit blijkt dat indien er geen patroon meer is of de stagiaire is gestopt met de uitoefening van de praktijk, er alleen geen onderwijs meer mag worden gevolgd. Dit geldt dus niet voor toetsen. In de toelichting staat volgens eiser dat wanneer de stage is opgeschort, het afleggen van toetsen noodzakelijk is om de voortgang van de beroepsopleiding te behouden.
De beoordeling door de rechtbank
9.1
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW8205, overweegt de rechtbank dat het de bevoegdheid van de algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten is om de wijze van examinering van de beroepsopleiding vast te stellen (zie artikel 3.14 van de Verordening op de Advocatuur). De algemene raad heeft de bevoegdheden betreffende het examen, waaronder die tot het nemen van een besluit als aan de orde, gedelegeerd aan de examencommissie (zie artikel 3, eerste lid, van het Examenreglement). Het is aan de examencommissie om de verschillende bij het nemen van het besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of de afweging van de betrokken belangen niet onredelijk is.
9.2
Uit artikel 3.4 van de Voda volgt dat de stage van de beroepsopleiding eindigt met wederzijds goedvinden van patroon en stagiaire. Vaststaat dat eiser met zijn toenmalige patroon een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten waarbij is afgesproken dat de arbeidsovereenkomst op 1 juni 2020 eindigt. Eiser heeft zich vervolgens begin juni 2020 uitgeschreven van het tableau. Uit artikel 3.16, tweede lid, onder a en onder b, van de Voda volgt dat een stagiaire is toegelaten tot de beroepsopleiding van advocaten en in staat wordt gesteld het onderwijs te volgen indien en voor zo lang hij is inschreven op het tableau en de stage voortduurt. Eiser voldeed op de datum van de toets, 4 juli 2020, niet meer aan deze in de Voda gestelde eisen. De rechtbank is van oordeel dat de toetsing onderdeel vormt van de opleiding en het onderwijs, en dat eiser op 4 juli 2020 dus ook niet meer voldeed aan de gestelde voorwaarden voor deelname aan de toets. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat hij aan vereisten voor deelname aan de toets voldeed, omdat hij al het onderwijs had gevolgd. Ook artikel 3.17 van de Voda spreekt namelijk over een stagiaire en dat was eiser op 4 juli 2020 niet meer.
9.3
In de toelichting op artikel 3.16 van de Voda wordt voor deelname aan toetsing een uitzondering gemaakt voor stagiaires van wie de stage is opgeschort. Uit de toelichting volgt deze uitzondering ziet op gevallen waarin de stagiaire bijvoorbeeld geen patroon meer heeft of de stagiaire is gestopt met de uitoefening van de praktijk. De examencommissie heeft tijdens de zitting toegelicht dat in die gevallen de stage in principe voortduurt, wat in het geval van eiser niet zo is. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen beroep op deze uitzonderingssituatie toekomt omdat eiser zijn stage heeft beëindigd door middel van de vaststellingsovereenkomst en dat dit niet gelijk kan worden gesteld met het opschorten van de stage.
9.4
De examencommissie stelt terecht dat de toets van eiser op basis van de wettelijke voorschriften ongeldig kon worden verklaard.
9.5
De examencommissie heeft de belangen van eiser gewogen. Op de zitting heeft de examencommissie toegelicht dat het vasthouden aan de algemene regels, dat alleen stagiaires toegang hebben tot het onderwijs en de toetsing, tot doel heeft de kwaliteit van de advocatuur te waarborgen, en dat dit zwaarder weegt dan eisers persoonlijke belang. De rechtbank is van oordeel dat de examencommissie aan dit belang meer gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het persoonlijk belang van eiser en overweegt als volgt. De rechtbank ziet er niet aan voorbij dat eiser zijn beroepsopleiding had willen voltooien en dat dit op één examenonderdeel niet is gelukt. Vaststaat echter dat de stage van eiser was beëindigd en dat eiser zich een aantal weken voor het toetsmoment heeft laten uitschrijven van het tableau. De rechtbank overweegt dat het de verantwoordelijkheid en het risico is van eiser dat hij op de hoogte is van én voldoet aan de eisen die worden gesteld aan het behalen van de beroepsopleiding. Eiser heeft tijdens de zitting erkend dat hij ten tijde van zijn uitschrijving van het tableau wist dat hij de tweede kans van de toets niet had gehaald en dat hij daarom de toets nog een derde keer zou moeten maken om de module met een voldoende af te sluiten. Voor zover er bij eiser verwarring of onduidelijkheid bestond over de eisen voor het behalen van de beroepsopleiding of over de implicaties van het voortijdig eindigen van zijn stage en de uitschrijving van het tableau, overweegt de rechtbank dat het op zijn weg had gelegen zich hierover te informeren. Wat betreft het gevolg dat de kansen van eiser op de arbeidsmarkt zijn verkleind doordat hij zijn beroepsopleiding niet heeft voltooid, geldt dit risico voor iedereen die begint aan de beroepsopleiding en deze (net) niet haalt.
