Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
2.De beoordeling van het wrakingsverzoek
3.De beslissing
geenvoorziening open (artikel 39 lid 5 Rv).
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 19 januari 2021 een wrakingsverzoek van verzoeker afgewezen. Verzoeker was gedaagde in een civiele procedure die sinds 26 november 2020 aanhangig was. Eiseres in deze procedure was Stichting [naam]. Verzoeker had om uitstel gevraagd voor het indienen van zijn conclusie van antwoord, maar de rechter had dit verzoek afgewezen. Verzoeker meende dat de rechter vooringenomen was en diende op 15 januari 2021 een wrakingsverzoek in.
De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De wrakingskamer oordeelde dat de afwijzing van het uitstel geen grond voor wraking kan zijn, omdat een rechterlijke beslissing op zich niet kan leiden tot de conclusie dat er sprake is van vooringenomenheid. Dit is in lijn met de rechtspraak van de Hoge Raad, die stelt dat de juistheid van een rechterlijke beslissing niet ter discussie kan worden gesteld in een wrakingsprocedure.
De wrakingskamer concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de objectieve schijn van partijdigheid konden rechtvaardigen. De e-mail van de griffie, waarin de afwijzing van het uitstel werd meegedeeld, werd niet als blijk van vooringenomenheid gezien. Daarom werd het wrakingsverzoek afgewezen en werd de beslissing van de rechtbank bevestigd.