ECLI:NL:RBOBR:2022:1055

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
8910948 \ CV EXPL 20-8423
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door politie en aansprakelijkheid voor schade na politie-inval

In deze civiele zaak vordert eiser een verklaring voor recht dat de Politie en gedaagden sub 2 en 3 onrechtmatig hebben gehandeld en aansprakelijk zijn voor de schade die hij heeft geleden na een politie-inval in oktober 2018. De Politie heeft de woning van eiser binnengetreden en goederen in beslag genomen, terwijl later bleek dat eiser niet schuldig was aan de hem verweten strafbare feiten. De kantonrechter oordeelt dat de Politie onrechtmatig heeft gehandeld door de woning van eiser binnen te treden en de in beslag genomen goederen niet terug te geven. De vordering van eiser tegen de Politie wordt toegewezen, terwijl de vordering tegen gedaagden sub 2 en 3 wordt afgewezen, omdat er onvoldoende causaal verband is tussen hun handelen en de schade van eiser. De rechter legt uit dat de Politie aansprakelijk is voor de schade die eiser heeft geleden door het niet teruggeven van de in beslag genomen goederen, maar dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor andere schadeposten zoals reputatieschade en psychische klachten. De kosten van de procedure worden verdeeld tussen de partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer \ rolnummer: 8910948 \ CV EXPL 20-8423
Vonnis van 24 maart 2022
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. H.J. Oosterhagen,
tegen:

1.de publiekrechtelijke rechtspersoonDe Nationale Politie, regionale eenheid Oost-Brabant,gevestigd te Eindhoven,gedaagde partij sub 1,gemachtigde: mr. W. Terpstra,

en

2.Noordkaap TV Producties B.V.,gevestigd te Amsterdam,

3.
[gedaagde sub 3]wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen sub 2 en 3,
gemachtigde: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
behandelend advocaat: mr. J.A.K. van den Berg.
De partijen worden in dit vonnis als volgt genoemd:
  • eisende partij: “ [eiser] ”;
  • gedaagde partij sub 1: “de Politie”;
  • gedaagde partij sub 2: “Noordkaap”;
  • gedaagde partij sub 3: “ [gedaagde sub 3] ”;
  • gedaagde partij sub 2 en 3 samen: “ [gedaagde sub 2 en 3] ”.

1.Samenvatting

1.1.
[eiser] wil in deze procedure een oordeel van de rechter over de vraag of de Politie en [gedaagde sub 2 en 3] tegenover hem onrechtmatig hebben gehandeld en aansprakelijk zijn voor de schade die hij daardoor heeft geleden en zal lijden.
1.2.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat de Politie onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser] . De Politie is op 25 oktober 2018 de woning van [eiser] binnengetreden en heeft toen een aantal goederen van [eiser] in beslag genomen, omdat zij [eiser] verdacht van diefstal/heling/verduistering. Later blijkt dat [eiser] zich niet schuldig heeft gemaakt aan die strafbare feiten. Achteraf bezien is de Politie ten onrechte de woning van [eiser] binnengetreden en zijn ten onrechte goederen van [eiser] in beslag genomen. Dat maakt het handelen van de Politie onrechtmatig. Verder is vast komen te staan dat de Politie de in beslag genomen goederen niet aan [eiser] heeft teruggegeven. Ook dat is onrechtmatig. De Politie is aansprakelijk voor vermogensschade van [eiser] als gevolg van het niet teruggeven van de door haar in beslag genomen goederen van [eiser] .
1.3.
[gedaagde sub 2 en 3] zijn tegenover [eiser] niet schadeplichtig. Dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het handelen van [gedaagde sub 2 en 3] is niet aannemelijk. Ook de vordering van [eiser] om te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 2 en 3] onrechtmatig hebben gehandeld, wordt afgewezen.
1.4.
Hierna (in paragraaf 4) legt de kantonrechter uit hoe hij tot deze beslissingen is gekomen. Eerst is in paragraaf 2 het verloop van de procedure uitgewerkt. De relevante feiten staan in paragraaf 3. Dat zijn feiten waarover partijen het eens zijn of die door een partij naar voren zijn gebracht en door de andere partij niet of onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de drie exploten van dagvaarding van respectievelijk 18, 20 en 20 november 2020, met producties 1 tot en met 6;
- het herstelexploot van 26 november 2020;
- de conclusie van antwoord van de Politie, met producties 1 tot en met 10;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2 en 3] , met producties 1 en 2;
- de akte overlegging producties van de Politie, met productie 11;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling die op 8 december 2021 heeft plaatsgevonden;
- de spreekaantekeningen van de gemachtigden van [eiser] en de Politie ten behoeve van de mondelinge behandeling op 8 december 2021; en
- de brief van 21 december 2021 van de behandelend advocaat van [gedaagde sub 2 en 3] , met daarbij gevoegd een usb-stick met daarop een aflevering van ‘ [programma] .
