In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, die in een appartement huurt van de stichting Mooiland, en de gedaagde stichting. De eiser, die sinds 3 november 2017 in het gehuurde woont, heeft herhaaldelijk overlast veroorzaakt, wat heeft geleid tot klachten van omwonenden en uiteindelijk tot juridische stappen door Mooiland. De eiser is in het verleden gedwongen opgenomen in een GGZ-instelling en heeft meerdere keren afspraken gemaakt over zijn woongedrag, maar deze zijn niet nageleefd. Mooiland heeft op 21 februari 2022 een dagvaarding ingediend voor ontruiming van het gehuurde, wat resulteerde in een vonnis van de kantonrechter op 21 maart 2022, waarin de eiser werd veroordeeld tot ontruiming binnen veertien dagen.
De eiser heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en vordert in het kort geding dat de executie van het vonnis wordt geschorst totdat het hof heeft beslist. Hij stelt dat er nieuwe omstandigheden zijn, namelijk de verwachte verlening van een zorgmachtiging, die zijn terugkeer naar het gehuurde mogelijk zou maken zonder overlast voor de omwonenden. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de door de eiser aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn om de executie van het vonnis te schorsen. De rechter heeft de belangen van de gedaagde en de omwonenden zwaarder laten wegen dan die van de eiser, gezien de ernst van de overlast en het gebrek aan vertrouwen in een blijvende verbetering van de situatie. De vordering van de eiser is afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten.