Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 8964311
Rolnummer : 21-129
Uitspraak : 21 april 2022
in de zaak van:
de vennootschap naar buitenlands recht
[eiseres]
[eiseres]
gevestigd te [vestigingsplaats] , [land] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
voormalige gemachtigde: mr. J.W.B. van Till,
huidige gemachtigde: mr. B. Santen,
tegen:
de vennootschap naar buitenlands recht
Belvilla AG,
Belvilla AG,
gevestigd te Zürich, Zwitserland,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigden: mr. M.A.F. Evers en mr. R.W.H.G. Schulpen.
Partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘Belvilla’ genoemd.
1.Het verdere verloop van het geding
1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
- het tussenvonnis van 15 april 2021 en de daarin genoemde stukken. In dit vonnis is een zitting bepaald;
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, tevens akte overlegging producties 33 tot en met 35 en akte houdende vermeerdering van eis;
- de akte overlegging producties 8 tot en met 19 van Belvilla;
- de mondelinge behandeling (hierna ook: de zitting), gehouden op 12 oktober 2021, de spreekaantekeningen van partijen en de aantekeningen van de griffier van wat partijen verder nog als toelichting op hun standpunten hebben aangevoerd.
1.2.
Tot slot is opnieuw een datum bepaald waarop vonnis wordt gewezen.
2.Inleiding en feiten
2.1.
Vanaf 1 april 2011 bestond tussen [eiseres] en (de rechtsvoorganger van) Belvilla een agentuurovereenkomst (hierna ook: overeenkomst). Belvilla heeft de overeenkomst tegen 31 maart 2020 opgezegd. Partijen verschillen van mening over de financiële afwikkeling van de overeenkomst.
2.2.
In dat verband staat tussen partijen als niet dan wel onvoldoende weersproken, en voor zover voor de beoordeling van belang, het volgende vast.
2.3.
Op 1 april 2011 is tussen [eiseres] , als handelsagent en in de hoedanigheid van natuurlijk persoon, en @Leisure BR B.V., als principaal, een agentuurovereenkomst gesloten.
2.4.
Deze overeenkomst is vervangen door de agentuurovereenkomst die op 15 oktober 2015 is gesloten tussen [eiseres] , als handelsagent en vertegenwoordigd door [eiseres] als haar directeur, en @Leisure BR B.V., als principaal. In die overeenkomst zijn onder andere de volgende afspraken gemaakt:
‘
Artikel 1. Bemiddeling en vertegenwoordiging
Artikel 1. Bemiddeling en vertegenwoordiging
1.1 @
Leisure draagt aan Agent op, en Agent verbindt zich jegens @Leisure om als handelsagent bemiddeling te verlenen bij de totstandkoming van Verhuurovereenkomsten met particuliere Huiseigenaren betreffende Vakantiehuizen met als doel deze door @Leisure te laten verhuren, en deze overeenkomsten op naam en voor rekening van @Leisure te sluiten, volgens het @Leisuremodel.
1.2
De in artikel 1.1 aan Agent verleende bevoegdheid tot bemiddeling en vertegenwoordiging beperkt zich tot de regio Toscana, Puglia, Campania, Sardinia, Liguria en Sicilia in Italie , hierna te noemen: het “Gebied”. (…)
Artikel 3. Verplichtingen Agent
(…)
3.4.
Agent is tevens het steunpunt – zoals nader uitgewerkt in het Agentenhandleiding – voor Huiseigenaren ten aanzien van de Vakantiehuizen, die @Leisure middels Agent heeft verkregen. Agent is verantwoordelijk voor het (relatie)beheer van de door hem/haar zelf geacquireerde Vakantiehuizen alsmede de eventuele door @Leisure daarnaast extra aangewezen Vakantiehuizen.
(…)
Artikel 4. Recht op provisie
4.1
Tijdens de duur van deze agentuurovereenkomst heeft de Agent recht op een provisie (hierna ook wel commissie genoemd) voor de door zijn/haar bemiddeling tot stand gekomen Verhuurovereenkomsten.
Voor de eerste twee jaren bedraagt de provisie 16% van de Marge per gerealiseerde boeking door een huurder van het Vakantiehuis (voortvloeiend uit de betreffende Verhuurovereenkomst) (…)
Na afloop van de in artikel 4.1 genoemde periode van twee jaren na afsluiting van de Verhuurovereenkomst, waarover de Agent recht heeft op provisie, ontstaat voor de Agent, voor de in de Agentenhandleiding beschreven beheeractiviteiten, recht op een beheerfee (de “Beheerfee”).
De Beheerfee bedraagt 12% van de Marge (zoals beschreven onder 4.1) per gerealiseerde boeking van het Vakantiehuis (voortvloeiende uit de betreffende Verhuurovereenkomst), gedurende de looptijd van de Verhuurovereenkomst. Het recht op Beheerfee eindigt per de datum waarop deze agentuurovereenkomst eindigt.
(…)
4.2
Na beëindiging van deze agentuurovereenkomst zal de provisie over de, tijdens de agentuurovereenkomst door bemiddeling van de Agent tot stand gekomen Verhuurovereenkomsten, nog gedurende 3 maanden door @Leisure aan Agent worden uitbetaald [.] Na deze 3 maanden krijgt de Agent nog 9 maanden de beheerfee . Zie ook Artikel 4.1 Recht op Commissie. Zodra de periode van 12 maanden, ingaande per datum waarop deze agentuurovereenkomst eindigt, is verstreken, vervalt derhalve het recht op provisie. Zie ook Artikel 8. Non-concurrentie [.]
(…)
4.6
Agent heeft slechts recht op de provisie indien en voor zover de Klant aan @Leisure de volledige huurprijs en eventueel bijkomende kosten heeft betaald en voorts aan alle overige verplichtingen, voorafgaand aan het gebruik van het Vakantiehuis uit hoofde van de tussen @Leisure en Klant gesloten overeenkomst heeft voldaan.
4.7 (…)
Agent [heeft] ook recht op provisie voor de voorbereiding van na het einde van deze agentuurovereenkomst door @Leisure afgesloten Verhuurovereenkomsten, indien deze Verhuurovereenkomsten hoofdzakelijk aan de tijdens de duur van deze agentuurovereenkomst door Agent aantoonbare verrichte werkzaamheden – verkoopinspanningen zijn te danken en binnen een termijn van zes maanden na de beëindiging van deze agentuurovereenkomst zijn afgesloten.
(…)
Artikel 5. Betaling provisie
5.1 @
Leisure verplicht zich om binnen 1 maand na afloop van iedere maand Agent een opgave te verstrekken van de over de afgelopen maand verschuldigde provisie onder vermelding van de gegevens waarop die berekening berust.
5.2 @
Leisure zal aan Agent binnen 1 maand volgend op de maand waarin het/de verblijf/verblijven in door agent geacquireerde vakantiehuizen hebben plaatsgevonden de uit 5.1 blijkende provisievordering voldoen (…).
Artikel 8. Non-concurrentie
8.1
Agent verplicht zich tijdens de duur van deze agentuurovereenkomst en gedurende één jaar na het einde daarvan geen bemiddeling te verlenen, noch anderszins – anders dan als agent ten behoeve van @Leisure- direct of indirect betrokken te zijn bij de totstandkoming van Verhuurovereenkomsten in het gebied waarin hij/zij ten behoeve van @Leisure bemiddelingsactiviteiten (heeft) verricht, of andere activiteiten te verrichten, die direct of indirect concurreren met de activiteiten van @Leisure. Het is Agent derhalve ook verboden om tijdens deze agentuurovereenkomst en gedurende één jaar na het einde daarvan rechtstreeks, derhalve zonder tussenkomst van @Leisure, voor zichzelf of voor derden huurovereenkomsten met Huiseigenaren te sluiten voor de huur van Vakantiehuizen.
