ECLI:NL:RBOBR:2021:7208

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
C/01/368957 / HA ZA 21-198
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in een civiele procedure over pauliana en ongerechtvaardigde verrijking

In deze civiele procedure, aangespannen door Michel Jacob Godefridus Aaldert Filemon, faillissementscurator van de gefailleerde, tegen een gedaagde, wordt de vraag behandeld of er sprake is van paulianeus handelen en ongerechtvaardigde verrijking. De gefailleerde, die een zonnestudio exploiteerde, heeft kort voor haar faillissement een deel van haar inventaris aan de gedaagde overgedragen in ruil voor verbouwingskosten. De curator stelt dat deze overdracht benadeling van de schuldeisers tot gevolg heeft gehad en dat de gedaagde ongerechtvaardigd is verrijkt door de verbouwing van het pand. De rechtbank oordeelt dat er bewijs moet worden geleverd over de waarde van de overgedragen inventaris en de omstandigheden van de overdracht. De rechtbank kan op dit moment nog niet vaststellen of de overdracht paulianeus was, omdat onduidelijk is wat er precies is overgedragen en in hoeverre de schuldeisers zijn benadeeld. De gedaagde betwist de claims en stelt dat hij de voorraad heeft moeten retourneren aan de leveranciers. De rechtbank draagt beide partijen op bewijs te leveren over hun stellingen en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/368957 / HA ZA 21-198
Vonnis van 7 september 2022
in de zaak van
MICHEL JACOB GODEFRIDUS AALDERT FILEMON
in hoedanigheid van faillissementscurator van [gefailleerde] ,
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. F.A.R. Verhaegh te Veldhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. D.M. Lamers te Eindhoven.
Partijen worden hierna ‘Filemon’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd. De gefailleerde wordt hierna [gefailleerde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 maart 2021;
  • de conclusie van antwoord;
  • de mondelinge behandeling van 9 februari 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
  • de spreekaantekeningen van Filemon.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis wordt uitgesproken.

2.De beoordeling

Wat is de kern?