2.2.
Daarna is de datum voor uitspraak nader bepaald op vandaag.

3.De vaststaande feiten

3.1.
De achtergrond van deze zaak is een conflict rondom een door [eiser] gekochte camper, waarvan de verkoper (de heer [A] ) zegt dat [eiser] de koopprijs van € 44.500,00 niet heeft voldaan, ook niet nadat hij ( [eiser] ) daartoe bij vonnis van deze rechtbank van 15 april 2015 is veroordeeld en [A] tevergeefs incasso- en beslagmaatregelen had genomen. [A] heeft zich vervolgens in 2018 gewend tot het programma ‘ [programma] in de hoop dat [gedaagde sub 3] en zijn team hem konden helpen (alsnog) zijn geld te krijgen. [eiser] heeft altijd volgehouden dat hij de koopprijs voor de camper wel betaald heeft.
3.2.
Op 25 oktober 2018 wilde [gedaagde sub 3] met [eiser] in gesprek. Medewerkers van [gedaagde sub 2 en 3] hadden zich voorgedaan als potentiële koper van spullen die [eiser] via marktplaats.nl te koop had aangeboden. Die spullen waren afkomstig of leken afkomstig te zijn uit de camper die [A] aan [eiser] heeft verkocht. Toen [gedaagde sub 3] [eiser] in de buurt van zijn woning aansprak, weigerde [eiser] met [gedaagde sub 3] in gesprek te gaan en is hij zijn woning in gegaan. Op dat moment heeft [gedaagde sub 3] de politie gebeld.
3.3.
Naar aanleiding van die melding is de politie ter plaatse gekomen. De Politie heeft toen besloten de woning van [eiser] zonder zijn toestemming binnen te treden en een aantal goederen van [eiser] in beslag te nemen wegens verdenking van diefstal, verduistering en/of heling. In verband met de binnentreding heeft een slotenmaker in opdracht van de Politie de sloten van twee deuren van de woning van [eiser] open geboord. [gedaagde sub 3] en medewerkers van Noordkaap waren bij deze gebeurtenissen aanwezig en deze medewerkers hebben filmopnamen gemaakt.
3.4.
Op 13 december 2018 heeft de Politie aan [eiser] laten weten dat hij niet langer verdacht wordt van strafbare feiten en dat het strafrechtelijk onderzoek tegen hem is beëindigd. De reden daarvan is dat uit onderzoek van de Politie is gebleken dat [eiser] juridisch eigenaar is van de camper en de in beslag genomen goederen. De Politie heeft [eiser] ook laten weten dat de officier van justitie heeft besloten om de in beslag genomen goederen aan [eiser] terug te geven.
3.5.
In een televisie-uitzending op 8 december 2019 van het programma ‘ [programma] zijn beelden uitgezonden van de gebeurtenissen op 25 oktober 2018. Dit programma wordt gemaakt door en uitgezonden onder verantwoordelijkheid van Noordkaap.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat het in het lichaam van de dagvaarding bedoelde handelen van de Politie een onrechtmatige daad oplevert van de Politie jegens [eiser] en te verklaren voor recht dat de Politie hoofdelijk aansprakelijk is voor de geleden en/of te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- te verklaren voor recht dat het in het lichaam van de dagvaarding bedoelde handelen van [gedaagde sub 2 en 3] een onrechtmatige daad oplevert van [gedaagde sub 2 en 3] jegens [eiser] en te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 2 en 3] hoofdelijk aansprakelijk is voor de geleden en/of te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- de Politie en [gedaagde sub 2 en 3] te veroordelen in de kosten van het geding.
4.2.
Aan die vorderingen legt [eiser] ten grondslag dat de Politie en [gedaagde sub 2 en 3] tegenover hem onrechtmatig hebben gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW.
4.3.