(…)
8.4
Agent is gedurende één jaar verplicht om voor het aangaan van nieuwe agenturen hiertoe toestemming te vragen aan @Leisure, welke toestemming @Leisure in redelijkheid niet zal weigeren, tenzij er sprake is van concurrerende producten.
(…)’
2.5.
Met ingang van 1 december 2018 heeft Belvilla de rechten en plichten uit de overeenkomst overgenomen van @Leisure BR B.V.
2.6.
Op enig moment ultimo 2019 heeft Belvilla aan [eiseres] voorgesteld bij haar in dienst te treden tegen een salaris van € 85.000,00 bruto per jaar. Als zij daarmee zou instemmen werd aan haar een ‘Goodwill Bonus’ van € 105.000,00 uitgekeerd. [eiseres] heeft dit aanbod uiteindelijk afgewezen.
2.7.
Bij brief van 24 december 2019 heeft Belvilla de overeenkomst met [eiseres] opgezegd tegen 31 maart 2020.
3.Het geschil
De vorderingen van [eiseres] (= in conventie)
3.1.
[eiseres] vordert, na vermeerdering van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Belvilla te veroordelen om aan haar € 128.884,89 als klantenvergoeding te betalen;
Belvilla te veroordelen om over die klantenvergoeding de wettelijke handelsrente vanaf 1 april 2020 te betalen;
te verklaren voor recht dat Belvilla aan haar de overeengekomen vergoedingen van 16% respectievelijk 12% is verschuldigd voor alle tot en met 31 maart 2020 door Belvilla ontvangen boekingen voor vakantiehuizen die door [eiseres] tijdens de looptijd van de overeenkomst zijn aangebracht c.q. waarvoor [eiseres] de beheeractiviteiten verricht als opgenomen in kolom ‘B-STD Date’ van het als productie 31 overgelegde overzicht;
Belvilla te veroordelen om de opgaven als bedoeld in artikel 5.1 van de overeenkomst aan haar te verstrekken en tegelijkertijd de blijkens die opgaven verschuldigde vergoedingen te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
Belvilla te veroordelen voor wat betreft de op de datum van het vonnis nog niet afgeronde en door de huurders betaalde verblijven, als vermeld in productie 31, de maandelijkse opgaven van artikel 5.1 van de overeenkomst te verstrekken en de hiervoor verschuldigde vergoedingen ex artikel 5.2 van de overeenkomst te voldoen, totdat het verblijf betrekking hebbende op de laatste boeking van productie 31 is afgerond en door de huurder is betaald;
aan de nakoming van de veroordelingen sub 4 en 5 een dwangsom van € 5.000,00 te verbinden voor iedere dag dat Belvilla hiermee nalatig is, tot een maximum van
€ 150.000,00;
7. te verklaren voor recht dat Belvilla aan [eiseres] de variabele vergoeding van 16% voor de in april tot en met juni 2020 geplaatste boekingen van de aangebrachte vakantiehuizen is verschuldigd en de variabele vergoeding van 12% voor de geplaatste boekingen in juli [2020] tot en met maart 2021 van de aangebrachte vakantiehuizen;
8. Belvilla te veroordelen om de opgaven als bedoeld in artikel 5.1 van de overeenkomst van alle in april 2020 tot en met maart 2021 geplaatste boekingen van de aangebrachte vakantiehuizen aan haar te verstrekken en de hiervoor verschuldigde vergoedingen ex artikel 5.2 van de overeenkomst te voldoen, totdat het verblijf betrekking hebbende op de laatste boeking in maart 2021 is afgerond en door de huurder is betaald;
9. aan de nakoming van de veroordeling onder 8 een dwangsom van € 5.000,00 te verbinden voor iedere dag dat Belvilla hiermee nalatig is, tot een maximum van
€ 150.000,00;
10. Belvilla te veroordelen tot het betalen van € 2.775,00 als vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten;
10. de artikelen 8.1, eerste zin, en 8.4 van de overeenkomst teniet te doen;
10. Belvilla te veroordelen op verlangen van [eiseres] inzage te verschaffen in de nodige bewijsstukken teneinde haar (provisie)vergoedingsaanspraken vast te stellen, daartoe desgewenst bijgestaan door een deskundige, op straffe van een dwangsom van
€ 5.000,00 voor iedere dag dat Belvilla nalatig blijft daaraan mee te werken met een maximum van € 150.000,00;
13. Belvilla te veroordelen tot het betalen van de proceskosten.
3.2.
[eiseres] heeft aan haar hoofdvorderingen, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd:
3.2.1.
Aan de vereisten om in aanmerking te komen voor de klantenvergoeding van artikel 7:442 BW is voldaan, zodat hierop aanspraak wordt gemaakt.
3.2.2.
Op grond van artikel 4.1 van de agentuurovereenkomst is Belvilla nog provisie aan haar verschuldigd voor de tot en met 31 maart 2020 geplaatste boekingen.
3.2.3.
Belvilla is in gebreke gebleven in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen als bedoeld in artikel 5.1 en 5.2 van de agentuurovereenkomst. De wel verstrekte overzichten zijn, mede gelet op het als productie 31 overgelegde overzicht niet volledig. Ook is Belvilla gehouden de volgens deze opgaven verschuldigde provisie te voldoen. Bij akte heeft [eiseres] haar vordering vermeerderd, in die zin dat op grond van artikel 7:433 lid 2 BW inzage wordt verlangd van de nodige bewijsstukken om haar provisieaanspraken te kunnen vaststellen.
3.2.4.
Op grond van artikel 4.2 van de agentuurovereenkomst bestaat recht op een variabele vergoeding voor boekingen tot en met maart 2021. Belvilla moet de provisieopgaven hiervan verstrekken en de bijbehorende provisie voldoen.
3.2.5.
In de eerste zin van artikel 8.1 is een concurrentiebeding overeengekomen. In verhouding tot het te beschermen belang van Belvilla wordt zij hierdoor onbillijk benadeeld. Zij heeft er recht op en belang bij dat dit concurrentiebeding op grond van artikel 7:443 lid 4 BW wordt tenietgedaan. Ook artikel 8.4 van de overeenkomst moet teniet worden gedaan. Deze bepaling is in strijd met artikel 7:443 BW.
3.3.
Belvilla concludeert bij antwoord tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.1.
Voor het geval artikel 4.2 van de agentuurovereenkomst wordt vernietigd, beroept Belvilla zich op verrekening van een bedrag van € 14.312,00.
3.3.2.
Voor zover een gedeelte van de vorderingen wordt toegewezen, vordert Belvilla de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad af te wijzen of hieraan de voorwaarde te verbinden dat, vanwege het restitutierisico, tot een door de kantonrechter te bepalen bedrag zekerheid wordt gesteld.
De voorwaardelijke vordering van Belvilla (= in voorwaardelijke reconventie)
3.4.
Belvilla heeft tijdens de zitting de voorwaardelijk door haar ingestelde tegenvordering, strekkende tot naleving van de artikelen 8.1 en 8.4 van de agentuurovereenkomst, laten vervallen.