2.1.
[gefailleerde] huurde een bedrijfspand van [gedaagde] waar zij haar zonnestudio en kapperszaak [naam] (hierna: de zonnestudio) exploiteerde. Omdat zij een verbouwing van het bedrijfspand voor de zonnestudio niet kon bekostigen, heeft [gedaagde] de verbouwingskosten betaald in ruil voor de eigendomsoverdracht van de inventaris/inboedel van [gefailleerde] . Ongeveer een jaar later is [gefailleerde] failliet verklaard. Filemon stelt dat [gefailleerde] de hele zonnestudio kort voor het faillissement aan [gedaagde] in eigendom heeft overgedragen en dat daarmee paulianeus is gehandeld. [gedaagde] moet de daardoor geleden schade – bestaande uit de waarde van de inventaris, de voorraad, de IE-rechten en goodwill van de zonnestudio – betalen. Daarnaast is [gedaagde] door de verbouwing van een jaar daarvoor ongerechtvaardigd verrijkt en moet hij de daardoor geleden schade vergoeden. [gedaagde] betwist dat hij de zonnestudio heeft overgenomen en dat sprake is geweest van paulianeus handelen. Ook betwist hij dat hij door de verbouwing ongerechtvaardigd is verrijkt.
De rechtbank oordeelt dat kort voor de faillietverklaring een deel van de zonnestudio is overgedragen en dat dit een ander deel was dan de inventaris van het jaar daarvoor, maar zij kan in dit stadium van de procedure nog niet vaststellen of die overdracht paulianeus was. Onduidelijk is namelijk wat de kort voor de faillietverklaring overgedragen inventaris van de zonnestudio omvatte en in hoeverre sprake is van benadeling van de schuldeisers. Filemon wordt daarom bewijs opgedragen. Ook [gedaagde] krijgt een bewijsopdracht van zijn stelling dat hij de voorraad die hij heeft ontvangen, heeft moeten retourneren aan de leveranciers. Daarnaast wijst de rechtbank de vordering uit ongerechtvaardigde verrijking af.
Wat is er gebeurd?
2.2.
Op 25 februari 2015 hebben [gefailleerde] en [gedaagde] een huurovereenkomst voor een bedrijfspand gesloten. Omdat het bedrijfspand moest worden aangepast voor de inrichting van de zonnestudio, heeft er een verbouwing plaatsgevonden. [gefailleerde] kon de kosten van deze verbouwing niet volledig dragen. [gefailleerde] en [gedaagde] hebben daarom op 25 februari 2015 ook een overeenkomst gesloten op basis waarvan [gedaagde] de (resterende) verbouwingskosten van € 35.000,00 zou betalen in ruil voor de eigendomsoverdracht van de inventaris van [gefailleerde] . Op 2 juni 2016 hebben [gefailleerde] en [gedaagde] de huurovereenkomst vroegtijdig in onderling goedvinden beëindigd, mede omdat [gefailleerde] een huurachterstand van zeven maanden had. In die beëindigingsovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat [gefailleerde] de “
nog resterende bezittingen in het pand” van [gedaagde] zal achterlaten en hiervan “
nadrukkelijk afstand” zal doen. Het bedrijfspand is hierna in gebruik genomen door de zoon van [gedaagde] , [zoon gedaagde] (hierna: [zoon gedaagde] ). Op 9 juni 2016 heeft [gefailleerde] haar eigen faillissement aangevraagd. Dat faillissement is op 14 juni 2016 uitgesproken. Filemon heeft als curator van [gefailleerde] op 23 februari 2017 een brief aan [gedaagde] toegestuurd waarin hij de overeenkomst van 2 juni 2016 buitengerechtelijk heeft vernietigd.
Wat vordert Filemon?
2.3.
Filemon vordert samengevat weergegeven – na eisvermindering – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat Filemon de overeenkomst van 2 juni 2016 op 23 februari 2017 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd, althans de overeenkomst te vernietigen;
II. [gedaagde] te veroordelen om aan Filemon de schade van € 33.599,59 door het paulianeus handelen te vergoeden, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. [gedaagde] te veroordelen om aan Filemon de schade van € 38.664,68 in verband met de ongerechtvaardigde verrijking te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Daarnaast vordert Filemon dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
2.4.
Filemon heeft voor vordering II. op de mondelinge behandeling een bedrag van € 34.599,59 gevorderd en daarbij verwezen naar zijn processtukken. Uit die processtukken, met name de spreekaantekeningen, volgt echter – na eisvermindering – het volgende:
  • de inventaris koopovereenkomst is ter zitting ingetrokken;
  • de inventaris overeenkomst is verminderd naar € 22.237,13;
  • de voorraad van € 3.862,46 is onveranderd gebleven;
  • de IE-rechten en goodwill van € 7.500,00 zijn onveranderd gebleven;
  • de waarborgsom zonnebanken is ingetrokken.
Dit maakt het totaal € 33.599,59, zodat de rechtbank daar in het vervolg vanuit gaat.
Filemon wordt geen nadere akte tot eisvermeerdering toegestaan
2.5.
Filemon heeft in de loop van de mondelinge behandeling, na eerst nog een schorsing, gevraagd om een akte tot eisvermeerdering te kunnen nemen in verband met de hoogte van de schade van vordering III. Filemon heeft daartoe gesteld dat hij de verklaring van een aannemer, die [gedaagde] bij conclusie van antwoord (productie 1 bij conclusie van antwoord) heeft overgelegd, niet goed had gelezen en dat hij daarom een hogere schadevergoeding wilde vorderen. Het had op de weg van Filemon gelegen om eerder met een duidelijke, juiste en goed toegelichte onderbouwing van die schade, althans eisvermeerdering te komen. In de kern leidt dit tot een heel nieuw onderdeel van de procedure. Filemon wilde verbouwingskosten opvoeren, zonder precies te kunnen toelichten om wat voor kosten het precies ging en om welk bedrag het ongeveer zou gaan. Hij gaf aan dat hij die kosten nog moest gaan berekenen en ook pas dan een nadere motivering zou kunnen geven waarom die kosten voor vergoeding in aanmerking moeten komen. Het toestaan van een akte door Filemon voor een nog onduidelijk bedrag, met een nog nadere onderbouwing zonder enige toelichting wat de eiswijziging precies zou behelzen, zou in dit geval echter de procedure onnodig vertragen. Daarbij betrekt de rechtbank dat Filemon zich zou baseren op een stuk dat al lang bij hem bekend was. De rechtbank staat het nemen van een akte tot eisvermeerdering in dit stadium van de procedure dan ook niet meer toe.