Conclusie
10 Concluderend heeft de examencommissie in redelijkheid kunnen besluiten eisers toets ongeldig te verklaren en zich op het standpunt kunnen stellen dat dit besluit niet in strijd is met het willekeur- en/of het zorgvuldigheidsbeginsel. Het beroep van eiser is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Venderbosch, rechter, in aanwezigheid van
drs. J.A. Meijer - Habraken, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op
20 januari 2022.
griffier de rechter is niet in de gelegenheid
om te uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Verordening op de Advocatuur (Voda) – geldig van 01.03.2020 t/m 14.07.2020

Artikel 1.1
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
stage: de uitoefening van de praktijk door een advocaat onder begeleiding van een patroon;
stagiaire: een advocaat die verplicht is zijn praktijk uit te oefenen onder begeleiding van een patroon;
(…)
Artikel 3.4
1. De stage eindigt zonder stageverklaring:
a. met wederzijds goedvinden van patroon en stagiaire;
b. door opzegging door de stagiaire;
c. door opzegging door de patroon, na daartoe verkregen goedkeuring van de raad van de orde;
d. door een ambtshalve beslissing van de raad van de orde.
(…)
Artikel 3.16
1. Een stagiaire schrijft zich voor of bij aanvang van de stage bij de uitvoeringsorganisatie in voor de beroepsopleiding advocaten via de Nederlandse orde van advocaten.
2. Een stagiaire is toegelaten tot de beroepsopleiding advocaten en wordt in staat gesteld het onderwijs te volgen indien en voor zo lang:
a. hij is ingeschreven op het tableau;
b. de stage voortduurt;
c. het cursus- en examengeld binnen de betalingstermijn is voldaan; en
d. de algemene raad de deelname aan de beroepsopleiding advocaten niet heeft beëindigd wegens fraude.
3. Een stagiaire die niet meer is toegelaten tot de beroepsopleiding advocaten behoudt zijn toetskansen.
4. De algemene raad kan van het tweede lid, aanhef en onderdelen b en c, afwijken in gevallen waarin toepassing daarvan zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 3.17
1. De stagiaire neemt deel aan het onderwijs in alle onderdelen van de beroepsopleiding advocaten en bereidt zich op de in het opleidingsreglement voorgeschreven wijze voor.
(…)
Artikel 3.19
1. Aan de beroepsopleiding advocaten is een examen verbonden dat bestaat uit een aantal per onderdeel af te nemen toetsen.
2. Een stagiaire legt in alle onderdelen van het examen een toets af.
3. De stagiaire wordt tot de onderscheiden examenonderdelen toegelaten indien hij aan de verplichtingen, genoemd in artikel 3.17, eerste lid, heeft voldaan of hem daarvoor een vrijstelling als bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, is verleend.
4. De stagiaire neemt deel aan de eerste toetsgelegenheid van het onderdeel direct nadat hij het onderwijs in dat onderdeel heeft gevolgd.
5. Indien de toets, bedoeld in het vierde lid, niet is gehaald, neemt de stagiaire deel aan de eerstvolgende toetsgelegenheid die wordt geboden.
6. De stagiaire kan per onderdeel ten hoogste drie maal een toets afleggen.
7. Indien de stagiaire geen gebruik maakt van de voor hem geldende toetsgelegenheid, bedoeld in het vierde en vijfde lid, wordt de toets als niet behaald beschouwd.
