ECLI:NL:RBOBR:2021:73

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
8 januari 2021
Zaaknummer
20/374
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van loodsen op basis van strafbare voorbereidingshandelingen onder de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van twee loodsen, en de burgemeester van de gemeente Asten. De burgemeester had op basis van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet besloten om de loodsen te sluiten wegens strafbare voorbereidingshandelingen voor hennepteelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester de loodsen niet heeft gesloten vanwege de vondst van hennep, maar vanwege de aanwezigheid van voorwerpen die bestemd waren voor het opzetten van een hennepkwekerij. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd dat de eiser wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de in de loodsen aangetroffen goederen bestemd waren voor een grootschalige hennepkwekerij. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij de burgemeester werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester niet had aangetoond dat eiser verantwoordelijk was voor de aangetroffen voorwerpen en dat de sluiting van de loodsen niet gerechtvaardigd was. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige motivering door de burgemeester bij het handhaven van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/374

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , in [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. N.M.C.H. Crooijmans),
en
de burgemeester van de gemeente Asten, de burgemeester
(gemachtigden: mr. F.A. Pommer en mr. P.H. van Veen).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2019 (het primaire besluit) heeft de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet besloten twee loodsen op het adres [adres] in [woonplaats] met ingang van 15 juli 2019 voor zes maanden te sluiten.
Bij besluit van 19 december 2019 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 22 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn echtgenote [naam] . De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Relevante regelgeving
1. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Achtergrond van de zaak
2.1
Het gaat in deze zaak om de sluiting van twee loodsen. Die loodsen worden in de van de burgemeester ontvangen gedingstukken ‘machineberging / werkplaats’ en ‘grote kippenloods 3C’ genoemd.
Voor de leesbaarheid van de uitspraak zal de rechtbank in het hiernavolgende de ‘machineberging / werkplaats’ verder loods 2 en ‘grote kippenloods 3C’ verder loods 3 noemen. De rechtbank is daarbij aangesloten bij het verweerschrift.
2.2
Eiser is eigenaar van het perceel, plaatselijk bekend als [adres] in [woonplaats] , en de zich op dat perceel bevindende opstallen, waaronder een woning en de volgende bijgebouwen: een berging/garage, loods 2 en twee voormalige kippenschuren. De twee kippenschuren zijn onderverdeeld in compartimenten, die afzonderlijk worden gebruikt/verhuurd. Het perceel heeft op grond van het bestemmingsplan Buitengebied Asten 2016 een agrarische bestemming. Eiser verhuurt loods 2 sinds eind 2014/begin 2015 aan [naam] en [naam] , voor € 250,– per maand. Deze huur wordt via de bank voldaan. Eiser verhuurt één compartiment van de kippenschuren (loods 3) sinds 2014/2015 aan [naam] en [naam] , voor € 205,– per maand. Deze huur wordt contant voldaan. Daarnaast verhuurt eiser de overige compartimenten van de twee kippenschuren aan drie andere huurders en hij gebruikt de berging/garage en twee compartimenten van de kippenschuren zelf. Van de verhuur van de loodsen zijn geen schriftelijke huurovereenkomsten opgesteld.
2.3
Op 19 maart 2019 heeft een toezichthouder van de gemeente Asten op het perceel onderzocht of het perceel wordt gebruikt in overeenstemming met het bestemmingsplan. Van dit onderzoek heeft de toezichthouder een rapport (hierna: het PIT-rapport) opgesteld. Blijkens het (ongedateerde) PIT-rapport heeft de toezichthouder geconstateerd dat het gebruik van het perceel niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Verder staat vermeld dat in de loodsen 2 en 3 goederen zijn aangetroffen, die volgens de toezichthouder zijn gerelateerd aan het inrichten van een hennepkwekerij. Hierover is in het PIT-rapport vermeld:
over loods 2: “ (…) op de 2 zolders een behoorlijke hoeveelheid toebehoren die gerelateerd zijn het inrichten van een hennep kwekerij, zoals slakken, schakelkasten, bloempotten, groeimiddel, afzuigingsapperaten enz. enz. Zie foto’s. (…)”;
over loods 3: “ (…) hennep gerelateerde zaken zoals schakelkasten, slakken doorverbonden stopkontakten, trafo’s, slangen, getopte wietplanten in de kluit, plastic bloempotten enz. Zie foto’s. (…)”.
Daarnaast blijkt uit dit rapport dat in loods 2 ook zijn aangetroffen: “toebehoren ten behoeve van stukadoors werk maar ook 3 oldtimer Volkswagen Garman gia auto’s, een Tabbert caravan, een dieseltank, een groot vrij nieuw aggregaat.” In loods 3 zijn ook aangetroffen: “een vorkheftruck, een drietal aanhangers, gereedschap, diverse koelboxen, een hoge gasfles niet beschermd tegen omvallen, diverse vaatjes (…), deuren, bumpers, spatborden, Suzuki Swift, autobanden, velgen en kratten.”
Naar aanleiding van deze bevindingen heeft de politie het onderzoek overgenomen en voortgezet.
2.4
Blijkens een bestuurlijke rapportage van 1 april 2019 heeft de politie op 19 maart 2019 in loods 2 de volgende voorwerpen aangetroffen:
  • 30 lampenkappen;
  • 24 assimilatielampen;
  • 30 transformatoren;
  • 3 slakkenhuisventilatoren;
  • 6 koolstoffilters;
  • 3 klimaatregelaars;
  • stapels (nog in plastic) zwarte plantenbakken.
Blijkens een bestuurlijke rapportage van 2 april 2019 heeft de politie op 19 maart 2019 in loods 3 de volgende voorwerpen aangetroffen:
  • 25 lampenkappen;
  • 34 transformatoren;
  • 6 slakkenhuisventilatoren;
  • stapels al gebruikte zwarte plastic bakken;
  • een grote bak met stoffen plantenbakken met aarde.
Volgens de politie zijn dit voorwerpen die bestemd zijn voor beroeps- dan wel bedrijfsmatige teelt van hennep.
2.5
De burgemeester heeft eiser bij brief van 14 mei 2019 op de hoogte gesteld van de bevindingen van de politie en eiser meegedeeld dat hij in verband met deze bevindingen voornemens is de loodsen 2 en 3 voor zes maanden te sluiten. Hiertegen heeft eiser bij brief van 28 mei 2019 een zienswijze ingediend. Eiser en zijn echtgenote hebben de kwestie op 27 juni 2019 besproken met de burgemeester. Naar aanleiding van dit gesprek heeft eisers echtgenote op 29 juni 2019 een brief gestuurd naar de burgemeester. Eiser heeft bij e-mail van 2 juli 2019 nog een aanvullende zienswijze gegeven. Hierin heeft hij erop gewezen dat het Openbaar Ministerie (OM) op 28 juni 2019 de strafzaak tegen de huurders van loods 2 heeft geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.
2.6
In een proces-verbaal van bevindingen van 3 juni 2019 (met [nummer] ) heeft de politie verwoord wat zij op 19 maart 2019 heeft aangetroffen in loods 2. Naar aanleiding van wat de politie op 19 maart 2019 heeft aangetroffen in loods 2 zijn de huurders van loods 2 op 2 mei 2019 als verdachten gehoord. Van deze verhoren zijn processen-verbaal opgemaakt (met [nummers] ).
2.7
Blijkens een bestuurlijke rapportage van 5 juli 2019 (in aanvulling op de bestuurlijke rapportage van 1 april 2019) heeft de politie op 19 maart 2019 in loods 2 ook een grote boodschappentas (bigshopper) aangetroffen met daarin een minimale hoeveelheid afval van delen van bladeren van een plant die volgens de politie qua kleur en vorm lijken op een blad van de hennepplant.
2.8
Op 3 oktober 2019 heeft de politie een aanvullende bestuurlijke rapportage opgesteld met een foto-map. Deze foto’s zijn blijkens deze rapportage op 19 maart 2019 door de politie gemaakt van de loodsen 2 en 3.
Nadien heeft de politie, ten behoeve van de besluitvorming door de burgemeester, nog meer foto’s aan het dossier toegevoegd van de loodsen 2 en 3. De politie heeft in een schema uiteengezet wat volgens de politie op welke foto is te zien. Gelet op dit schema en de bijbehorende foto’s zijn volgens de politie in de loodsen 2 en 3 niet alleen de voorwerpen aangetroffen waarover eerder is gerapporteerd, maar ook andere voorwerpen. In loods 2 zijn ook schakelkasten, kannen groeimiddel en een aggregaat gevonden, en volgens een beschrijving bij een van de foto’s IBC-watertanks.