4.De beoordeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Het geschil heeft een internationaal karakter, zodat eerst de vraag moet worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen.
4.2.
In artikel 14.1 en 14.2 van de agentuurovereenkomst is overeengekomen dat, kort gezegd, Nederlands recht op de overeenkomst van toepassing is en dat de rechter in Eindhoven bevoegd is om het geschil te beoordelen. Tussen partijen is dit niet in geschil.
De kantonrechter sluit zich hierbij aan, nu dit niet in strijd is met de toepasselijke verdragsbepalingen.
Algemeen
4.3.
Omdat partijen hierover van mening verschillen wordt eerst ingegaan op de aard van de overeenkomst, of de overeengekomen beheerfee als provisie moet worden aangemerkt, het recht op provisie tijdens en na het einde van de agentuurovereenkomst en hoe artikel 4.2 van de agentuurovereenkomst moet worden uitgelegd.
4.4.
Voor zover de uitleg van de agentuurovereenkomst partijen verdeeld houdt, is hiervoor aansluiting gezocht bij de
Haviltex-maatstaf. Dit betekent dat niet alleen is gekeken naar de taalkundige uitleg van de bepalingen van de overeenkomst, maar ook naar de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepalingen mochten toekennen en op wat zij ten aanzien daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Haviltex-maatstaf. Dit betekent dat niet alleen is gekeken naar de taalkundige uitleg van de bepalingen van de overeenkomst, maar ook naar de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepalingen mochten toekennen en op wat zij ten aanzien daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Aard van de agentuurovereenkomst
4.5.
Op grond van de agentuurovereenkomst hield [eiseres] zich bezig met:
de bemiddeling bij het tot stand brengen van verhuurovereenkomsten met particuliere eigenaren van vakantiehuizen en
het (relatie)beheer van de door haar zelf geacquireerde en de door Belvilla aangewezen vakantiehuizen.
4.6.
Belvilla wordt niet gevolgd in haar stelling dat sprake is van een gemengde overeenkomst, uiteenvallend in een agentuurovereenkomst voor de onder a. genoemde werkzaamheden en een overeenkomst van opdracht voor de onder b. genoemde activiteiten. Daarbij is het volgende in overweging genomen.
4.7.
De met de huiseigenaren gesloten verhuurovereenkomsten zijn de basis voor de wederverhuur van de gecontracteerde vakantiehuizen aan de klanten van Belvilla. [eiseres] heeft uitvoerig toegelicht dat het (relatie)beheer direct van invloed is op het behoud van alle, zowel zelf bemiddelde als overgedragen, verhuurovereenkomsten. Het
gaat daarbij onder meer over het heronderhandelen over door Belvilla gewijzigde commissievoorwaarden en het
upgradenvan de overeenkomsten door een vakantiehuis aantrekkelijker te presenteren. Volgens [eiseres] vereist het (relatie)beheer met eigenaren van aan haar overgedragen vakantiehuizen nog meer inspanningen dan bij door haar bemiddelde vakantiehuizen. Niet alleen omdat het contact met de huiseigenaar moet worden opgebouwd, maar ook omdat vooral die huiseigenaren in de afgelopen jaren te maken hebben gekregen met verslechterde verhuurcondities en het meer overtuigingskracht vergt om die overeenkomsten voor de portefeuille van Belvilla te behouden. Dat het (relatie)beheer direct bijdraagt aan het stimuleren van een optimale verhuur van het vakantiehuis is als zodanig niet door Belvilla weersproken. Naar het oordeel van de kantonrechter staat daarmee vast dat de werkzaamheden verricht in het kader van het (relatie)beheer, voor zowel door [eiseres] zelf aangebrachte als door Belvilla aan haar overgedragen huizen, onlosmakelijk verbonden zijn met de onder a. genoemde bemiddelingswerkzaamheden. Daarbij is ook in aanmerking genomen dat voor het verdienmodel van Belvilla niet de totstandkoming van de verhuurovereenkomst als zodanig van belang is, maar het aantal boekingen dat met de gecontracteerde vakantiehuizen wordt gerealiseerd. Het (relatie)beheer is daarvoor van essentieel belang. De conclusie is dan ook dat zowel de bemiddelingswerkzaamheden als de beheeractiviteiten behoorden tot de kerntaken van [eiseres] als handelsagent (zie ook Hof van Justitie EU van 4 juni 2020, ECLI:EU:C:2020:438). Op al deze onderdelen is tussen partijen een agentuurovereenkomst als bedoeld in artikel 7:428 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) tot stand gekomen.
upgradenvan de overeenkomsten door een vakantiehuis aantrekkelijker te presenteren. Volgens [eiseres] vereist het (relatie)beheer met eigenaren van aan haar overgedragen vakantiehuizen nog meer inspanningen dan bij door haar bemiddelde vakantiehuizen. Niet alleen omdat het contact met de huiseigenaar moet worden opgebouwd, maar ook omdat vooral die huiseigenaren in de afgelopen jaren te maken hebben gekregen met verslechterde verhuurcondities en het meer overtuigingskracht vergt om die overeenkomsten voor de portefeuille van Belvilla te behouden. Dat het (relatie)beheer direct bijdraagt aan het stimuleren van een optimale verhuur van het vakantiehuis is als zodanig niet door Belvilla weersproken. Naar het oordeel van de kantonrechter staat daarmee vast dat de werkzaamheden verricht in het kader van het (relatie)beheer, voor zowel door [eiseres] zelf aangebrachte als door Belvilla aan haar overgedragen huizen, onlosmakelijk verbonden zijn met de onder a. genoemde bemiddelingswerkzaamheden. Daarbij is ook in aanmerking genomen dat voor het verdienmodel van Belvilla niet de totstandkoming van de verhuurovereenkomst als zodanig van belang is, maar het aantal boekingen dat met de gecontracteerde vakantiehuizen wordt gerealiseerd. Het (relatie)beheer is daarvoor van essentieel belang. De conclusie is dan ook dat zowel de bemiddelingswerkzaamheden als de beheeractiviteiten behoorden tot de kerntaken van [eiseres] als handelsagent (zie ook Hof van Justitie EU van 4 juni 2020, ECLI:EU:C:2020:438). Op al deze onderdelen is tussen partijen een agentuurovereenkomst als bedoeld in artikel 7:428 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) tot stand gekomen.
Is beheerfee provisie?
4.8.
In artikel 4.1 van de agentuurovereenkomst is overeengekomen dat voor de eerste twee jaar na de totstandkoming van een verhuurovereenkomst de provisie 16% van de marge per gerealiseerde boeking bedraagt. Na die periode heeft de agent recht op een beheerfee van 12% van de marge per gerealiseerde boeking. Het betoog van Belvilla dat die beheerfee een vergoeding is voor het onderhouden van de verhuurovereenkomst en daarom niet als provisie kan worden aangemerkt bij de berekening van de klantenvergoeding wordt verworpen. Die opvatting is te beperkt. Dit volgt ook uit het arrest T-Mobile/Klomp (HR 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9865) waarin de Hoge Raad, met aanhaling van de parlementaire geschiedenis bij de implementatie van de Agentuurrichtlijn, overweegt dat bij het begrip ‘beloning’ van artikel 7:442 lid 2 BW moet worden uitgegaan van een ruim begrip van provisie, dat alle elementen van de beloning omvat die variëren naar gelang het aantal zaken of de waarde daarvan (overweging 5.1.2). De beheerfee telt in beginsel dus mee bij de berekening van een eventuele klantenvergoeding.
