ECLI:NL:RBOBR:2022:1174

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
C/01/379661 / KG ZA 22-99
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van testamenten in kort geding met betrekking tot wilsbekwaamheid

In deze zaak vorderen de eisers, de wettige erfgenamen van [A], de notaris om afschrift te verstrekken van de testamenten van [A] van 11 juli 2003, 7 september 2016 en 6 april 2018. De eisers stellen dat [A] ten tijde van de wijziging van haar testament op 6 april 2018 niet wilsbekwaam was, en hebben de nietigheid van dit testament ingeroepen. De notaris beroept zich op zijn geheimhoudingsplicht en weigert de testamenten over te leggen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van de eisers bij afgifte van de testamenten zwaarder weegt dan het belang van de geheimhouding. De rechter wijst de vordering van de eisers toe, voor zover zij niet zijn uitgesloten als erfgenamen in de testamenten. De notaris wordt veroordeeld tot afgifte van de testamenten binnen een week na betekening van het vonnis, en moet de proceskosten vergoeden. De vordering tot het opleggen van een dwangsom wordt afgewezen, omdat de notaris heeft verklaard de uitspraak te zullen nakomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/379661 / KG ZA 22-99
Vonnis in kort geding van 28 maart 2022
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[eiser sub 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[eiser sub 6],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[eiser sub 7],
wonende te [woonplaats] ,
8.
[eiser sub 8],
wonende te [woonplaats] ,
9.
[eiser sub 9],
wonende te [woonplaats] ,
10.
[eiser sub 10],
wonende te [woonplaats] ,
11.
[eiser sub 11],
wonende te [woonplaats] ,
12.
[eiser sub 12],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaten mrs. K. Spee en R. Raspoort te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
kantoorhoudende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.H. Kramer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en de notaris genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 maart 2022 met producties 1 tot en met 9;
  • de mondelinge behandeling van 17 maart 2022 te 9.30 uur;
  • de pleitnota van mr. Spee namens [eisers] ;
  • de pleitnota van mr. Kramer namens de notaris.
1.2.
Van de zijde van de notaris is bezwaar gemaakt tegen indiening van de bij brief van 16 maart 2022 door mr. Raspoort ingediende aanvullende producties 10 en 11. Nu deze stukken niet binnen de in het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie bepaalde termijn van 24 uur voor de zitting, zijn ingediend, zijn deze stukken
niet tijdig in het geding gebracht. Het bezwaar is daarom door de voorzieningenrechter gehonoreerd en deze producties zijn buiten beschouwing gelaten.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] zijn de wettige erfgenamen van [A] (hierna te noemen: [A] ), geboren op [geboortedatum] 1935.
2.2.
[A] was gehuwd met [B] (hierna: [B] ). Zij hadden geen kinderen.
2.3.
Op 11 juli 2003 heeft [A] ten overstaan van een toenmalige kantoorgenoot van mr. [gedaagde] een wilsbeschikking voor haar laten passeren. Eiser sub 1, [eiser sub 1] , was in dat testament aangewezen als executeur-testamentair van [A] en [eisers] zijn daarin als erfgenamen benoemd.
2.4.
Op 7 september 2016 is voornoemde wilsbeschikking herroepen door het passeren van een nieuwe wilsbeschikking van [A] . Tevens is die dag een levenstestament ten overstaan van [C] , ten kantore van de notaris, gepasseerd. Hierin heeft [A] algemene volmacht verleend aan [B] , en voorts aan zijn neef en nicht, [D] en [E] .
2.5.
De huisarts van [A] van huisartsenpraktijk [naam 1] heeft in zijn journaal op 19 en 29 juni 2017 opgenomen dat er sprake is van Alzheimer.
2.6.
Op 6 maart 2018 heeft [A] een besluit ondertekend, waarin zij verklaard dat zij niet meer wenst gereanimeerd te worden.
2.7.
Op 12 maart 2018 heeft er een CIZ-indicatiestellingsgesprek plaatsgevonden. Er is een ZZP 5-indicatie afgegeven, wat betekent dat voor [A] een indicatie is verleend voor “Beschermd wonen met intensieve dementiezorg”.
2.8.
Ten overstaan van de notaris heeft [A] haar testament gewijzigd op 6 april 2018. Hierin zijn [D] en [E] benoemd als executeur-testamentair van de nalatenschap van [A] .
2.9.