In loods 3 zijn volgens het schema ook een schakelkast en een groot aantal gebruikte bloempotten inclusief aarde gevonden.
De besluitvorming en standpunten van partijen
Het primaire besluit
3.1
De burgemeester heeft op basis van de bestuurlijke rapportages van 1 en 2 april 2019 en 5 juli 2019 besloten de loodsen 2 en 3 voor zes maanden te sluiten. Volgens de burgemeester tonen die rapportages aan dat sprake was van strafbare voorbereidingshandelingen ten behoeve van grootschalige beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt in loodsen 2 en 3. De burgemeester vindt dat eiser dit had kunnen weten of ernstig had behoren te vermoeden. Eiser kan volgens de burgemeester daarom verantwoordelijk worden gehouden voor de overtreding van de Opiumwet. De burgemeester vindt een sluiting voor zes maanden evenredig en noodzakelijk. Een sluiting van die duur past binnen de aanpak die is afgestemd met het OM en de politie en sluit qua intensiteit aan bij de aard van de overtreding.
Het advies van de bezwaarschriftencommissie
3.2
De burgemeester heeft het door eiser tegen het primaire besluit ingediende bezwaarschrift voor advies in handen gesteld van de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Asten (hierna: de commissie). De commissie heeft de burgemeester op 17 oktober 2019 geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen.
De commissie vindt dat de burgemeester niet bevoegd is om op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet de loodsen 2 en 3 te sluiten. Volgens de commissie staat vast, en is tussen eiser en de burgemeester niet in geschil, dat in de loodsen 2 en 3 voorwerpen zijn aangetroffen die veelal in hennepkwekerijen worden gebruikt. Volgens de commissie is niet gebleken dat de voorwerpen die zijn aangetroffen in loodsen 2 en 3 een criminele bestemming hebben. Over de in loods 2 aangetroffen voorwerpen hebben de huurders verklaard dat die voorwerpen bestemd zijn voor de handel. En voor de in loods 3 aangetroffen voorwerpen geldt dat niet is onderzocht wat hiervan de bestemming is.
Standpunt burgemeester
3.3
Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester het primaire besluit gehandhaafd.
De burgemeester vindt dat hij zijn besluitvorming mag baseren op het PIT-rapport en de verschillende bestuurlijke rapportages. De sluiting is bevolen op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet. De burgemeester vindt, anders dan de commissie, dat hij wel degelijk bevoegd is om op die grond handhavend op te treden tegen eiser en een sluiting van loodsen 2 en 3 kan bevelen. De burgemeester deelt niet de opvatting van de commissie dat geen sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen. Volgens de burgemeester is daar wel sprake van. Op basis van de rapportages, de uitspraak van eiser tijdens de hoorzitting en alle zich in het dossier bevindende stukken, in onderlinge samenhang bezien, stelt de burgemeester dat, gezien de hoeveelheid, de aard en de onderlinge combinatie van de aangetroffen voorwerpen in beide loodsen, de voorwerpen bestemd zijn voor het inrichten van een grootschalige of bedrijfsmatige hennepkwekerij. Dat de huurders van loods 2 hebben verklaard dat de voorwerpen in loods 2 voor de handel bestemd zijn, is onvoldoende om aan te nemen dat geen sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen.
De huurders van loods 2 zullen echt niet openlijk adverteren met spullen voor het inrichten van een hennepkwekerij. Dat de huurders van loods 2 door het OM niet (langer) worden vervolgd voor het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen, wil niet zeggen dat geen sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen in deze bestuursrechtelijke procedure. De strafrechtelijke afdoening van overtredingen van de Opiumwet en de bestuursrechtelijke afdoening van overtredingen van de Opiumwet zijn gescheiden werelden. De burgemeester vindt ook dat eiser wetenschap had van de voorbereidingshandelingen, althans ernstig moest vermoeden dat hiervan sprake was. In dit verband heeft de burgemeester erop gewezen dat eiser tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat hij een henneplucht heeft geroken. Mede gelet hierop had van eiser, als eigenaar/verhuurder van de loodsen, verwacht mogen worden dat hij onderzoek had gedaan, zeker nu bijna dagelijks in het nieuws is dat loodsen in de buitengebieden in Oost-Brabant gevoelig zijn voor hennep-gerelateerde praktijken. De burgemeester vindt nog steeds een sluiting van zes maanden noodzakelijk en gerechtvaardigd. Hierbij heeft de burgemeester in aanmerking genomen dat uit de in loods 2 aanwezige assimilatielampen kan worden afgeleid dat er 360 hennepplanten kunnen worden geteeld, waarmee een oogst van 10 kilo kan worden verkregen. Dit is een grote hoeveelheid in de zin van artikel 1, tweede lid, van het Opiumwetbesluit. Hiermee is aannemelijk dat sprake is van een grootschalige en professionele hennepteelt. Van omstandigheden om af te zien van een sluiting of te besluiten tot een korte sluiting of een andere lichtere maatregel is volgens de burgemeester niet gebleken.