[eiser] verwijt de Politie dat zij onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van strafvorderlijke dwangmiddelen, te weten het binnentreden in zijn woning en de inbeslagname van diverse aan hem toebehorende goederen. Ook verwijt hij de Politie dat zij een aangifte door [A] heeft uitgelokt en dat zij de in beslag genomen goederen ten onrechte niet aan hem heeft teruggegeven.
4.4.
[eiser] verwijt [gedaagde sub 2 en 3] dat zij op oneigenlijke gronden de Politie hebben ingeschakeld en de Politie onjuist hebben voorgelicht, waardoor de Politie heeft gehandeld zoals zij heeft gedaan. Daarnaast verwijt hij [gedaagde sub 2 en 3] dat zij de door hen veroorzaakte onrechtmatige binnentreding hebben gefilmd en de beelden daarvan hebben uitgezonden.
4.5.
[eiser] stelt door het handelen van de Politie en [gedaagde sub 2 en 3] schade te hebben geleden en te zullen lijden. De totale omvang van de schade wil hij in een schadestaatprocedure laten begroten.
4.6.
De Politie en [gedaagde sub 2 en 3] zijn het niet eens met de vorderingen van [eiser] en concluderen tot afwijzing van de vorderingen. Op de stellingen van de Politie en [gedaagde sub 2 en 3] zal in paragraaf 5 verder worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Hierna zal allereerst de vordering van [eiser] die betrekking heeft op de Politie worden besproken. Daarbij komt achtereenvolgens aan de orde de vraag of de Politie tegenover [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld en de vraag of de Politie aansprakelijk is voor schade van [eiser] . Daarna wordt de vordering van [eiser] die is gericht tegen [gedaagde sub 2 en 3] besproken.
De Politie heeft onrechtmatig gehandeld
5.2.
Wanneer tegen iemand een verdenking bestaat (dat wil zeggen: een redelijk vermoeden van schuld), dan is de politie in beginsel niet aansprakelijk voor de door de verdachte geleden schade als gevolg van strafvorderlijk optreden. Er bestaat dan een rechtvaardiging voor het politieoptreden.
5.3.
Het is echter vaste rechtspraak [1] dat de politie toch op grond van onrechtmatige daad verplicht kan zijn die schade te vergoeden en wel in de volgende gevallen:
(i) indien van de aanvang af een rechtvaardiging voor het optreden van politie en justitie heeft ontbroken, doordat dit optreden in strijd was met een publiekrechtelijke rechtsnorm, neergelegd in de wet of in het ongeschreven recht; of
(ii) wanneer is voldaan aan het zogenoemde ‘gebleken onschuld’-criterium.
5.4.
Het ‘gebleken onschuld’-criterium houdt in dat uit de uitspraak van de strafrechter of op een andere manier uit het strafdossier in een strafzaak die niet tot een bewezenverklaring heeft geleid, blijkt van de onschuld van de gewezen verdachte. In een dergelijk geval blijkt– achteraf bezien – dat de verdenking waarop het optreden van politie of justitie berustte ongefundeerd te zijn. De rechtvaardigingsgrond voor schade toebrengend politieoptreden komt met terugwerkende kracht te vervallen als uit de resultaten van nader onderzoek blijkt dat de verdachte onschuldig is. Dat betekent dat zelfs als de politie binnen de grenzen van haar wettelijke bevoegdheden heeft opgetreden, dat optreden achteraf bezien onrechtmatig tegenover de gewezen verdachte kan zijn. In dat geval heeft de gewezen verdachte in principe recht op vergoeding van geleden schade. De politie heeft rekening te houden met de mogelijkheid dat achteraf blijkt dat de rechtvaardigingsgrond voor politieoptreden ongefundeerd was. [2]
5.5.
De Politie heeft erkend dat zij [eiser] sinds medio december 2018 niet langer als verdachte heeft aangemerkt. Het onderzoek naar [eiser] en de opsporing door de Politie naar strafbare feiten door [eiser] is door de officier van justitie vroegtijdig beëindigd. De Politie heeft [eiser] in haar brief van 13 december 2018 laten weten dat het openbaar ministerie niet tot vervolging over zal gaan, omdat is gebleken dat het aannemelijk is dat [eiser] juridisch eigenaar is van de camper en (dus) ook van de goederen die door de Politie in beslag zijn genomen. In die brief heeft de Politie verder aangegeven dat de machtiging tot binnentreden van de woning van [eiser] niet zou zijn afgegeven als de Politie op dat moment de beschikking had gehad over de informatie die zij in de loop van het onderzoek heeft gekregen.