Recht op provisietijdensde agentuurovereenkomst
4.9.
Tijdens de looptijd van de agentuurovereenkomst heeft [eiseres] op grond van artikel 4.1 van die overeenkomst recht op provisie voor door haar bemiddeling tot stand gekomen verhuurovereenkomsten. De totstandkoming van de verhuurovereenkomst met een huiseigenaar geeft als zodanig geen recht op provisie, daarvoor is nodig dat op die verhuurovereenkomst een boeking van een vakantiehuis wordt gerealiseerd.
4.10.
Dit roept de vraag op wat onder een ‘gerealiseerde boeking
’moet worden verstaan. In artikel 4.6 van de agentuurovereenkomst is het recht op provisie afhankelijk gemaakt van de nakoming van de (betalings)verplichtingen door de klant (de huurder van het vakantiehuis) voorafgaand aan het gebruik van het vakantiehuis. Als een boeking geannuleerd wordt, bestaat bijvoorbeeld geen recht op provisie. Het recht op provisie is dus afhankelijk gesteld van de
uitvoeringvan de overeenkomst (in dit geval door de klant). Er is sprake van een beding als bedoeld in artikel 7:432 lid 2 BW. Een redelijke uitleg van het begrip ‘gerealiseerde boeking’ in artikel 4.1 van de agentuurovereenkomst brengt dan mee dat moet worden aangenomen dat een boeking is gerealiseerd op het moment dat de klant zijn (betalings)verplichtingen is nagekomen. Vanaf dat moment, zo volgt uit artikel 4.6 van de agentuurovereenkomst, heeft de agent recht op provisie. De enkele plaatsing van een boeking geeft geen recht op provisie.
’moet worden verstaan. In artikel 4.6 van de agentuurovereenkomst is het recht op provisie afhankelijk gemaakt van de nakoming van de (betalings)verplichtingen door de klant (de huurder van het vakantiehuis) voorafgaand aan het gebruik van het vakantiehuis. Als een boeking geannuleerd wordt, bestaat bijvoorbeeld geen recht op provisie. Het recht op provisie is dus afhankelijk gesteld van de
uitvoeringvan de overeenkomst (in dit geval door de klant). Er is sprake van een beding als bedoeld in artikel 7:432 lid 2 BW. Een redelijke uitleg van het begrip ‘gerealiseerde boeking’ in artikel 4.1 van de agentuurovereenkomst brengt dan mee dat moet worden aangenomen dat een boeking is gerealiseerd op het moment dat de klant zijn (betalings)verplichtingen is nagekomen. Vanaf dat moment, zo volgt uit artikel 4.6 van de agentuurovereenkomst, heeft de agent recht op provisie. De enkele plaatsing van een boeking geeft geen recht op provisie.
4.11.
De provisie is opeisbaar vanaf het moment dat de provisieopgave moet worden verstrekt (artikel 7:434 BW). In artikel 7:433 lid 1 BW is dwingend voorgeschreven wanneer die opgave moet worden verstrekt en welke gegevens daarop moeten worden vermeld. In artikel 5.1 van de agentuurovereenkomst, dat bij de wettelijke regeling aansluit, zijn partijen overeengekomen dat maandelijks een provisieopgave wordt verstrekt. Daarbij is aangeknoopt bij de datum waarop het verblijf in een vakantiehuis heeft plaatsgevonden (artikel 5.2 van de agentuurovereenkomst).
Recht op provisienahet einde van de agentuurovereenkomst
Artikel 4.1 en 4.6 van de agentuurovereenkomst
4.12.
Uit wat hiervoor staat volgt ook, zoals Belvilla heeft aangevoerd, dat [eiseres] na het einde van de agentuurovereenkomst op 31 maart 2020 geen rechten meer kan ontlenen aan artikel 4.1 in verbinding met artikel 4.6 van de agentuurovereenkomst.
Artikel 4.1 geeft alleen recht op provisie voor boekingen die vóór 1 april 2020 zijn gerealiseerd.
Artikel 4.2 van de agentuurovereenkomst
4.13.
In artikel 4.2 van de agentuurovereenkomst is een regeling opgenomen voor doorbetaling na het einde van de overeenkomst van provisie/beheerfee over
tijdensde overeenkomst door bemiddeling van de agent tot stand gekomen verhuurovereenkomsten.
tijdensde overeenkomst door bemiddeling van de agent tot stand gekomen verhuurovereenkomsten.
4.14.
Volgens [eiseres] is met dit artikel bedoeld een verlengde provisieaanspraak te regelen voor boekingen die na het einde van de agentuurovereenkomst zijn geplaatst. Belvilla spreekt dit tegen. Volgens haar hebben partijen met deze bepaling bedoeld de klantenvergoeding te regelen. Voor zover Belvilla in dit standpunt wordt gevolgd, beroept [eiseres] zich op vernietiging van dit artikel, omdat daarmee in haar nadeel is afgeweken van het wettelijk geregelde recht op klantenvergoeding.
4.15.
Niet gesteld is dat partijen bij het aangaan van de agentuurovereenkomst met elkaar hebben gesproken over de betekenis van artikel 4.2. Bij de uitleg daarvan komt het daarom in het bijzonder aan op de gebruikte bewoordingen en hoe partijen die redelijkerwijs hebben mogen opvatten.
4.16.
In artikel 4.2 van de agentuurovereenkomst staat dat [eiseres] na het einde van de agentuurovereenkomst nog gedurende een bepaalde periode recht heeft op provisie over tijdens de looptijd van de overeenkomst door haar bemiddeling tot stand gekomen verhuurovereenkomsten. Gelet op de wijze waarop partijen uitvoering aan de overeenkomst hebben gegeven, wordt begrepen dat hiermee is bedoeld een recht op provisie te regelen voor boekingen die na het einde van de agentuurovereenkomst zijn gerealiseerd op voor het einde van de agentuur tot stand gekomen verhuurovereenkomsten.
4.17.
Die regeling ligt in lijn met het doel van de klantenvergoeding. Na het einde van de agentuurovereenkomst ziet [eiseres] , als agent, zich immers geconfronteerd met de situatie dat zij geen profijt meer heeft van gerealiseerde boekingen op door haar afgesloten verhuurovereenkomsten, terwijl Belvilla als principaal daarvan nog wel voordeel heeft. Billijkheidshalve moet dit voordeel met de agent worden gedeeld, wat wordt bewerkstelligd met de wettelijke klantenvergoeding én met het bepaalde in artikel 4.2 van de agentuurovereenkomst.
4.18.
In zoverre kan, zoals Belvilla stelt, worden aangenomen dat met artikel 4.2 van de agentuurovereenkomst is bedoeld de klantenvergoeding te regelen. Met die bepaling wordt echter afgeweken van de manier waarop de wettelijk geregelde klantenvergoeding van artikel 7:442 BW wordt berekend. Daarover wordt overwogen als volgt.
4.19.
In beginsel staat het partijen vrij om voor het einde van de agentuurovereenkomst een eigen invulling te geven aan het in de wet geregelde recht op klantenvergoeding. Voorwaarde daarbij is wel dat niet in het nadeel van de agent van de wettelijke regeling wordt afgeweken. Een voor de agent nadelige bepaling is vernietigbaar (artikel 7:445 lid 2 BW in verbinding met artikel 3:40 lid 2 BW).
4.20.