Standpunt eiser
3.4
Eiser vindt dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarom is afgeweken van het advies van de commissie. Eiser vindt verder dat geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden. De burgemeester is niet ingegaan op de bezwaargronden met betrekking tot het ontbreken van criminele intenties van de huurders van de loodsen. De burgemeester is volgens eiser ook niet ingegaan op zijn bezwaargrond dat hij regelmatig de loodsen controleerde. Tenslotte is de burgemeester ook niet ingegaan op het bezwaar dat niet is uitgelegd waarom de sluiting zes maanden duurt.
Als aangenomen wordt dat de burgemeester mocht afwijken van het advies van de commissie en dat de burgemeester het primaire besluit volledig heeft heroverwogen, dan is eiser van mening dat de burgemeester niet bevoegd was om de loodsen te sluiten.
Aan de voorwaarden van artikel 11a van de Opiumwet is volgens eiser niet voldaan. Volgens eiser is geen sprake van strafbare voorbereidingshandelingen. Dat geldt niet alleen voor loods 2 maar ook voor loods 3. Eiser bestrijdt niet dat in de loodsen voorwerpen zijn gevonden die veelal worden gebruikt voor het opzetten van een hennepkwekerij.
De huurders van loods 2 hebben tegenover de politie echter verklaard dat zij de voorwerpen slechts voor de handel in hun bezit hebben en dat zij nog nooit zulke voorwerpen hebben verkocht aan een persoon die hennep teelt. Zij hebben verklaard dat zij koolstoffilters aan kroegen verkopen voor het afzuigen van rook. Reeds hierom is er bij eiser geen wetenschap of een ernstig vermoeden als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet. Dat geen sprake was van strafbare voorbereidingshandelingen blijkt ook uit het feit dat de strafzaak tegen de huurders van loods 2 is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.
Als aangenomen wordt dat de burgemeester bevoegd was om handhavend op te treden, dan is eiser van mening dat de burgemeester niet heeft onderbouwd waarom een sluiting van de loodsen voor zes maanden noodzakelijk en gerechtvaardigd was. Eiser vindt een sluiting van zes maanden in ieder geval onevenredig, omdat hij er alles aan heeft gedaan om overtreding van de Opiumwet te voorkomen. Zo heeft hij de loodsen wekelijks gecontroleerd en daarbij niets verdachts geconstateerd.
Verder heeft hij huurders er eens op aangesproken dat onbekenden in de loodsen waren. Hij heeft ook bij aanvang van de huur de huurders duidelijk gemaakt dat hij geen criminele (voorbereidings)handelingen in de loodsen wil.
Aanvullend standpunt van de burgemeester
3.5
In het verweerschrift heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat de in de loodsen 2 en 3 aangetroffen voorwerpen bestemd waren voor het opzetten van een beroepsmatige of bedrijfsmatige hennepkwekerij en ook voor een grootschalige hennepkwekerij. De burgemeester stelt dat de twee loodsen een samenhangend geheel vormen omdat ze ruimtelijk en functioneel met elkaar verbonden zijn. Maar ook geldt voor beide loodsen dat de daarin aangetroffen voorwerpen per afzonderlijke loods geschikt zijn om meer dan 200 hennepplanten te telen. In dit verband wijst de burgmeester op de aard van de aangetroffen goederen: belichting (lampenkappen en assimilatielampen), verwarming (klimaatregelaars), ventilatie (slakkenhuisventilatoren, koolstoffilters en andere afzuigmaterialen), de elektriciteitsvoorziening (schakelborden/zekeringskasten/ transformatoren/ kabels en stopcontacten), de voeding (gieter/groeimiddel, IBC-/watertanks en slangen) en een stabiele ondergrond (plantenbakken/bloempotten) voor hennepplanten. In loods 3 is ook aarde/potgrond aangetroffen, die kon dienen als bodem voor de planten.