5.6.
Hieruit blijkt dat [eiser] zich niet schuldig heeft gemaakt aan de strafbare feiten waarvan hij eerder door de Politie werd verdacht (diefstal/heling/verduistering). Uit de eigen stellingen van de Politie blijkt dat de verdenking tegen [eiser] – in ieder geval achteraf – ongefundeerd was. Dat maakt dat het optreden van de Politie op 25 oktober 2018, te weten het binnentreden van de woning van [eiser] en de inbeslagname van diverse spullen van [eiser] , onrechtmatig is geweest tegenover [eiser] .
5.7.
Dat de Politie meende op dat moment wettelijk bevoegd te zijn tot het inzetten van die dwangmiddelen, neemt de onrechtmatigheid van haar handelen niet weg. Omdat de verdenking jegens [eiser] waarop het optreden van de Politie berustte ongefundeerd is gebleken, kan de Politie zich niet op het bestaan van een rechtvaardigingsgrond beroepen. Die rechtvaardiging is komen te vervallen op het moment dat bleek dat [eiser] onschuldig is.
5.8.
Evenmin slaagt het beroep van de Politie op het ontbreken van schuld. De Politie stelt dat haar geen verwijt kan worden gemaakt, omdat zij zorgvuldig zou hebben gehandeld en gebruik heeft gemaakt van wettelijke bevoegdheden op basis van informatie die zij op dat moment beschikbaar had. Daarmee miskent de Politie dat het optreden tegenover [eiser] naar de in het verkeer geldende opvattingen aan de Politie kan worden toegerekend. De Politie moet er rekening mee houden dat het inzetten van dwangmiddelen achteraf ongefundeerd kan blijken te zijn. In zekere zin nam de Politie het risico dat achteraf zou blijken dat [eiser] zich niet schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. Dat maakt dat de onrechtmatige binnentreding en inbeslagname door de Politie aan haar kan worden toegerekend.
5.9.
[eiser] verwijt de Politie daarnaast dat zij de in beslag genomen goederen niet aan hem heeft teruggegeven. De Politie betwist dat zij die goederen niet aan hem heeft teruggegeven. De kantonrechter oordeelt daarover als volgt.
5.10.
Nu het strafrechtelijke onderzoek naar [eiser] is stopgezet en het openbaar ministerie heeft besloten dat de in beslag genomen goederen aan [eiser] moesten worden teruggegeven, dient de Politie voor teruggave van die goederen zorg te dragen. Dat heeft de Politie ook aan [eiser] toegezegd.
5.11.
Van de Politie mag worden verwacht dat zij zorgvuldig administreert wat er met de door haar in beslag genomen goederen gebeurt. Het ligt daarom op de weg van de Politie om haar stelling dat zij de in beslag genomen goederen aan [eiser] heeft teruggegeven met voldoende stukken en feitelijke gegevens te onderbouwen.
5.12.
Weliswaar heeft de heer [B] (brigadier bij de Politie) verklaard dat hij enkele van de in beslag genomen goederen aan [eiser] heeft teruggegeven en dat [eiser] van de overige goederen afstand heeft gedaan, maar daar staat tegenover dat [eiser] stellig en consequent ontkent dat dit is gebeurd. [eiser] heeft er daarbij op gewezen dat het ‘bewijs van ontvangst’ wat in het politiedossier zit niet door hem is ondertekend. Dat laatste wordt door de Politie niet betwist. De Politie heeft niet een wel door [eiser] ondertekend stuk in het geding gebracht waaruit zou moeten blijken dat de in beslag genomen goederen aan [eiser] zijn teruggegeven en/of daarvan afstand is gedaan. Bovendien blijkt dat discrepanties bestaan tussen de verschillende stukken van de Politie over de in beslag genomen goederen die wel tot het procesdossier behoren. Voor het bestaan van die discrepanties is door de Politie geen overtuigende verklaring gegeven. Ook de verklaring van [B] sluit niet geheel op deze stukken aan. Zo verklaart hij zich te herinneren dat hij een boiler, een chemisch toilet en een doos met ijzeren goederen heeft afgegeven, terwijl het ‘bewijs van ontvangst’ zou verwijzen naar een boiler, een toilet, een bank en een stoel. Een mutatierapport van [B] van 17 december 2018 (productie 1 bij conclusie van antwoord van de Politie) vermeldt dat [eiser] tegen hem gezegd zou hebben dat hij enkel de boiler terug wilde hebben. Een en ander valt niet met elkaar te rijmen.