Met de artikelen 7:442 BW en 7:445 lid 2 BW is uitvoering gegeven aan de artikelen 17 en 19 van de Agentuurrichtlijn (richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten).
4.21.
Artikel 17 lid 1 en 2 van de Agentuurrichtlijn is geïmplementeerd in artikel 7:442 lid 1 en 2 BW. Artikel 19 van de Agentuurrichtlijn is – voor zover nu relevant – opgenomen in artikel 7:445 lid 2 BW. De geïmplementeerde wetsbepalingen moeten conform de Agentuurrichtlijn worden uitgelegd.
4.22.
Uit het arrest van het Hof van Justitie (EU) van 23 maart 2006 inzake Honyvem Informazioni Commerciali (ECLI:EU:C:2006:199) wordt afgeleid dat artikel 19 van de Agentuurrichtlijn zo moet worden begrepen dat een afwijking van artikel 17 slechts is toegestaan wanneer op voorhand is uitgesloten dat deze na beëindiging van de overeenkomst in het nadeel van de handelsagent is (overweging 27). Belvilla heeft niet aangevoerd dat van het recht op vergoeding volgens artikel 4.2 van de agentuurovereenkomst al op voorhand – bij het ondertekenen van de overeenkomst – vaststond dat daarmee een vergoeding aan [eiseres] zou worden gegarandeerd die gelijk of groter zou zijn dan het wettelijke recht op klantenvergoeding. Dit kan ook niet uit de gebruikte woorden worden afgeleid.
4.23.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat met de regeling van artikel 4.2 van de agentuurovereenkomst sprake is van een ongeoorloofde, voor de handelsagent nadelige afwijking. Het beroep op vernietiging is terecht ingesteld.
4.24.
Uit wat hiervoor staat volgt al dat de stelling van [eiseres] dat met artikel 4.2 van de agentuurovereenkomst een verlengde provisieaanspraak is overeengekomen geen stand houdt. Het in dit kader nog gedane beroep op artikel 7:431 lid 2 BW maakt dit niet anders. In dit wetsartikel staat dat een agent in bepaalde omstandigheden nog recht heeft op provisie voor de voorbereiding van na het einde van de agentuurovereenkomst tot stand gekomen overeenkomsten. Het gaat daarbij dus, kort gezegd, om een tegenprestatie voor door de agent tijdens de agentuur verrichte inspanningen die hij nog niet beloond heeft gezien. Voor de toepassing van dit artikel is vereist dat er een causaal verband is tussen de activiteit van de agent en de totstandkoming van een overeenkomst. In deze zaak staat vast dat [eiseres] zich uitsluitend bezighield met het sluiten van verhuurovereenkomsten en het bijbehorende relatiebeheer. Zij had geen enkele bemoeienis met of invloed op het boekingsproces. Dat hele proces gaat volledig buiten haar om. Omdat [eiseres] daarbij op geen enkele manier betrokken is, is er ook geen grondslag om haar een beloning toe te kennen voor boekingen die vóór het einde van de agentuurovereenkomst zijn geplaatst, maar pas daarna zijn gerealiseerd.
Resumé
4.25.
[eiseres] heeft op grond van artikel 4.1 van de agentuurovereenkomst – in samenhang bezien met artikel 4.6 – tot 1 april 2020 uitsluitend recht op provisie voor boekingen die vóór die datum zijn gerealiseerd. Dat een boeking voor die datum is geplaatst doet geen recht op provisie ontstaan. De provisie is opeisbaar op het moment waarop de provisieopgave van artikel 5.1 van de agentuurovereenkomst moet worden verstrekt. Daarbij is door partijen aangeknoopt bij het moment waarop de klant zijn verblijf in het vakantiehuis heeft beëindigd.
4.26.
Artikel 4.2 van de agentuurovereenkomst wordt vanwege het beroep op vernietiging door [eiseres] bij de verdere beoordeling buiten beschouwing gelaten. Het recht op klantenvergoeding wordt beoordeeld aan de hand van de criteria van 7:442 BW.
Wat betreft de vorderingen van [eiseres] (= in conventie)
Ad 1 & 2 – de gevorderde klantenvergoeding
4.27.
Nu niet is gesteld dat een van de in artikel 7:442 lid 4 BW beschreven situaties zich hier voordoet en [eiseres] op tijd aan Belvilla heeft laten weten dat zij een vergoeding verlangt (lid 3), moet beoordeeld worden of aan de criteria is voldaan voor toekenning van een klantenvergoeding als bedoeld in het eerste lid van dit artikel.
4.28.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt al dat toewijzing van deze vordering er niet toe leidt dat [eiseres] een dubbele vergoeding op dezelfde grondslag ontvangt. Van strijd met het cumulatieverbod is geen sprake, zodat dit verweer van Belvilla wordt verworpen.
4.29.
Berekend naar de gemiddelde provisie over de laatste vijf jaar van de overeenkomst maakt [eiseres] aanspraak op een klantenvergoeding van € 128.884,89. Belvilla concludeert tot afwijzing, omdat niet aan de hiervoor geldende criteria is voldaan.
4.30.
De vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 100.894,90. Daarbij is het volgende in overweging genomen. De vaststelling van de klantenvergoeding verloopt in drie fasen (vgl. HR 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9865). In de eerste fase moeten de voordelen die transacties met door de handelsagent aangebrachte klanten de principaal opleveren, worden gekwantificeerd (artikel 7:442 lid 1 sub a BW). In de tweede fase moet beoordeeld worden of reden bestaat dit bedrag naar boven of beneden aan te passen met het oog op de billijkheid, gelet op alle omstandigheden van het geval en met name gelet op de door de handelsagent gederfde provisie (artikel 7:442 lid 1 sub b BW). Ten slotte wordt in de derde fase getoetst of het uit de twee eerdere berekeningsfasen volgende bedrag het in lid 2 van artikel 7:442 BW bedoelde maximumbedrag niet te boven gaat.
4.31.
Het in de eerste fase te kwantificeren voordeel is gelegen in de mogelijkheid van de principaal om de door de handelsagent tot stand gebrachte klantenrelaties na beëindiging van de agentuurovereenkomst te kunnen blijven gebruiken zonder daarover provisie aan de handelsagent verschuldigd te zijn. Dit voordeel moet worden vastgesteld op basis van de in de laatste twaalf maanden door de handelsagent verdiende brutoprovisie betreffende de nieuwe en geïntensiveerde klanten, welk bedrag vervolgens wordt gecorrigeerd met factoren betreffende:
de duur van het voordeel dat de principaal naar verwachting aan de transacties met genoemde klanten kan ontlenen;
het verloop van het klantenbestand en
de versnelde ontvangst van de provisie-inkomsten door de agent die in één keer een vergoeding krijgt uitgekeerd.
4.32.
In zijn arrest van 19 mei 2017 (ECLI:NL:HR:2017:935) heeft de Hoge Raad overwogen dat voordat aan de kwantificering van de eerste fase kan worden toegekomen de agent aannemelijk zal moeten maken dat de principaal van door hem aangebrachte klanten, of van klanten waarmee hij de overeenkomst heeft uitgebreid, nog in relevante mate nieuwe transacties kan verwachten (hierna: voorfase). Aan de kwantificering van het voordeel voor de principaal ligt immers de veronderstelling ten grondslag dat aannemelijk is dat de agent klanten bij de principaal heeft aangebracht of overeenkomsten met bestaande klanten aanmerkelijk heeft uitgebreid en dat de overeenkomsten met deze klanten de principaal na het einde van de agentuurovereenkomst nog aanzienlijke voordelen opleveren.