Gelet op de combinatie van goederen vindt de burgemeester de verklaring van de huurders van loods 2 dat de lampen en luchtkanalen afzonderlijk zouden worden verkocht voor bijvoorbeeld afvoer van rookruimtes in cafés niet aannemelijk.
Ook vindt de burgemeester dat eiser ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorwerpen bestemd waren voor bedrijfs- of beroepsmatig opzetten en/of grootschalig opzetten van een hennepplantage. Hierbij wijst de burgemeester er op dat eiser leegstaande agrarische bebouwing in Noord-Brabant verhuurt. Breed bekend is dat dergelijke leegstaande gebouwen een rol spelen bij vormen van georganiseerde criminaliteit, met name op het gebied van drugs. Uit onderzoek blijkt dat ongeveer 13-20% van de agrariërs weleens gepolst is om mee te werken aan criminele praktijken, waaronder met name het ter beschikking stellen van schuren of loodsen ten behoeve van criminelen. Gelet hierop moet een ieder die leegstaande agrarische bebouwing in Noord-Brabant in eigendom heeft, waakzaam zijn bij het verhuren van deze gebouwen.
Daarnaast wijst de burgemeester er op dat in strijd met het bestemmingsplan de loodsen werden verhuurd voor opslag. De overheid, zoals politie, kon daarom niet weten dat in de loodsen sprake was van opslag. Bovendien zijn de loodsen vanaf de openbare weg niet zichtbaar.
Ook wijst de burgemeester op het feit dat geen schriftelijke huurovereenkomsten zijn gesloten door eiser en dat de huur voor loods 3 contant werd betaald. Bovendien heeft eiser volgens de burgemeester geconstateerd dat de loods werd gebruikt door mensen die hij niet kende en dat hij drie of vier weken voor de controle een wietlucht heeft geroken. Eiser is volgens de burgemeester onvoldoende waakzaam geweest.
De beoordeling
Procesbelang
4.1
Naar aanleiding van de vraag van de rechtbank wat het procesbelang is van eiser, heeft eiser ter zitting onbetwist gesteld dat schade is geleden door de sluiting van de twee loodsen, omdat geen huurinkomsten zijn genoten over de sluitingsperiode van 6 maanden.
Weliswaar heeft de toezichthouder geconstateerd dat het gebruik van het perceel niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar tegen dat oordeel loopt nog een bestuursrechtelijke procedure en de uitkomst daarvan is nog niet bekend. Gelet op deze toelichting gaat de rechtbank ervan uit dat eiser procesbelang heeft.
Grondslag van de sluiting
4.2
De rechtbank stelt vast dat de burgemeester de loodsen niet heeft gesloten vanwege de vondst van hennep in de loodsen (artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet), maar vanwege strafbare voorbereidingshandelingen (artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet). De rechtbank zal dus niet ingaan op de vraag of in de loodsen hennep is aangetroffen en wat eiser en de burgemeester hierover hebben aangevoerd. Dit doet immers niet terzake, gelet op de gehanteerde grond van sluiting.
Volledige heroverweging
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd uitgelegd dat en waarom en op welke punten hij is afgeweken van het advies van de commissie. De burgemeester heeft aangegeven dat gelet op de hoeveelheid, de aard en de onderlinge combinatie van de aangetroffen voorwerpen in beide loodsen voldoende aanleiding was om tot afzonderlijke sluiting over te gaan. Dat dit nader uiteen is gezet in het verweerschrift, waarin ook is gesteld dat de loodsen een samenhangend geheel vormen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. Ook is de burgemeester in het bestreden besluit ingegaan op de gronden die eiser in bezwaar heeft aangevoerd tegen het primaire besluit. Dat eiser het oneens is met de motivering waarom is afgeweken van het advies van de commissie en de weerlegging van zijn bezwaargronden, neemt niet weg dat de burgemeester die motivering en die weerlegging wel heeft gegeven.
Bevoegdheid burgemeester
4.4
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft overwogen in de uitspraak van 26 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:617), is de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in verband met artikel 11a van de Opiumwet, bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang als in een lokaal voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk in strijd met artikel 3, aanhef en onder b, van de Opiumwet te handelen, zoals door middel van hennepteelt.
