ECLI:NL:RBOBR:2022:1511

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
20/3612
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep na overlijden eigenaar en beëindiging machtiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de WOZ-waarde van een onroerende zaak. De zaak betreft een beroep ingesteld door Previcus B.V. namens de eigenaar, die tijdens de bezwaarprocedure is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde, Previcus, geen geldig beroepsrecht had na het overlijden van de eigenaar, omdat de machtiging enkel voor de bezwaarfase was verleend. De rechtbank oordeelt dat door het overlijden van de eigenaar de vertegenwoordigingsbevoegdheid van Previcus is geëindigd, waardoor het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar, die op de hoogte was van het overlijden, het bezwaar niet-ontvankelijk had kunnen verklaren. De rechtbank concludeert dat de rechtshandeling van het instellen van het beroep moet worden toegerekend aan Previcus zelf, en dat de stelling van Previcus dat de erfgename de procedure wil voortzetten, niet tot een andere uitkomst leidt. De rechtbank komt tot de beslissing dat het beroep niet-ontvankelijk is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/3612

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2022 in de zaak tussen

Previcus B.V., te [plaats] , Previcus,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Land van Cuijk,(tot 1 januari 2022 de heffingsambtenaar van de gemeente Boxmeer),
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij beschikking van 31 januari 2020 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), de waarde vastgesteld van de onroerende zaak aan de [adres] (de woning). In het aanslagbiljet is ook de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het kalenderjaar 2020 bekend gemaakt.
Bij besluit van 3 november 2020 (het bestreden besluit) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van de eigenaar ongegrond verklaard.
Previcus heeft namens de eigenaar tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2022. Previcus is vertegenwoordigd door [naam] . De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging vooraf aan de zaak?
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
[naam] (de eigenaar) was op 1 januari 2020 eigenaar van de onroerende zaak.
1.2.
De eigenaar heeft op 25 februari 2020 een machtiging afgegeven aan Previcus. De machtiging is voorgedrukt en daar staat onder andere in dat de eigenaar Previcus machtigt om namens haar bezwaar te maken tegen de beschikking van 31 januari 2020 en om na een uitspraak op dat bezwaar beroep, hoger beroep en beroep in cassatie in te stellen. De eigenaar heeft met pen op die machtiging geschreven: “alleen voor bezwaar WOZ-waarde 2020”.
1.3.
Op 6 maart 2020 is door een medewerker van Previcus namens de eigenaar bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 31 januari 2020.
1.4.
De eigenaar is op 23 juli 2020 overleden.
1.5.
Op 3 november 2020 heeft de heffingsambtenaar op het bezwaar beslist en gesteld: “in deze brief doe ik uitspraak op het bezwaarschrift tegen de aanslag/WOZ-beschikking met biljetnummer [nummer] t.n.v. De erven van [naam] (…)”.
1.6.
Op 15 december 2020 heeft een medewerker van Previcus beroep ingesteld namens de eigenaar en daarbij de onder 1.2. genoemde machtiging overgelegd.
De standpunten van partijen
2. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de eigenaar op de, in de bezwaarprocedure aangeleverde, ondertekende machtiging zeer duidelijk te kennen heeft gegeven dat de machtiging enkel de bezwaarfase betrof. De eigenaar heeft zich zowel in bezwaar als beroep laten vertegenwoordigen door Previcus. Deze werkt inzake de beroepsprocedure met een opt-out methode. Nadat de uitspraak op bezwaar is ontvangen, wordt een mail naar belanghebbende gestuurd waarin wordt aangegeven dat binnen een termijn moet worden gereageerd als men van een beroepsprocedure af wil zien. Nu de eigenaar op 23 juli 2020 is overleden was het reageren op de mail niet mogelijk. Het beroep moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank begrijpt het standpunt van de heffingsambtenaar aldus dat hij stelt dat voor het instellen van beroep geen geldige machtiging is verleend.