8. Indien vrijstelling van onderwijs als bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, is verleend, of het onderwijs van een geaccrediteerde opleiding wordt gevolgd, zijn het vierde en vijfde lid van overeenkomstige toepassing, alsof het onderwijs bij de beroepsopleiding advocaten is gevolgd.
9. De algemene raad kan afwijken van het derde tot en met achtste lid in gevallen waarin toepassing daarvan zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 3.22
1. De algemene raad kan een stagiaire die is geschrapt op grond van artikel 8c, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Advocatenwet, desgevraagd, binnen twee jaar na de schrapping, nog ten hoogste tweemaal toelaten tot een toets in de nog niet behaalde examenonderdelen voor de onderwijsonderdelen, tenzij daardoor het aantal gelegenheden, bedoeld in artikel 3.19, vierde lid, wordt overschreden.
2. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts ingewilligd indien:
a. het onderwijs in het onderdeel van de beroepsopleiding advocaten waarop het verzoek ziet, is gevolgd dan wel indien daarvoor een vrijstelling als bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, is verleend, en
b.de afwijzing naar het oordeel van de algemene raad zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Examenreglement beroepsopleiding advocaten oktober 2015

Artikel 4
1. De examencommissie stelt de inhoud van het examen en de toetsen vast, beoordeelt de antwoorden van de toetsen en stelt het resultaat daarvan vast.
2 De examencommissie stelt vast:
de weging van resultaten van de verschillende toetsen;
een (normerings)methode die aangeeft in welke gevallen de toetsen met gunstig gevolg zijn afgelegd, respectievelijk in welke gevallen één of meer toetsen opnieuw moet(en) worden afgelegd;
de toetsmatrijs per vak;
de landelijke toetsdata en de plaatsen waar de toetsen worden afgenomen.
3. De examencommissie bewaakt de gang van zaken bij het afnemen van de toetsen.
4. Indien op een ander moment dan tijdens het afleggen van de toets het vermoeden rijst dat sprake is van fraude in de zin van artikel 28 of bij de stagiaire met betrekking tot enig onderdeel van de toetsen anderszins onregelmatigheden worden geconstateerd, wordt de zaak aan de examencommissie voorgelegd.
5. De examencommissie beoordeelt of de stagiaire toegelaten wordt tot de toetsen en, indien dat niet zo is, maakt haar beslissing aan de stagiaire schriftelijk bekend.
6. Indien een stagiaire heeft gehandeld in strijd met het bij of krachtens dit examenreglement gestelde kan de examencommissie, nadat de stagiaire in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, een onvoldoende toekennen aan één of meer onderdelen van het examen.
7. De examencommissie draagt zorg voor vermelding van de toetsdata in de cursusprogramma's en de tijdige bekendmaking daarvan op de website van de opleiding.
8. De examencommissie informeert en adviseert de algemene raad over alle overige aangelegenheden het examen en de toetsen betreffende.
Artikel 10
(…)
2. Het examen als bedoeld in het eerste lid is behaald indien alle toetsen van de opleiding, met uitzondering van de toetsen waarvoor vrijstelling is verkregen, met gunstig gevolg zijn afgelegd en aan alle overige opleidingsverplichtingen is voldaan.
(…)
Artikel 11
1. Aan de stagiaire die het examen met gunstig gevolg heeft afgelegd, reikt de examencommissie op grond van artikel 3.21, tweede lid, van de Verordening op de advocatuur het certificaat beroepsopleiding uit. Dit certificaat is het bewijs, bedoeld in artikel 8c, tweede lid, onder b, van de Advocatenwet.
(…)
Artikel 13
1. De examencommissie stelt de uitslag van het examen vast nadat een stagiaire voor alle toetsen een voldoende beoordeling heeft gekregen en aan de overige verplichtingen van de beroepsopleiding advocaten heeft voldaan.
2. De uitvoeringsorganisatie stelt het certificaat en het supplement, bedoeld in artikel 11, derde lid, beschikbaar voor de stagiaire zo snel mogelijk maar uiterlijk binnen twee weken na het vaststellen van de uitslag.