In een dergelijk geval is het de betrokkene die in strijd met artikel 11a van de Opiumwet heeft gehandeld. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikelen 11a en 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p. 4, en Kamerstukken II 2017/18, 34 763, nr. 6, p. 5) volgt dat de aangetroffen situatie van dien aard moet zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Dan gaat het bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stof, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden zoals resultaten van tapgesprekken of observaties.
De beoordeling of sprake is van het beroeps- of bedrijfsmatig in strijd handelen met artikel 3, aanhef en onder b, van de Opiumwet is volgens paragraaf 3.2.1. van de Aanwijzing Opiumwet, in het geval van een hennepplantage, afhankelijk van het aantal planten, de mate van de professionaliteit en het doel van de teelt. Ook is de burgemeester bevoegd als in een lokaal voorwerpen of stoffen voorhanden zijn waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om opzettelijk in strijd met artikel 3 van de Opiumwet te handelen en, zoals is vereist op grond van artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet, het daarbij gaat om een grote hoeveelheid van de in lijst II, behorend bij de Opiumwet, bedoelde middelen. Uit artikel 1, tweede lid, van het Opiumwetbesluit volgt dat van een grote hoeveelheid sprake is bij meer dan 500 g hennep, 200 hennepplanten of 500 eenheden van een ander middel.
Om bevoegd te zijn op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is het niet nodig dat alle aangetroffen voorwerpen tegelijk geschikt zijn om een volledige beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten. Voldoende is dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de betrokkene wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage. Ook indien slechts een deel van de voorwerpen voorhanden is die nodig zijn om een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten, kan de burgemeester bevoegd zijn, mits de voorhanden voorwerpen daartoe bestemd zijn. Zoals ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p. 3) is van belang of het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs.
Voor beantwoording van de vraag of de aangetroffen goederen bestemd zijn om een beroeps- of bedrijfsmatige hennepplantage op te zetten kan aansluiting worden gezocht bij paragraaf 3.1.2 van de Aanwijzing Opiumwet en de daarbij behorende bijlage, zoals opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.5
Tussen partijen is niet in geschil dat in de loodsen 2 en 3 de voorwerpen, zoals opgesomd onder 2.4, aanwezig waren. Evenmin is in geschil dat deze voorwerpen gebruikt kunnen worden om een grootschalige of beroeps- of bedrijfsmatige hennepkwekerij op te zetten.
4.6
De rechtbank is met de burgemeester van oordeel dat de aangetroffen voorwerpen, gelet op de combinatie ervan, bestemd zijn om een grootschalige of beroeps- of bedrijfsmatige hennepkwekerij op te zetten. Op grond van 3.2.1 Aanwijzing Opiumwet zijn hierbij van belang de schaalgrootte en de mate van professionaliteit. Wat betreft de schaalgrootte heeft de burgemeester onbetwist gesteld dat in loods 2 met de aangetroffen 24 assimilatielampen circa 360 hennepplanten kunnen worden gekweekt. In loods 3 zijn 25 voor assimilatielampen bestemde lampenkappen aangetroffen, waarmee eveneens een vergelijkbare hoeveelheid hennepplanten kan worden geteeld. Wat betreft de mate van professionaliteit kan aansluiting worden gezocht bij de lijst van indicatoren, die als bijlage bij de Aanwijzing Opiumwet is gevoegd. De burgemeester heeft onbetwist gesteld dat aan minimaal 2 van de op die lijst genoemde indicatoren is voldaan. Zo zijn in beide loodsen voorwerpen aangetroffen die zien op de indicatoren “belichting”, “voeding”, “ventilatie” en “verwarming”. In loods 3 is ook nog aarde/potgrond aangetroffen, wat ziet op de indicator “bodem”.
Eiser heeft weliswaar aangegeven dat de huurders van loods 2 koolstoffilters verkopen aan kroegen, voor het afzuigen van rook, maar eiser heeft voor de overige aangetroffen voorwerpen geen verklaring gegeven.
De opmerking van de huurders van loods 2 dat de voorwerpen ‘voor de handel’ zijn en dat de strafzaak tegen de huurders van loods 2 is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs, is onvoldoende om aan te nemen dat de voorwerpen niet bestemd zijn voor de hennepeelt.