Voorfase
4.33.
Als onweersproken staat vast dat [eiseres] in totaal 853 klanten heeft aangebracht, waarvan 69 na 31 maart 2018. In zoverre is dus voldaan aan de ingangsvoorwaarde van artikel 7:442 lid 1 sub a BW, waar als vereiste wordt gesteld dat door de agent nieuwe klanten moeten zijn aangebracht of de overeenkomsten met de bestaande klanten aanmerkelijk zijn uitgebreid.
4.34.
Ook heeft [eiseres] voldoende aannemelijk gemaakt dat Belvilla van die nieuwe klanten nog in relevante mate nieuwe transacties kan verwachten. Als door haar gesteld en door Belvilla niet weersproken staat vast dat in beginsel sprake is van langlopende relaties met huiseigenaren, gebaseerd op verhuurovereenkomsten met een looptijd van een jaar met stilzwijgende voortzetting van telkens een jaar. Vast staat dat Belvilla over de adres- en contactgegevens van de betreffende huiseigenaren beschikt. Belvilla moet dus in staat worden geacht om de relatie met deze huiseigenaren voort te zetten en daarvan te profiteren. Dat er omstandigheden zijn die hieraan in de weg staan is door Belvilla niet dan wel onvoldoende onderbouwd.
4.35.
[eiseres] heeft echter onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat Belvilla nog aanzienlijk voordeel kan hebben van de overeenkomsten met bestaande klanten die aanmerkelijk zijn uitgebreid (geïntensiveerd). Aan het bij productie 29 overgelegde overzicht kan in dat verband geen betekenis worden gehecht. In dit overzicht is vermeld hoeveel provisie/beheerfee [eiseres] de afgelopen 5 jaar in totaal heeft ontvangen, maar is geen onderscheid gemaakt naar nieuwe en geïntensiveerde klanten. Omdat een toelichting op klantniveau ontbreekt is (al) niet duidelijk van welke bestaande klanten [eiseres] stelt dat de overeenkomsten aanmerkelijk zijn uitgebreid. Dat dit voor alle 530 aan haar overgedragen klanten geldt is door Belvilla gemotiveerd weersproken. Door slechts in algemene zin te verwijzen naar door haar geleverde inspanningen in het verleden en het door haar behaalde resultaat in 2017 en 2018 ten opzichte van de totale omzet voor Belvilla in die jaren in Italië (de producties 24 tot en met 28) heeft [eiseres] op dit punt niet aan haar stelplicht voldaan. Dat [eiseres] in het verleden een grote bijdrage heeft geleverd aan de omzetgroei van Belvilla in Italië , betekent immers nog niet dat alle overgedragen klanten door haar zijn geïntensiveerd en rechtvaardigt ook niet de conclusie dat alle geïntensiveerde klanten Belvilla nog aanzienlijk voordeel kunnen opleveren. Gelet op de uitgebreide jurisprudentie op dit punt, had voor [eiseres] duidelijk moeten zijn dat zij om aan haar stelplicht te voldoen, op dit punt niet kon volstaan met algemene stellingen die niet terug te leiden zijn naar specifieke klanten. Omdat niet aan de stelplicht is voldaan, wordt ook niet aan bewijslevering op dit punt toegekomen.
4.36.
Het voorgaande betekent ook dat bij de behandeling van de volgende fases wordt voorbijgegaan aan de stellingen en verweren die betrekking hebben op overeenkomsten met bestaande klanten.
Eerste fase
4.37.
Voor de kwantificering van het voor Belvilla aannemelijk geachte voordeel, wordt als vuistregel uitgegaan van de in de laatste twaalf maanden door [eiseres] verdiende brutoprovisie betreffende de, in dit geval, nieuwe klanten.
4.38.
Volgens [eiseres] moet het in de eerste fase bedoelde voordeel op € 120.044,15 worden gesteld.
4.39.
Belvilla voert hiertegen verweer. Volgens haar bedraagt het voordeel € 77.851,00. Dit is de door [eiseres] in de laatste twaalf maanden verdiende brutoprovisie voor nieuwe klanten. Voor de berekening daarvan verwijst zij naar haar productie 6.
4.40.
Met Belvilla is de kantonrechter van oordeel dat in dit verband geen betekenis aan productie 29 van [eiseres] kan worden gehecht. In dit overzicht staat de totale vergoeding die [eiseres] per maand heeft ontvangen voor alle klanten. Hieruit kan niet worden afgeleid hoe hoog de provisie voor de nieuwe klanten in de laatste twaalf maanden was.
4.41.
Voor de verdiende brutoprovisie voor nieuwe klanten wordt daarom volgens de opgave van Belvilla in productie 6 uitgegaan van € 77.851,00. [eiseres] heeft de juistheid daarvan niet gemotiveerd weersproken. Dat de maand juni 2020 ontbreekt is niet relevant. Het voordeel van Belvilla moet worden vastgesteld op basis van de verdiende brutoprovisie in de laatste twaalf maanden van de agentuurovereenkomst: april 2019 tot en met maart 2020.
4.42.
Het voorlopig te kwantificeren voordeel in deze fase bedraagt € 77.851,00.
4.43.
Vervolgens wordt toegekomen aan de vraag in hoeverre op dit voordeel een correctie moet worden toegepast vanwege de onderstaande factoren.
Duur van het voordeel
4.44.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan [eiseres] niet worden gevolgd in haar stelling dat het voordeel op drie jaar moet worden bepaald, omdat sprake is van verhuurovereenkomsten met een standaard looptijd van één jaar, met een stilzwijgende verlenging voor eenzelfde periode. Aansluitend bij de duur van het recht op provisie van twee jaar, komt het de kantonrechter redelijk voor om, zoals Belvilla doet, uit te gaan van een voordeel gedurende twee jaar.
Migratiegraad
4.45.
Partijen twisten over de migratiegraad. Waar [eiseres] stelt dat 20% redelijk is, stelt Belvilla met verwijzing naar een uitspraak van het Bundesgerichtshof uit 1994 dat gerekend moet worden met een gebruikelijke migratiegraad van 38%.
4.46.
De kantonrechter neemt een migratiegraad van 20% in aanmerking. Belvilla heeft de juistheid daarvan onvoldoende gemotiveerd betwist. In het verslag van de Europese Commissie van 23 juli 1996 over de toepassing van artikel 17 van de richtlijn, waarin de uitspraak van het Bundesgerichtshof waarnaar Belvilla verwijst is aangehaald, staat dat de migratiegraad een variabel percentage is dat in
eengeval door het Bundesgerichtshof op 38% werd bepaald. Volgens dat verslag moet de migratiegraad worden berekend op grond van de eigen ervaring van de betrokken agentuur. Belvilla heeft niet toegelicht waarom de door het Bundesgerichtshof gehanteerde migratiegraad van 38% één op één op de situatie van partijen toepasbaar is, zodat hieraan geen betekenis wordt gehecht. Dat de door Belvilla gestelde migratiegraad redelijk is, volgt evenmin uit het als productie 2 door Belvilla overgelegde overzicht. Volgens Belvilla volgt hieruit dat de migratiegraad gedurende de hele looptijd van de agentuurovereenkomst 62,3% is: van de 1383 contracten zijn er 862 beëindigd. Uit dit overzicht volgt echter niet hoe lang de verhuurovereenkomsten hebben gelopen en wanneer die zijn opgezegd. De migratiegraad per jaar kan hieruit niet worden afgeleid.
