ECLI:NL:RBOBR:2022:1646

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
C/01/379972 / JE RK 22-332
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van omgangsregeling tussen ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 7 april 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Brabant tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij zowel de ouders als vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De minderjarige, die bij de moeder woont, heeft een omgangsregeling met de vader. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld vanwege zorgen over de ontwikkeling van het kind, maar de kinderrechter concludeert dat er momenteel geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer is. De ouders hebben positieve stappen gezet in hun communicatie en samenwerking met hulpverleners, en de kinderrechter is van mening dat de ouders in staat zijn om de zorg voor hun kind in het vrijwillige kader voort te zetten. De kinderrechter wijst het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af, omdat er geen concrete redenen zijn om aan te nemen dat de ontwikkeling van de minderjarige in gevaar is. De ouders worden aangemoedigd om hun hulpverleningstraject voort te zetten en zich in te blijven spannen voor het welzijn van hun kind.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/379972 / JE RK 22-332
Datum uitspraak: 7 april 2022

Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

locatie 's-Hertogenbosch, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. L.M. Bakker,

[naam vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te ' [woonplaats] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 4 maart 2022, ingekomen bij de griffie op 7
maart 2022;
- de e-mail van 7 april 2022 met bijlagen van mr. Bakker.
Op 7 april 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door mr. L.M. Bakker;
- mevrouw [naam] en mevrouw [naam] namens de gecertificeerde instelling.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder. De vader heeft [minderjarige] erkend.
[minderjarige] woont bij de moeder.
Er is een omgangsregeling met vader, waarbij [minderjarige] iedere woensdag en zaterdag bij vader is en eenmaal per twee weken van vrijdag op zaterdag bij vader overnacht.
Er loopt een bodemprocedure tussen vader en moeder over het gezag en de omgang, waarin de beslissing is aangehouden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening.
Bij beschikking van 20 april 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 20 april 2022.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten van de belanghebbenden

De GI vindt het noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd omdat ouders momenteel midden in het proces zitten rondom de opbouw van de omgang tussen [minderjarige] en vader. Het lukt ouders niet om dit in het vrijwillige kader voort te zetten, gezien de uiteenlopende wensen van ouders. Ouders hebben positieve stappen gezet maar de GI vindt de vooruitgang nog te pril. Moeder laat wisselend gedrag zien en ouders zijn soms bezorgd over de opvoedomgeving bij de andere ouder. De GI verwacht niet dat ouders de problemen onderling kunnen oplossen. De ondertoezichtstelling moet ervoor zorgen dat ouders dichter tot elkaar komen wat betreft het maken van omgangsafspraken. Hoewel [minderjarige] zich goed ontwikkelt, zijn de bedreigingen voor zijn ontwikkeling nog aanwezig.
De moeder is het niet eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling. Er is geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . [minderjarige] ontwikkelt zich goed.
De advocaat van moeder bepleit afwijzing van het verzoek. Zij stelt dat in dit geval sprake is van een omgangsondertoezichtstelling. Daarvoor moeten bijzondere gronden aanwezig zijn. De omgang tussen partijen levert echter geen problemen meer op. De ouders werken hard aan hun onderlinge communicatie bij [hulpverleningsinstatantie A] . De communicatie tussen ouders gaat al ruim anderhalf jaar goed. Deze hulpverlening kunnen zij ook in het vrijwillige kader voortzetten. Zij hebben immers zelf deze hulpverlening ingeschakeld, voorafgaand aan de ondertoezichtstelling. De ouders hebben op dit moment voldoende opvoedvaardigheden en als zij vragen hebben, kunnen zij zich wenden tot [hulpverleningsinstatantie A] . Moeder merkt nog op dat de GI er niet is om een omgangsregeling vast te stellen, terwijl dat wel het uitgangspunt is van het verzoek van de GI. Partijen dienen dit onderling met [hulpverleningsinstatantie A] te doen en mochten zij daar onderling niet uitkomen dan dient de kinderrechter een regeling vast te stellen.
Vader is het eens met het verzoek van de GI. Ook vader vindt dat ouders een positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt. Die ontwikkeling is echter nog pril en vader vindt het belangrijk dat de GI ouders hierin blijft ondersteunen. Zo ook bij de wijze waarop invulling dient te worden geven aan de omgangsregeling. De GI heeft namelijk een neutrale rol en kan vader steunen in zijn wens van co-ouderschap. Verder valt er nog verbetering te behalen op het gebied van communicatie. Moeder informeert vader nog niet over alles en dit loopt nog steeds via de gezinsvoogd. Indien het traject bij [hulpverleningsinstatantie A] eerder was gestart, had vader zich wellicht bij moeder kunnen aansluiten. Op dit moment heeft vader nog te veel zorgen en is hij van mening dat ouders dit nog niet binnen het vrijwillige kader kunnen oplossen.