4.7
Het geschil spitst zich vervolgens toe op de vraag of eiser wist of ernstige reden had om te vermoeden dat deze voorwerpen bestemd waren om een grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepkwekerij op te zetten. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester dit onvoldoende heeft gemotiveerd en zal hierna uitleggen waarom zij dat vindt.
4.8
Allereerst overweegt de rechtbank dat, anders dan in de (ook) door de burgemeester aangehaalde en hiervoor al genoemde Afdelingsuitspraak, in dit geval niet is gebleken dat eiser de in de loodsen 2 en 3 aanwezige voorwerpen voorhanden had. Immers, eiser verhuurde de loodsen aan derden. De huurders hadden de in die loodsen aangetroffen voorwerpen voorhanden.
Verder vindt de rechtbank dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd dat op grond van de in de loodsen aangetroffen situatie eiser wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die goederen bestemd waren voor het opzetten van een grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepkwekerij. Eiser heeft gesteld dat hij loods 2 al enige jaren verhuurt en dat de goederen daar altijd hebben gestaan. Hij kende de huurders, die hadden een handelsonderneming. Hij heeft regelmatig gecontroleerd, maar heeft slechts veel dozen gezien waarin goederen waren verpakt die op zolder lagen. Hij heeft niet in die dozen gekeken. Hij zag vooral rotzooi. Ook over loods 3 heeft eiser verklaard dat hij deze regelmatig controleerde maar geen verdachte zaken heeft geconstateerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaring van eiser te twijfelen. Uit het PIT-rapport blijkt dat de in loods 2 aanwezige hennep-gerelateerde voorwerpen op 2 zolders lagen. Dat eiser vooral dozen zag staan en dat hij niet in die dozen heeft gekeken, is door de burgemeester niet weerlegd. Voor beide loodsen geldt dat er ook allerlei andere, niet hennep-gerelateerde goederen, aanwezig waren. De rechtbank wijst op de goederen die zijn genoemd onder 2.3. Dat eiser ook voor loods 3 geen verdachte zaken heeft geconstateerd, komt de rechtbank niet onaannemelijk voor. Anders dan in de zaak die heeft geleid tot de Afdelingsuitspraak van 26 februari 2020, is niet gebleken dat eiser eerder in aanraking is geweest met (het kweken van) hennep. Ook uit de in het dossier aanwezige foto’s is niet af te leiden dat de in de loodsen aangetroffen situatie zodanig is dat eiser wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorwerpen bestemd waren om een grootschalig of beroeps- of bedrijfsmatige hennepkwekerij op te zetten. Bij deze stand van zaken vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat eiser zelf heeft gehandeld in strijd met artikel 11a van de
Opiumwet.
4.9
De burgemeester heeft tijdens de zitting gesteld dat bij de beoordeling of eiser wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de voorwerpen bestemd waren voor het opzetten van een hennepkwekerij, van belang is of eiser redelijkerwijs op de hoogte kon zijn. In dat verband stelt de burgemeester dat eiser onvoldoende waakzaam is geweest bij het verhuren van beide loodsen, geen schriftelijke huurovereenkomsten heeft gesloten, voor loods 3 contante betaling van de huur heeft geaccepteerd, dat een van de loodsen werd gebruikt door mensen die hij niet kende en dat hij niet heeft opgetreden nadat zijn dochter een hennepgeur had geroken bij een van de loodsen. Naar het oordeel van de rechtbank is echter onvoldoende of eiser er redelijkerwijs van op de hoogte kon zijn dat de voorwerpen bestemd waren voor het opzetten van een hennepkwekerij. De maatstaf is immers nu eenmaal dat de betrokkene in zoverre wist of ernstige reden had om te vermoeden. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de Afdelingsuitspraak van 26 februari 2020. De Afdeling heeft in die zaak aan de hand van een groot aantal feiten en omstandigheden vastgesteld dat sprake was van een concrete wetenschap bij de feitelijke bestuurders van het tuincentrum. Of eiser als verhuurder voldoende toezicht heeft uitgeoefend op het gebruik van de loodsen is niet relevant voor de beantwoording van de vraag of de burgemeester bevoegd is om tot sluiting over te gaan; de vraag of voldoende controle is uitgeoefend speelt (eventueel) pas bij de beoordeling of de burgemeester van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik heeft kunnen maken, in het bijzonder of de sluiting evenredig is (vergelijk de Afdelingsuitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, rechtsoverweging 4.2.1).