5.13.
Gelet hierop acht de kantonrechter het voorshands bewezen dat [eiser] de in beslag genomen goederen niet van de Politie heeft teruggekregen en hij daarvan geen afstand heeft gedaan. Hoewel de Politie in beginsel tegenbewijs zou mogen leveren, heeft de Politie in dit geval geen enkel aanbod gedaan tot het leveren van bewijs van haar stellingen. Weliswaar geldt met betrekking tot tegenbewijs dat geen hoge eisen worden gesteld aan de specificatie van een bewijsaanbod, maar dat neemt niet weg dat bewijs wel moet worden aangeboden. Bovendien is deze procedure voorafgegaan door een voorlopig getuigenverhoor waarbij twee medewerkers van de Politie zijn gehoord (naast [B] ook de heer [C] ). Gelet daarop mag van de Politie ten minste een toelichting worden verwacht welk (aanvullend) bewijs zij zou kunnen aandragen voor de stelling dat de in beslag genomen goederen wel aan [eiser] zijn teruggegeven. Ook een dergelijke toelichting ontbreekt. Aan de mogelijkheid tot het leveren van tegenbewijs door de Politie wordt daarom niet toegekomen.
5.14.
Dat betekent dat vast is komen te staan dat de door de Politie op 25 oktober 2018 onder [eiser] in beslag genomen goederen niet aan hem zijn teruggegeven en dat hij van die goederen geen afstand heeft gedaan. Het niet teruggeven van deze goederen terwijl dat wel had gemoeten, is onrechtmatig.
5.15.
Het derde verwijt van [eiser] aan de Politie – het uitlokken van een aangifte – slaagt niet. In zijn algemeenheid is het niet ongebruikelijk dat wanneer tegen iemand een strafrechtelijk onderzoek is gestart zonder dat er een aangifte ligt, het mogelijke slachtoffer op een later moment door politie en justitie wordt gevraagd of hij/zij aangifte wil doen. Dat is op zichzelf niet onrechtmatig tegenover de verdachte, ook niet als op dat moment nog niet zeker is dat de verdachte kan en zal worden vervolgd. [eiser] heeft niets anders gesteld dan dat de Politie, op instructie van de officier van justitie, het mogelijke slachtoffer ( [A] ) heeft uitgenodigd tot het doen van aangifte, terwijl zij op dat moment informatie had dat [eiser] mogelijkerwijs niet strafbaar zou zijn. Het enkele uitnodigen van [A] tot het doen van aangifte is onder deze omstandigheden niet onrechtmatig.
5.16.
De tussenconclusie is dat de Politie tegenover [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld, door (i) op 25 oktober 2018 in de woning van [eiser] binnen te treden en goederen van [eiser] in beslag te nemen, en (ii) de op 25 oktober 2018 in beslaggenomen goederen van [eiser] niet aan hem terug te geven. In zoverre kan de gevorderde verklaring voor recht met betrekking tot de Politie worden gegeven.
De Politie is aansprakelijk voor schade van [eiser]
5.17.
vordert ook dat voor recht wordt verklaard dat de Politie aansprakelijk is voor schade van [eiser] , nader op te maken bij staat. Volgens [eiser] bestaat die schade uit (i) schade door het niet teruggeven van in beslag genomen goederen, (ii) schade aan twee deuren van de (voormalige) woning van [eiser] , (iii) reputatieschade, (iv) psychische klachten, en (v) kosten vanwege een noodzakelijk geworden verhuizing.
5.18.
Van belang is dat [eiser] in deze procedure alleen een verklaring voor recht heeft gevorderd. Dat betekent dat een verwijzing naar de schadestaatprocedure op dit moment niet aan de orde is. Uit artikel 612 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat de rechter een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat kan uitspreken, maar daarvoor is wel nodig dat betaling van schadevergoeding is gevorderd. In deze procedure heeft [eiser] niet een vordering tot betaling van schadevergoeding ingesteld. Om diezelfde reden is een aanstondse begroting van schade van [eiser] in deze procedure niet mogelijk.
5.19.