[A] is op 11 april 2018 opgenomen op een afdeling met intensieve dementiezorg van de zorginstelling Hoogeberg te IJmuiden.
2.10.
[A] is op [overlijdensdatum] 2021 overleden.
2.11.
Zelfstandig zorgverlener, [F] (hierna: [F] ), heeft in oktober 2021 een verklaring opgesteld met betrekking tot de zorg die zij heeft verleend aan [A] en [B] in de periode van 6 maart 2018 tot en met 11 april 2018. Daarin is - voor zover thans van belang - het volgende opgenomen:
“(…)
Ik sliep bij hen in huis omdat dit in verband met de zorgverlening vereist was. Mevrouw [A] kon niet meer voor zichzelf zorgen. Vanwege het nachtelijk ‘dolen’ was 24-uurzorg geïndiceerd.
Ik sliep bij de heer [B] en mevrouw [A] in huis omdat mevrouw ’s-Nachts dwaalde en verward en verdrietig was. Ze had dan geen enkel idee van de plaats waar ze zich bevond en de tijd. Op een zeker moment vonden mijn vier collega zorgverleners en ik dat het niet meer verantwoord was dat mevrouw [A] thuis woonde. Er diende een warm thuis voor haar te worden gevonden in de vorm van beschermd wonen met intensieve dementiezorg.
Er zijn verschillende momenten geweest waarop mevrouw [A] op verzoek van de heer [B] en de heer [D] haar handtekening moest zetten. De heer [B] kon hierbij dwingend zijn tegen zijn vrouw. Hij was een erg dominante man die naar mijn mening niet inzag wat de alzheimer van zijn vrouw inhield. Als een persoon dementeert kun je niet vragen of ze ergens tekent. Mevrouw [A] snapte niet waarom ze voor bepaalde documenten moest tekenen en werd daardoor verdrietig en angstig. De heer [B] drong er dan op aan dat ze toch moest tekenen waardoor mevrouw nog verdrietiger en angstiger werd. Mevrouw [A] deed dan alsof ze snapte waar het over ging maar in werkelijkheid wist ze dat niet. Ze kon niet overzien wat ze deed.
(…)
Op 6 april 2018 werd ik er telefonisch van op de hoogte gesteld dat ik niet hoefde te komen in de ochtend zoals dat normaal gesproken het geval was. Ik werd verzocht om om half twee pas te komen. Ik was ervan op de hoogte dat mevrouw [A] naar de notaris ging. (…) Ik weet zeker dat mevrouw [A] zich ten tijde van het wijzigen van haar testament beter heeft voorgedaan dan dat ze zich voelde. (…) Ik begrijp niet dat ze heeft kunnen tekenen ondanks dat ze reeds een ZZP 5-indicatie had gekregen. Daaruit blijkt dat ze erg dement was.
(…)
Op basis van mijn jarenlange ervaring als zorgverlener in de thuiszorg en wat ik heb meegemaakt met mevrouw [A] ben ik ervan overtuigd dat mevrouw wilsonbekwaam was tijdens de periode waarin ik betrokken was bij de thuiszorg en ten tijde van het wijzigen van haar testament op 6 april 2018.”
2.12.
Bij brief van 17 december 2021 heeft de raadsman van [eisers] de notaris een aantal vragen voorgelegd ten aanzien van de totstandkoming van het testament van 6 april 2018.
2.13.
Bij e-mail van 21 december 2021 heeft de notaris de raadsman van [eisers] gemeld dat uit zijn aantekeningen niet blijkt dat er aanleiding was om te twijfelen over de gesteldheid van [A] .

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen, bij vonnis zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de notaris te bevelen tot het overleggen aan [eisers] van de testamenten van [A] van 11 juli 2003, 7 september 2016 en 6 april 2018, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel daarvan dat de notaris daaraan geen gehoor geeft, zulks met veroordeling van de notaris in de kosten van dit geding.
3.2.
[eisers] leggen daaraan het volgende ten grondslag.
[eisers] beschikken over feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [A] ten tijde van de wijziging van de wilsbeschikking niet in staat was om haar wil te bepalen. [eisers] hebben de nietigheid van het testament ingeroepen. [eisers] vorderen daarom inzage in de wilsbeschikkingen van [A] .
3.3.