4.1
Omdat de burgemeester ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat bij eiser sprake is van wetenschap of een ernstig vermoeden dat de in de loodsen 2 en 3 aangetroffen goederen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepkwekerij, heeft de burgemeester daarmee ook ondeugdelijk gemotiveerd dat hij bevoegd is de loodsen te sluiten. De verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 17 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019: 2462) gaat niet op, omdat het daar ging om een sluiting op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet vanwege de aangetroffen 24 kg cocaïne, dus niet zoals hier een sluiting vanwege strafbare voorbereidingshandelingen. Bij sluiting op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet juncto artikel 11a van de Opiumwet geldt als aanvullende voorwaarde voor de bevoegdheid tot sluiting dat betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de aangetroffen voorwerpen bestemd zijn tot het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen. Die aanvullende voorwaarde geldt niet bij een sluiting op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet.
4.11
Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Awb niet deugdelijk is gemotiveerd. Om die reden is het beroep van eiser gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd. De burgemeester zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Gelet hierop komt de rechtbank niet meer toe aan een bespreking van de beroepsgrond van eiser dat de sluiting van de loodsen noodzakelijk en gerechtvaardigd is. Omdat niet uitgesloten is dat de burgemeester alsnog deugdelijk kan motiveren waarom hij bevoegd is de loodsen te sluiten, zal de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien (door het primaire besluit van 5 juli 2019 te herroepen).
4.12
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, moet het griffierecht aan eiser worden vergoed. De rechtbank zal de burgemeester veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de burgemeester op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 174,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Heer-Schotman, voorzitter, en mr. M.H. Dworakowski-Kelders en mr. S.D.M. Michael, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 14 januari 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Opiumwet
Artikel 11a
Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een voorwerp of stof als bedoeld in (…) artikel 11a voorhanden is.
Opiumwetbesluit
Artikel 1, tweede lid
De hoeveelheid middelen, bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de wet, betreft 500 gram hennep, 200 hennepplanten (…).
Aanwijzing Opiumwet
3.2.1 Teelt van hennep (of de cannabis plant)
Deze aanwijzing gaat uit van twee situaties: er is sprake van ofwel beroeps- of bedrijfsmatige teelt, ofwel geen beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Niet bedrijfsmatige teelt van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik heeft, indien de verdachte volwassen is, geen prioriteit. Teelt door minderjarigen behoort steeds te leiden tot een strafrechtelijke reactie.
Prioriteit ligt bij de beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Bij de vaststelling van hetgeen
beroeps- of bedrijfsmatige teelt is, spelen de volgende factoren een rol:
  • De schaalgrootte van de teelt: de hoeveelheid planten; Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.
  • De mate van professionaliteit, afgemeten aan het soort perceel waarop geteeld wordt, belichting, verwarming, bevloeiing, etc. (opgenomen in bijlage 1);Indien, ongeacht de hoeveelheid planten, wordt voldaan aan twee of meer punten, genoemd in de lijst indicatoren met betrekking tot de mate van professionaliteit, zoals opgenomen in bijlage 1, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
  • Het doel van de teelt. Indien er sprake is van het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen, wordt, ongeacht de hoeveelheid planten, aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.

Bijlage 1 aanwijzing Opiumwet

Professionaliteit:
Indicator:
Laag
Gemiddeld
Hoog
Belichting
daglicht
kunstlicht op tijdklokken
Voeding
gieter
centraal geregeld bevloeiingssysteem, drupsysteem
Ruimte
balkon, tuin
afgescheiden ruimte in huis
kas of grote, verdeelde en afgeschermde ruimte binnen of buiten
Afscherming
geen
geïsoleerd m.b.t. daglicht en temperatuur
Ventilatie
geen
afzuiging naar buiten
Verwarming
geen
wel
thermostaat- of computergestuurd
Bodem
aarde, potgrond
speciaal verrijkte aarde en potgrond, steenwol, hydrocultuur
Ziektebestrijding
geen
wel
signaleringsvellen, ziektebestrijding, ook biologische
Verwerking
kleinschalig
in eigen beheer
uitbesteed aan manicultuurbedrijf
Plantmateriaal
onbekend zaad
geselecteerd zaad
stekken en klonen van eigen planten of extern gekocht
CO2-suppletie
geen
wel
gestuurde installatie