eengeval door het Bundesgerichtshof op 38% werd bepaald. Volgens dat verslag moet de migratiegraad worden berekend op grond van de eigen ervaring van de betrokken agentuur. Belvilla heeft niet toegelicht waarom de door het Bundesgerichtshof gehanteerde migratiegraad van 38% één op één op de situatie van partijen toepasbaar is, zodat hieraan geen betekenis wordt gehecht. Dat de door Belvilla gestelde migratiegraad redelijk is, volgt evenmin uit het als productie 2 door Belvilla overgelegde overzicht. Volgens Belvilla volgt hieruit dat de migratiegraad gedurende de hele looptijd van de agentuurovereenkomst 62,3% is: van de 1383 contracten zijn er 862 beëindigd. Uit dit overzicht volgt echter niet hoe lang de verhuurovereenkomsten hebben gelopen en wanneer die zijn opgezegd. De migratiegraad per jaar kan hieruit niet worden afgeleid.
Versnelde ontvangst provisie
4.47.
Overeenkomstig het standpunt van partijen, wordt op dit punt een correctiefactor van 10% in aanmerking genomen.
Tegenbewijs
4.48.
Volgens Belvilla is de daadwerkelijk door [eiseres] gederfde provisie minder dan het aan de hand van de hiervoor genoemde vuistregel becijferde voordeel aan haar zijde. Hierin wordt geen aanleiding gezien om Belvilla gelegenheid te geven tot het leveren van tegenbewijs op dit punt. De vuistregel is door de Hoge Raad gegeven en gebaseerd op de berekeningsmethodiek volgens de Agentuurrichtlijn. Uitgangspunt in deze fase is het mogelijke voordeel van de principaal en niet de daadwerkelijke, op toekomstverwachtingen gebaseerde, gederfde provisie van de handelsagent. Wanneer dit billijkheidshalve is vereist, biedt de tweede fase de mogelijkheid om het in deze eerste fase vastgestelde voordeel te corrigeren.
Conclusie eerste fase
4.49.
Met inachtneming van alles wat hierover is overwogen wordt het te kwantificeren voordeel in de eerste fase vastgesteld op € 100.894,90:
€ 62.280,80 (jaar 1: € 77.851,00 -/- 20%)
€ 49.824,64(jaar 2: € 62.280,80 -/- 20%)
€ 112.105,44
€ 11.210,54(-/- 10%)
€ 100.894,90
Tweede fase
4.50.
In deze fase moet beoordeeld worden of er redenen zijn om het hiervoor vastgestelde voordeel met het oog op de billijkheid aan te passen, gelet op alle omstandigheden van het geval. Daarbij moet met name worden gelet op de door [eiseres] gederfde provisie.
4.51.
[eiseres] stelt dat een billijkheidscorrectie in haar voordeel van € 275.000,00 moet worden toegepast. Zij legt hieraan ten grondslag dat zij door de beëindiging van de agentuurovereenkomst haar enige bron van inkomen verloor en in haar verdiencapaciteit werd beperkt door het concurrentiebeding. Volgens [eiseres] moet ook worden meegewogen dat de agentuurovereenkomst niet is opgezegd omdat Belvilla ontevreden was over haar functioneren, maar uitsluitend omdat zij een beleidswijziging in de
sales-structuur wilde doorvoeren.
sales-structuur wilde doorvoeren.
4.52.
Belvilla voert hiertegen aan dat [eiseres] zelfstandig ondernemer is, zodat het verlies van provisie-inkomsten voor haar rekening en risico moet blijven. Bovendien had [eiseres] dit kunnen voorkomen, door bij Belvilla in loondienst te komen. De duur van het concurrentiebeding was slechts beperkt tot een jaar. Bovendien is de werking daarvan in kort geding beperkt door de schorsing van artikel 8.4 van de agentuurovereenkomst. Voor een opwaartse bijstelling is dus geen plaats, aldus Belvilla.
4.53.
Volgens Belvilla moet het vastgestelde voordeel op nihil worden gesteld. Vanwege de schorsing in kort geding van artikel 8.4 van de agentuurovereenkomst heeft zij het risico gelopen dat [eiseres] de door haar bemiddelde huiseigenaren heeft bewogen om de overeenkomst met Belvilla te verbreken. Alleen al hierom is een aanpassing tot nihil aangewezen. Ook de impact van de coronacrisis is op zichzelf aanleiding om het voordeel tot nihil aan te passen.
4.54.
De kantonrechter ziet in de door partijen aangevoerde omstandigheden geen reden om het in de eerste fase vastgestelde voordeel billijkheidshalve te corrigeren. Daarbij is het volgende in overweging genomen.
4.55.
Met de klantenvergoeding wordt [eiseres] (deels) gecompenseerd voor de gevolgen van de beëindiging van de agentuurovereenkomst. Het wegvallen van de provisie-inkomsten is als zodanig geen reden om een billijkheidscorrectie in haar voordeel uit te voeren. Bovendien is aan [eiseres] , ruim voordat de agentuurovereenkomst werd beëindigd, de mogelijkheid geboden om bij Belvilla in loondienst te komen tegen een salaris van € 85.000,00 bruto per jaar. Uiteraard stond het haar vrij om niet op dit aanbod in te gaan, maar het afslaan daarvan ligt wel in haar risicosfeer. Daarmee vervalt ook de grond onder de overige door [eiseres] aangevoerde redenen voor een billijkheidscorrectie.
4.56.
De door Belvilla aangevoerde redenen rechtvaardigen niet dat een billijkheidscorrectie in het nadeel van [eiseres] wordt uitgevoerd. Hoewel bij kort geding artikel 8.4 van de agentuurovereenkomst is geschorst, geldt dit niet voor de artikelen 8.1 en 8.2. Op grond daarvan was het [eiseres] gedurende een jaar na het einde van de agentuurovereenkomst verboden om voor zichzelf of voor derden huurovereenkomsten met huiseigenaren te sluiten voor de verhuur van vakantiehuizen en hen te benaderen en te bewegen met een andere partij dan Belvilla samen te werken. Al hierom kan Belvilla niet worden gevolgd in haar stelling dat zij door de schorsing van artikel 8.4 van de agentuurovereenkomst is blootgesteld aan het risico dat [eiseres] huiseigenaren zou bewegen om de verhuurovereenkomst met Belvilla te verbreken. Wat betreft de coronacrisis kan worden aangenomen dat Belvilla gedurende een bepaalde periode tijdelijk minder boekingen en dus omzet heeft gehad. Dit is echter niet aan [eiseres] te wijten, zodat het niet billijk is om de impact daarvan, zoals Belvilla wenst, volledig op [eiseres] af te wentelen.
Derde fase
4.57.
Op grond van productie 29 van [eiseres] , waarvan de juistheid als zodanig niet door Belvilla is bestreden, moet de toe te kennen klantenvergoeding worden gemaximeerd op € 128.884,89. De hiervoor berekende klantenvergoeding van € 100.894,90 is lager en ligt in beginsel voor toewijzing gereed. Dat geldt ook voor de hierover gevorderde en niet bestreden wettelijke handelsrente vanaf 1 april 2020.