De notaris voert verweer dat - kort gezegd - inhoudt dat zijn geheimhoudingsplicht hem verhindert de testamenten over te leggen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eisers] hebben voldoende spoedeisend belang bij de vordering tot het verkrijgen van afschriften van de testamenten van [A] om hun proceskansen in een mogelijk door hen op te starten procedure, waarin zij zich wensen te beroepen op de nietigheid van de betreffende testamenten, vast te stellen. Blijkt uit de afschriften van de testamenten dat zij geen erfgenaam van [A] zijn, dan heeft de genoemde (voorgenomen) procedure immers geen zin.
4.2.
De notaris moet in beginsel geheimhouding betrachten met betrekking tot onder hem berustende minuten. Onder omstandigheden kan aan de wettelijke erfgenamen een afschrift van een (herroepen) testament niet worden geweigerd. Zie: HR 8 januari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4310 (Ouwendijk c.s./Pons). In art. 49 lid 2 aanhef en onder b van de Wet op het notarisambt (hierna te noemen: Wna) is bepaald dat de erfgenaam die ten gevolg van een erfstelling is uitgesloten van het erfgenaamschap slechts recht heeft op een uittreksel en op inzage van het onderdeel van de uiterste wil waarbij hij een rechtstreeks belang heeft. In geval van een uitsluiting van het erfgenaamschap door benoeming van anderen tot erfgenaam, zal de uitgesloten erfgenaam genoegen moeten nemen met een verklaring van de notaris dat hij als erfgenaam is uitgesloten. Zie: Asser/Perrick 4 2021/424.
4.3.
De voorzieningenrechter komt tot het voorlopig oordeel dat ten aanzien van de laatste twee testamenten het belang van [eisers] bij afgifte zoveel zwaarder weegt dan het belang dat de (herroepen) testamenten vertrouwelijk blijven, dat de notaris van deze testamenten, voor zover zij daarin niet zijn uitgesloten als erfgenamen, afschrift(en) aan [eisers] zal dienen te verschaffen. Daarvoor wordt het volgende van belang geacht.
Ten aanzien van het laatste testament van 6 april 2018, acht de voorzieningenrechter voorshands voldoende aanknopingspunten aanwezig waaruit kan worden geconcludeerd dat een beroep op nietigheid kans van slagen zou kunnen hebben. Het heeft er immers alle schijn van dat, gelet op de verklaring van [F] , het moment van het wijzigen van het testament in relatie tot de opname in het verzorgingstehuis en de aantekeningen van de huisarts, dat [A] niet wilsbekwaam was ten tijde van het opmaken van het laatste testament. De voorzieningenrechter acht het belang van [eisers] zwaarwegend. Zij hebben aangevoerd dat hun belang erin is gelegen dat zij wensen te voorkomen dat zij onnodig een procedure opstarten ter vernietiging van het testament. Zij hebben voorts toegelicht zeker te weten dat zij in het voorlaatste testament nog als erfgenamen zijn benoemd.
4.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering - zoals hierna omschreven - zal worden toegewezen ten aanzien van het laatste testament en het voorlaatste testament, voor zover [eisers] daarin niet als erfgenamen zijn uitgesloten.
4.5.
De door [eisers] gevorderde dwangsom wordt afgewezen, omdat de notaris heeft verklaard een veroordeling te zullen nakomen.
4.6.
De notaris betoogt dat hij niet in de proceskosten zou moeten worden veroordeeld omdat hij als notaris slechts tot afgifte zou kunnen overgaan nadat hij daartoe door de rechter is veroordeeld. De voorzieningenrechter heeft er begrip voor dat de notaris niet (vrijwillig) tot de gevorderde afgifte is overgegaan. Dat de notaris het op een procedure heeft moeten laten aankomen, kan [eisers] echter niet worden tegengeworpen. De notaris zal als de (hoofdelijk) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 133,57
- griffierecht 314,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.463,57

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de notaris tot afgifte van de testamenten van [A] van 7 september 2016 en 6 april 2018 aan [eisers] , voor zover zij daarin niet zijn uitgesloten als erfgenamen, binnen een week na betekening van dit vonnis,
5.2.
veroordeelt de notaris aan [eisers] een verklaring af te geven dat zij als erfgenaam in de testamenten van [A] van 7 september 2016 en 6 april 2018 zijn uitgesloten voor zover zij daarin zijn gesloten als erfgenamen, binnen een week na betekening van dit vonnis.
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.463,57,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2022.