De beoordeling

De kinderrechter moet beoordelen of nog steeds is voldaan aan de vereisten voor een ondertoezichtstelling. Deze zijn genoemd in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Kort gezegd moet er sprake zijn van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van het kind en is de maatregel van ondertoezichtstelling alleen gerechtvaardigd als de zorg die nodig is om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen niet of onvoldoende door de ouders wordt geaccepteerd.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad (HR 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:766) blijkt dat een ondertoezichtstelling ook gerechtvaardigd kan zijn als conflicten of problemen bij het tot stand brengen of uitvoeren van een omgangsregeling zodanig belastende problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor de zedelijke of geestelijke belangen van het kind en andere middelen om die bedreiging af te wenden, hebben gefaald of naar verwachting zullen falen.
De kinderrechter is van oordeel dat in dit geval niet langer sprake is van zo’n situatie.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is momenteel met name gericht op het tot stand brengen en de uitvoering van de omgang tussen [minderjarige] en vader. Vader wil toewerken naar een co-ouderschapsregeling en de GI geeft aan dat zij co-ouderschap passend vindt. Moeder geeft aan dat zij meewerkt aan de opbouw van de omgang tussen [minderjarige] en vader. De ouders volgen al enige tijd een coachingtraject bij [hulpverleningsinstatantie A] en [die instantie] heeft in overleg met ouders op [datum] een plan van aanpak opgesteld. Ouders zijn positief over het traject bij [hulpverleningsinstatantie A] en zij geven beide aan daarmee verder te willen gaan.
De kinderrechter is van oordeel dat niet is gebleken dat er nu nog sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] ontwikkelt zich goed, uit de stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat er geen grote zorgen zijn over de opvoedomgeving bij vader of bij moeder en de omgang en overdrachtsmomenten verlopen goed. Hoewel de kinderrechter begrijpt dat de vader meer omgang met [minderjarige] wenst, zijn er geen concrete ontwikkelingsbedreigingen die voldoende ernstig zijn om een verlenging van de ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. Ouders en de GI verschillen van mening over de vraag of de hulp van [hulpverleningsinstantie B] nog nodig is, maar de GI heeft geen doorslaggevende argumenten aangevoerd waarom die hulp noodzakelijk blijft en een ondertoezichtstelling zou rechtvaardigen.
Voor zover er nog kan worden gesproken van een ontwikkelingsbedreiging door de onderlinge problemen tussen de ouders overweegt de kinderrechter het volgende. Ook wanneer daarvan sprake zou zijn, zou dat niet leiden tot toewijzing van het verzoek.
Ouders hebben tot op heden goed meegewerkt aan alle hulpverlening. Hoewel ouders verschillen van visie, heeft de kinderrechter er vertrouwen in dat het hen zal lukken om de hulpverlening in het belang van [minderjarige] te blijven accepteren. De ouders geven aan dat zij verder willen met het coachingtraject bij [hulpverleningsinstatantie A] , waarin zij werken aan de verbetering van hun communicatie en het onderling vertrouwen. Beiden geven aan gemotiveerd te zijn om dat traject voort te zetten. De ouders hebben dus passende hulp om de zorgen, die de aanleiding waren voor de ondertoezichtstelling, weg te nemen en de kinderrechter verwacht dat de ouders zich ook in het vrijwillig kader zullen blijven inzetten om hun onderlinge verstandhouding te verbeteren.
De kinderrechter wil de ouders wel meegeven dat het voor [minderjarige] belangrijk is dat zij zich blijven inspannen en dat zij het hulpverleningstraject dat er nu is, voortzetten. Op die manier blijven de belangen van [minderjarige] centraal staan, ook in de komende tijd.
De kinderrechter zal het verzoek van de GI afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Lammers, kinderrechter, in het openbaar uitgesproken op 7 april 2022 in tegenwoordigheid van de griffier en schriftelijk vastgelegd op 20 april 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.