Verrekening
4.58.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] nog een bedrag van € 14.312,00 van Belvilla heeft ontvangen. Belvilla heeft met stukken onderbouwd gesteld dat dit bedrag betrekking heeft op het recht op provisie over de maanden april tot en met september 2020 op grond van artikel 4.2 van de agentuurovereenkomst. Verwezen is naar productie 7 in samenhang met de provisienota’s van die maanden (productie 8 tot en met 18).
4.59.
In aanmerking genomen wat hiervoor al is overwogen over het recht op provisie, kan [eiseres] niet worden gevolgd in haar stelling dat het betaalde bedrag betrekking heeft op boekingen die voor 1 april 2020 zijn geplaatst en dus wel moet zien op een betaling ex artikel 4.1 van de agentuurovereenkomst.
4.60.
Vanwege de vernietiging van artikel 4.2 van de agentuurovereenkomst is het betreffende bedrag onverschuldigd betaald, zodat Belvilla gerechtigd is dit terug te vorderen. Dat betekent ook dat het beroep van Belvilla op verrekening van het betaalde bedrag met het recht op klantenvergoeding ex artikel 7:442 BW wordt gehonoreerd.
Belvilla wordt veroordeeld om € 86.582,90 aan klantenvergoeding te betalen.
Ad 3 – verklaring voor recht inzake verschuldigde provisie tot en met 31 maart 2020
4.61.
Belvilla is provisie verschuldigd voor de gerealiseerde boekingen tot en met 31 maart 2020. Het enkele feit dat vóór die datum boekingen door Belvilla zijn ontvangen/geplaatst, geeft [eiseres] geen recht op provisie. In zoverre kan ook geen betekenis worden gehecht aan het door [eiseres] als productie 31 overgelegde overzicht van alle tot en met 31 maart 2020 door huurders geplaatste boekingen. Tussen partijen is immers niet in geschil dat in dat overzicht ook nog een substantieel bedrag aan niet gerealiseerde boekingen is opgenomen. De gestelde feiten kunnen de vordering niet dragen. De vordering wordt afgewezen.
Ad 4, 5 & 6 – het op basis van productie 31 verstrekken van provisieopgaven en betaling daarvan voor verblijven die op de datum van het vonnis al dan niet zijn afgerond en betaald
4.62.
Gelet op vordering 7 en 8 begrijpt de kantonrechter dat deze vorderingen zien op de periode tot en met 31 maart 2020.
4.63.
Belvilla heeft onweersproken aangevoerd dat de provisieopgaven tot en met maart 2020 aan [eiseres] zijn verstrekt en dat de provisie over de gerealiseerde boekingen tot die datum is uitbetaald. De vorderingen worden daarom afgewezen. Nu de grondslag hiervoor is vervallen geldt dit ook voor de onder 6 in het petitum gevorderde dwangsom.
Ad 7, 8 & 9 – verklaring voor recht inzake de verschuldigde provisie/fee na 31 maart 2020, het verstrekken van de bijbehorende provisieopgaven en veroordeling tot uitbetaling daarvan
4.64.
[eiseres] heeft deze vorderingen gebaseerd op het uitgangspunt dat zij op grond van artikel 4.2 van de agentuurovereenkomst recht op provisie heeft voor de
geplaatsteboekingen in de periode van 1 april 2020 tot en met 31 maart 2021. Zoals hiervoor al uitvoerig uiteengezet, heeft [eiseres] geen recht op provisie voor geplaatste boekingen na 31 maart 2020.
geplaatsteboekingen in de periode van 1 april 2020 tot en met 31 maart 2021. Zoals hiervoor al uitvoerig uiteengezet, heeft [eiseres] geen recht op provisie voor geplaatste boekingen na 31 maart 2020.
4.65.
Evenmin is gebleken dat er een rechtsgrond is op grond waarvan [eiseres] nog recht op provisie toekomt voor gerealiseerde boekingen na 31 maart 2020.
4.66.
Omdat een wettelijke grondslag hiervoor ontbreekt, moet het in dit kader gevorderde worden afgewezen.
Ad 11 – het tenietdoen van artikel 8.1 eerste zin en artikel 8.4 van de agentuurovereenkomst
4.67.
Een beding dat de handelsagent beperkt kan teniet worden gedaan op de grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van de principaal, de handelsagent door dat beding onbillijk wordt benadeeld (artikel 7:443 BW).
4.68.
De bedingen van artikel 8.1, eerste zin, en artikel 8.4 van de agentuurovereenkomst hebben een werkingsduur van 1 jaar. Beide bedingen zijn dus vervallen per 1 april 2021. [eiseres] heeft niet toegelicht welk belang zij nog bij haar vordering heeft. Niet gesteld noch gebleken is bijvoorbeeld dat Belvilla haar de overtreding van dit beding verwijt. Op grond van het bepaalde in artikel 3:303 BW wordt het gevorderde afgewezen.
Ad 12 – inzage in de nodige bewijsstukken
4.69.
Belvilla heeft onweersproken aangevoerd dat de provisieopgaven tot en met maart 2020 aan [eiseres] zijn verstrekt en dat de provisie over de tot en met 31 maart 2020 gerealiseerde boekingen is uitbetaald. In deze procedure is niet komen vast te staan dat [eiseres] voor het overige nog recht op provisie heeft. Dit betekent dat de gevorderde inzage bij gebrek aan belang wordt afgewezen (artikel 3:303 BW). De hieraan te verbinden dwangsom treft hetzelfde lot.
Ad 10 – buitengerechtelijke kosten
4.70.
[eiseres] vordert € 2.775,00 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Belvilla voert verweer.
4.71.
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen. Niet gesteld is dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
4.72.
Belvilla verzoekt de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad af te wijzen dan wel daaraan de voorwaarde te verbinden dat hieraan zekerheid wordt gesteld. Belvilla stelt groot belang te hebben bij behoud van de bestaande toestand of zekerheidsstelling zolang niet op een in te stellen rechtsmiddel is beslist. [eiseres] is immers een zelfstandig ondernemer, gevestigd in Italië , die volgens haar eigen stellingen door de beëindiging van de agentuurovereenkomst haar enige bron van (provisie)inkomen is kwijtgeraakt. Bij een terugvordering van het aan klantenvergoeding betaalde bedrag, bestaat het risico dat dit bedrag niet meer terugbetaald zal worden aan Belvilla.
4.73.
De kantonrechter is van oordeel dat er geen grond bestaat om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De maatstaf voor het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van een vonnis is of het belang van degene die een toewijzend vonnis verkrijgt, zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij die mogelijk in hoger beroep wil gaan en belang heeft bij behoud van de bestaande toestand tot op dat rechtsmiddel is beslist.
Belvilla heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld waaruit volgt dat haar belang zwaarder moet wegen dan het belang van [eiseres] bij de ontvangst van de klantenvergoeding waarop zij als agent van Belvilla recht heeft.
4.74.
Aan de uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring wordt geen zekerheid verbonden. [eiseres] heeft het gestelde restitutierisico betwist. Belvilla heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andere conclusie moeten leiden (artikel 233 lid 3 Rv).
Proceskosten
4.75.
Partijen zijn over en weer op punten in het ongelijk gesteld. Hierin wordt aanleiding gezien om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.
5.De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt Belvilla om aan [eiseres] , na verrekening van het al betaalde bedrag van € 14.312,00, te betalen € 86.582,90 ter zake van klantenvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente hierover vanaf 1 april 2020 tot aan de dag van algehele betaling;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten moet dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 21 april 2022.