3. Previcus heeft op de zitting desgevraagd aangegeven dat zij niet op hoogte was van het feit dat de eigenaar tijdens de bezwaarprocedure is overleden. Zij heeft na ontvangst van de uitspraak op het bezwaar een e-mail gestuurd aan de eigenaar en aangegeven dat binnen een termijn moet worden gereageerd als zij van een beroepsprocedure af wil zien. Toen Previcus van de eigenaar niets had vernomen, heeft Previcus namens haar beroep ingesteld. Tijdens de beroepsprocedure heeft Previcus vernomen dat de eigenaar is overleden. Naar aanleiding van een verzoek van de rechtbank om een verklaring van erfrecht en een machtiging van de erfgenamen te overleggen, heeft Previcus vervolgens de enige erfgename van de eigenaar verzocht om een machtiging te verstrekken om de procedure voort te zetten. De erfgename ( [naam] ) heeft deze op 14 februari 2021 verstrekt. Nu de erfgename in de rechten van de eigenaar treedt, ziet Previcus geen belemmering om de procedure namens haar voort te zetten.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank komt hierna tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is en overweegt daartoe als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 2.1. van de Awb kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Op de relatie tussen een belanghebbende en diens gemachtigde zijn, door toepassing van de schakelbepaling van artikel 3:79 van het Burgerlijk Wetboek (BW), de algemene regels van volmacht van titel 3:3 van het BW van toepassing. De regeling van de volmacht van titel 3:3 van het BW is overeenkomstig van toepassing in bestuursrechtelijke verhoudingen als hier aan de orde. De civielrechtelijke regels waarbij aansluiting wordt gezocht zijn te vinden in de artikel 3:60 tot en met 3:79 BW.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat door het overlijden van de eigenaar na het indienen van het bezwaarschrift, maar voor de bestreden uitspraak op 3 november 2020 een omstandigheid als bedoeld in artikel 3:72 van het BW zich heeft voorgedaan waardoor de vertegenwoordigingsbevoegdheid van Previcus is geëindigd. Dat Previcus stelt dat zij ten tijde van het instellen van het beroep van het overlijden van de eigenaar niet op de hoogte was, is in dit verband niet relevant. De bestreden uitspraak is overigens geadresseerd aan de erven van de eigenaar. Previcus heeft dit besluit ontvangen en op grond daarvan kan worden aangenomen dat zij daarvan weldegelijk op de hoogte had kunnen zijn.
4.3.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar, die op de hoogte was van het overlijden van de eigenaar, het bezwaar niet-ontvankelijk had kunnen verklaren. Het procesbelang van de eigenaar is immers met haar overlijden komen te vervallen [1] . Nu de beschikking niet enkel persoonlijke rechten en plichten voor de eigenaar met zich bracht, maar ook plichten die door erfopvolging zijn overgaan op haar erven, kan de heffingsambtenaar worden gevolgd in zijn beslissing dat hij de beschikking vervolgens op naam van de erven heeft gesteld.
4.4.
Previcus heeft vervolgens tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld namens de eigenaar. Dat was reeds op dat moment niet meer mogelijk, omdat de eigenaar vanaf haar overlijden is opgehouden een natuurlijk persoon te zijn. Zij kon daarom vanaf dat moment geen rechtshandelingen meer verrichten en evenmin konden dergelijke handelingen nog namens haar worden verricht. Onder deze omstandigheden moet de rechtshandeling van het instellen van het beroep toegerekend worden aan Previcus zelf. Aangezien Previcus op grond van de artikelen 26 en 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen – die op grond van artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ ook op dit geschil van toepassing zijn – niet het recht toekomt om tegen de bestreden uitspraak beroep in te stellen, moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.5.
De stelling van Previcus dat de eigenaar een erfgename heeft die in haar rechten is getreden en dat die erfgename inmiddels een machtiging heeft verstrekt waaruit blijkt dat zij de procedure in beroep wil voortzetten, kan niet tot een andere uitkomst leiden. Uit wat onder 4.4. is overwogen volgt dat Previcus in deze procedure geacht moet worden op persoonlijke titel beroep te hebben ingesteld (en daarin niet kan worden ontvangen). Dat – overigens pas nadat de rechtbank hieromtrent vragen heeft gesteld – de erfgename van de eigenaar ruim een jaar na het instellen van het beroep door Previcus te kennen geeft dat die procedure namens haar kan worden voortgezet, betekent niet dat het beroep met terugwerkende kracht alsnog geacht moet worden (bevoegd) namens de erfgename te zijn ingesteld.
4.6.
Het gevolg van het feit dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard is dat de rechtbank aan een inhoudelijke bespreking van de zaak niet meer toekomt. Mocht de erfgename de WOZ-waarde voor dit kalenderjaar alsnog willen aanvechten, dan staat het haar vrij om de heffingsambtenaar te verzoeken om een WOZ-beschikking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M.C. van Og, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 19 april 2022.
griffier rechter
is niet staat om deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.ABRvS 16 januari 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC2117.