De gevorderde verklaring voor recht dat de Politie aansprakelijk is, kan worden toegewezen als
aannemelijkis dat daadwerkelijk schade
is geledenen dat die schade
het gevolg is vanhet onrechtmatig handelen van de Politie. Anders dan door [eiser] is betoogd, is het niet voldoende dat
de mogelijkheidvan schade aannemelijk is. Omdat verwijzing naar een schadestaatprocedure waarin schade nadere begroot kan worden niet aan de orde is, is er geen gelegenheid om in een later stadium vast te stellen of [eiser] daadwerkelijk schade heeft geleden (of zal lijden) waarvan hij op dit moment stelt dat hij die schade mogelijk zal lijden. De omvang van de gestelde schade hoeft op dit moment niet vast te staan. Wel zal de partij die zich op de schadeplichtigheid van een ander beroept, voldoende moeten stellen en, zo nodig, moeten bewijzen dat het bestaan van schade en causaal verband aannemelijk is. Als de aangesproken partij het bestaan van die schade en het causaal verband gemotiveerd betwist, dan zal eisende partij wel degelijk gegevens over de aanwezigheid van schade en het causaal verband naar voren moeten brengen en eventueel bewijs daarvan moeten aanbieden. Doet de eisende partij dat niet, dan kan de gevraagde verklaring voor recht dat de ander aansprakelijk is, niet worden gegeven.
5.20.
In dit geval is vast komen te staan dat de Politie de in beslag genomen goederen van [eiser] niet aan hem heeft teruggegeven. Het is aannemelijk dat [eiser] daardoor vermogensschade heeft geleden.
5.21.
Het is niet aannemelijk geworden dat [eiser] schade heeft geleden doordat de deuren van zijn (voormalige) woning zijn beschadigd. Weliswaar heeft de door de Politie ingeschakelde slotenmaker sloten van de woning van [eiser] open geboord, maar de Politie heeft onbetwist gesteld dat “het doorgeboorde slot” door of namens de Politie is vervangen. [eiser] wijst er op dat er niet één maar twee sloten zijn open geboord, maar dat is (gelet op de gemotiveerde betwisting van de Politie) niet voldoende ter onderbouwing van zijn stelling dat hij schade aan zijn deuren/sloten heeft geleden. Het ligt op de weg van [eiser] om die stelling met concrete gegevens te onderbouwen. Dat had [eiser] eenvoudig kunnen doen, bijvoorbeeld door een concrete omschrijving van de schade te geven (al dan niet voorzien van foto’s) of door overlegging van facturen waaruit blijkt dat [eiser] zelf sloten heeft (laten) vervangen.
5.22.
Wat betreft reputatieschade heeft [eiser] volstaan met te stellen dat hij reputatieschade heeft geleden. Hij heeft echter niet onderbouwd hoe en op welke wijze hij daadwerkelijk in zijn eer en goede naam is aangetast door het handelen van de Politie. Dat had [eiser] wel moeten doen, te meer omdat de Politie gemotiveerd heeft betwist dat [eiser] reputatieschade heeft geleden. Door geen nadere onderbouwing te geven heeft [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij reputatieschade heeft geleden als gevolg van het handelen van de Politie.
5.23.
De psychische klachten die [eiser] heeft, worden volgens hem veroorzaakt door een gevoel van onveiligheid en door herbeleving van traumatische gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog waarvan hij getuige is geweest. De kantonrechter heeft er begrip voor dat het binnentreden door de Politie in de woning en inbeslagname van een aantal spullen een ingrijpende gebeurtenis kan zijn, zeker als dat persoonlijke herinneringen oproept aan gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat is echter niet voldoende om aanspraak te kunnen maken op vergoeding van smartengeld (immateriële schadevergoeding op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW). Voor een aanspraak op smartengeld is niet voldoende dat sprake is van een meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Het moet gaan om naar objectieve maatstaven vast te stellen geestelijk letsel. Dat daarvan sprake is, wordt door [eiser] niet gesteld en onderbouwd. Dat wordt wel van [eiser] verwacht. Evenmin heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat – voor zover al sprake zou zijn van vergoedbare psychische schade – causaal verband bestaat tussen die schade en het handelen van de Politie.
5.24.
Ten slotte heeft [eiser] zijn stelling dat hij genoodzaakt was te verhuizen en daarvoor kosten heeft gemaakt niet onderbouwd. Met name heeft hij het bestaan van voldoende causaal verband tussen de verhuizing en het optreden van de Politie niet nader onderbouwd. Daarom is niet voldoende aannemelijk geworden dat hij als gevolg van dat optreden genoodzaakt was om te verhuizen, terwijl ook niet voldoende aannemelijk is dat hij zonder het politieoptreden niet verhuisd zou zijn.
5.25.
De vordering van [eiser] te verklaren voor recht dat de Politie aansprakelijk is voor schade van [eiser] zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat die schade is beperkt tot vermogensschade van [eiser] als gevolg van het niet teruggeven van de door de Politie in beslag genomen goederen van [eiser] .
[gedaagde sub 2 en 3] zijn niet aansprakelijk voor schade van [eiser]
5.26.
De vordering van [eiser] die ziet op [gedaagde sub 2 en 3] zal worden afgewezen. Waarom de kantonrechter tot dat oordeel komt, wordt hierna uitgelegd.
5.27.
Uit de overwegingen 5.20-5.25 blijkt dat alleen aannemelijk is dat [eiser] vermogensschade heeft geleden die het gevolg is van het niet teruggeven van de door de Politie in beslag genomen goederen van [eiser] . Tussen die schade en het handelen van [gedaagde sub 2 en 3] bestaat onvoldoende causaal verband. Het niet door de Politie teruggeven van die in beslag genomen goederen terwijl de Politie dat wel had moeten doen, ligt volledig binnen de verantwoordelijkheid van de Politie. De gevolgen daarvan kunnen niet aan [gedaagde sub 3] worden toegerekend, zelfs niet als [gedaagde sub 2 en 3] de Politie verkeerd zou hebben ingelicht toen de Politie werd ingeschakeld (daarover later meer). Omdat er onvoldoende causaal verband is, zijn [gedaagde sub 2 en 3] niet aansprakelijk voor de schade in verband met het niet teruggeven van de in beslag genomen goederen.
5.28.
De conclusie is dan ook dat [gedaagde sub 2 en 3] niet aansprakelijk zijn tegenover [eiser] voor beweerdelijk door hem geleden schade.
5.29.
De vraag resteert of de vordering van [eiser] om te verklaren voor recht dat het handelen van [gedaagde sub 2 en 3] tegenover hem onrechtmatig is, wel kan worden toegewezen. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend.
5.30.
Allereerst heeft [eiser] bij die verklaring voor recht onvoldoende belang (in de zin van artikel 3:303 BW). [eiser] heeft namelijk aangegeven dat hij met deze procedure eerst en vooral wil bereiken dat hij schadeloos wordt gesteld. Tot een veroordeling van [gedaagde sub 2 en 3] tot vergoeding van schade van [eiser] zal het niet komen, nu [gedaagde sub 2 en 3] tegenover [eiser] niet aansprakelijk zijn. Uit de stellingen van [eiser] valt niet op te maken dat hij om andere redenen, zoals eerherstel, belang heeft bij de vaststelling dat [gedaagde sub 2 en 3] onrechtmatig tegenover hem hebben gehandeld.
5.31.
Bovendien geldt het volgende. Het verwijt dat [eiser] [gedaagde sub 2 en 3] maakt, komt er in de kern op neer dat [gedaagde sub 2 en 3] de Politie hebben aangezet tot strafvorderlijk optreden door de Politie een onjuiste voorstelling van zaken te geven. [gedaagde sub 2 en 3] hebben gesteld dat zij – vóórdat de Politie overging tot binnentreding en inbeslagname – melding hebben gemaakt van de aard van het geschil, namelijk dat [eiser] een camper had gekocht en dat er een vonnis is op grond waarvan [eiser] de koopprijs nog aan [A] verschuldigd was. Dit is door [eiser] niet gemotiveerd betwist en staat daarom vast. Ook staat vast dat [gedaagde sub 2 en 3] tijdens de 112-melding tegen de meldkamer van de politie hebben gezegd dat [eiser] “gestolen spullen” aan het verkopen was. De vraag is of dit kan worden aangemerkt als een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
5.32.
De kantonrechter is van oordeel dat het doen van deze melding niet onrechtmatig is tegenover [eiser] . De kantonrechter gaat uit van de oprechte bedoelingen van [gedaagde sub 3] , die als onderzoeksjournalist terecht kwam in een situatie waarvan hij dacht dat het nodig en nuttig was om de hulp van de politie in te roepen.
5.33.
Dat [gedaagde sub 3] bij het doen van de melding heeft gezegd dat [eiser] “gestolen spullen” verkocht, was onhandig maar maakt het doen van de melding nog niet onrechtmatig. Het is op zichzelf begrijpelijk dat iemand die niet juridisch geschoold is in het dagelijkse spraakgebruik woorden als “diefstal” en “gestolen spullen” gebruikt in situaties waarbij strikt genomen geen sprake is van diefstal in strafrechtelijke zin. Zo is het voorstelbaar dat een situatie waarbij iemand iets heeft gekocht en geleverd heeft gekregen maar daarvoor niet de koopprijs heeft betaald, door personen zonder juridische opleiding kan worden opgevat als diefstal. Ook van een ervaren onderzoeksjournalist als [gedaagde sub 3] hoeft niet te worden verwacht dat hij van zulke juridische nuances op de hoogte is en daarvan rekenschap geeft in zijn taalgebruik. Belangrijker nog is dat [gedaagde sub 2 en 3] de Politie bij aankomst (in ieder geval voordat de Politie overgaat tot binnentreding en inbeslagname) inlicht over de aard en achtergrond van het geschil, waaronder het bestaan van het civiele vonnis. Hieruit blijkt dat geen sprake is van kwade opzet van [gedaagde sub 2 en 3] om de politie onder valse voorwendselen op te trommelen.
5.34.
Evenmin is het uitzenden van de beelden die [gedaagde sub 2 en 3] van het voorval op 25 oktober 2018 hebben gemaakt onrechtmatig. [eiser] heeft onvoldoende uiteengezet waarom het uitzenden van de beelden in dit geval onrechtmatig zou zijn. Hij heeft niet meer gesteld dan dat het zou gaan om beelden van een binnentreding als gevolg van onjuiste voorlichting door [gedaagde sub 2 en 3] Nog daargelaten dat dit laatste niet is gebleken, zou dat enkele gegeven niet doorslaggevend zijn bij de afweging van de belangen en rechten van [gedaagde sub 2 en 3] (zoals het recht hun mening vrijelijk te uiten (artikel 10 lid 1 EVRM)) en die van [eiser] (zoals het recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer (artikel 8 lid 1 EVRM)). Daar komt bij dat op de uitgezonden beelden [eiser] onherkenbaar in beeld is gebracht. Ook wordt door middel van een
voice-overbij de beelden er melding van gemaakt dat de politie van mening is dat zij niet binnen had mogen treden omdat het een civiele zaak betreft en dat [eiser] volgens justitie nog steeds de rechtmatige eigenaar van de camper is. Mede gelet op deze omstandigheden, is het uitzenden van de beelden niet onrechtmatig tegenover [eiser] .
De kosten van deze procedure
5.35.
[eiser] krijgt in deze zaak gelijk voor zover het gaat om zijn vordering ten opzichte van de Politie, maar krijgt ongelijk ten opzichte van [gedaagde sub 2 en 3] Daarom zullen [eiser] en de Politie allebei een deel van de kosten van deze procedure moeten dragen. De Politie zal worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [eiser] die betrekking hebben op zijn vordering tegen de Politie. [eiser] zal worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [gedaagde sub 2 en 3]
5.36.
De proceskosten van [eiser] die betrekking hebbend op zijn vordering tegen de Politie worden tot vandaag vastgesteld op in totaal € 197,57. Dit bedrag is als volgt samengesteld:
- € 83,00 aan griffierecht;
- € 2,07 aan kosten voor raadplegen Brp; en
- ½ x € 225,00 (3 punten x € 75,00) = € 112,50 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast).
Aan [eiser] is een toevoeging verleend. De dagvaardingskosten komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
5.37.
De proceskosten van [gedaagde sub 2 en 3] worden tot vandaag vastgesteld op € 225,00 (3 punten x € 75,00) als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast).

6.De beslissing

De kantonrechter:
- verklaart voor recht dat de Politie jegens [eiser] een onrechtmatige daad heeft gepleegd zoals uiteengezet in overweging 5.16;
- verklaart voor recht dat de Politie jegens [eiser] aansprakelijk is voor de geleden schade van [eiser] zoals uiteengezet in overweging 5.20;
- veroordeelt de Politie om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 197,57 aan proceskosten;
- veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde sub 2 en 3] te betalen een bedrag van € 225,00 aan proceskosten;
- verklaart de veroordelingen tot betaling van proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M.T. Keukens, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2022.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraken van de Hoge Raad van 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV6956 en 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1526.
2.Zo blijkt uit, onder meer, de uitspraak van de Hoge Raad van 26 januari 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1019.