Het paulianeus handelen staat nog niet vast
2.6.
Filemon stelt dat de overdracht van de zonnestudio kort voor het faillissement als paulianeus valt aan te merken. Hij betoogt dat hij die overdracht op grond van artikel 42 Fw rechtsgeldig heeft vernietigd. Voor een geslaagd beroep op dit artikel moet voldaan zijn aan drie vereisten. Er moet sprake zijn van a) een onverplichte rechtshandeling, die b) benadeling van schuldeisers tot gevolg heeft, terwijl c) de schuldenaar – en bij een rechtshandeling om baat ook de wederpartij – wetenschap had of behoorde te hebben van die benadeling.
a)
Onverplichte rechtshandeling
2.7.
Filemon stelt dat [gefailleerde] alle resterende bezittingen in het bedrijfspand heeft achtergelaten en daarmee de zonnestudio aan [gedaagde] heeft overgedragen. [gefailleerde] was daartoe op basis van de wet of een overeenkomst niet verplicht, aldus Filemon. [gedaagde] betwist dat hij de zonnestudio van [gefailleerde] heeft overgenomen. Hoewel [gefailleerde] inderdaad haar bezittingen heeft achtergelaten, heeft hij, [gedaagde] , de zonnestudio niet voortgezet. Ook [zoon gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling als informant gezegd dat hij de zonnestudio niet heeft voortgezet. Hij heeft verder wel gezegd dat hij in hetzelfde bedrijfspand een andere onderneming, maar wel een zonnestudio en kapperszaak net zoals [gefailleerde] , is gestart met nieuwe contracten, nieuwe afspraken en ander personeel.
2.8.
[gedaagde] is op 25 februari 2015 eigenaar geworden van alle toenmalige inboedel en interieur van de zonnestudio. [gefailleerde] en [gedaagde] hebben daar vanwege de verbouwing zowel in de koopovereenkomst als in de huurovereenkomst afspraken over gemaakt. In de koopovereenkomst staat daarover het volgende (productie 5 bij dagvaarding):
“Partij 1.[rechtbank: [gedaagde] ]
is enkel en alleen bereid deze investering voor Partij 2.[rechtbank: [gefailleerde] ]
te gaan doen, mits Partij 2. Ter meerdere zekerheid van Partij 1. Haar volledige inboedel verkoopt en overdraagt aan Partij 1. Zodat bij een mogelijk faillissement niet de zaak met interieur en inboedel verloren gaat en verhuurder met een onbruikbare bedrijfsruimte achter blijft. Vervolgens zal Partij 1. Het pand inclusief interieur en inboedel verhuren aan Partij 2. En haar zaak kunnen gaan starten. (…) De koop behelst de volledige inboedel en het interieur conform aangehechte lijst (…).”. In de huurovereenkomst staat over de deze roerende zaken het volgende (productie 4 bij dagvaarding):
“8.4 Conform de uitvoering van de 8.3 genoemde koopovereenkomst huurt huurder het gehuurde inclusief inrichting, dat wil zeggen inclusief balie, meubilair, kappersstoelen en wastafels, sierhaard, tv, kasten, vitrines, betaalapparaten voor de zonnebanken, kassa, computers, camera beveiliging, automatische sloten en bijbehorende beveiligingsapparatuur, etc. etc. welke eigendom zijn van verhuurder, conform een opleverlijst welke door partijen geparagrafeerd en aangehecht is aan deze getekende huurovereenkomst.”. Uit deze overeenkomsten volgt dan ook dat alle toenmalige inboedel en interieur van de zonnestudio eigendom van [gedaagde] zijn geworden.
2.9.
In de beëindigingsovereenkomst van 2 juni 2016 (productie 6 bij dagvaarding) zijn [gefailleerde] en [gedaagde] het volgende overeengekomen: “
Partij 2.[rechtbank: [gefailleerde] ]
zal de nog resterende bezittingen in het pand, voor het geval deze niet al door verkoop op 25-02-2015 in eigendom zijn van Partij 1.[rechtbank: [gedaagde] ]
achterlaten en hiervan nadrukkelijk afstand doen. (…) Partijen hebben behoudens de genoemde vervallen huurtermijnen niets meer van elkaar te vorderen en verlenen elkaar over en weer volledige kwijting.”.
Hieruit volgt dat [gefailleerde] en [gedaagde] alleen hebben bedoeld dat [gefailleerde] de roerende zaken (‘bezittingen’) van de zonnestudio in het bedrijfspand zou achterlaten. De rechtbank begrijpt dat deze partijen met de roerende zaken de inventaris en de voorraad hebben bedoeld. Dat blijkt ook uit de link die in deze beëindigingsovereenkomst wordt gemaakt naar de eerste koopovereenkomst tussen partijen, waarbij ook alleen roerende zaken werden overgedragen. Gelet op de volledige inhoud van deze overeenkomst, is het blijkbaar de bedoeling van partijen geweest om de achtergelaten roerende zaken als betaling te beschouwen van toekomstige huurtermijnen en/of als vergoeding van de schade die [gedaagde] leed door het voortijdig beëindigen van de huurovereenkomst. Partijen hadden hierna immers, behoudens de achterstallige huurtermijnen, over en weer verder niets meer van elkaar te vorderen. De voldoening van deze vordering door inbetalinggeving van de roerende zaken was onverplicht, omdat er niet eerder was overeengekomen dat deze vordering zou worden betaald in de vorm van roerende zaken. Ook was het een rechtshandeling, want het rechtsgevolg van het achterlaten als inbetalinggeving was dat deze vordering door [gedaagde] werd kwijtgescholden. Dit betekent dat er voor de inventaris en de voorraad sprake was van een onverplichte rechtshandeling.
2.10.
Voor wat betreft de IE-rechten, handelsnaam en de goodwill volgt de rechtbank Filemon niet in zijn standpunt dat sprake is van paulianeus handelen. IE-rechten en goodwill zijn immers geen roerende zaken, zodat die ook door deze beëindigingsovereenkomst niet zijn overgedragen. Partijen zijn daarover ook niet iets in een andere overeenkomst overeengekomen. Van een (onverplichte) rechtshandeling is daarom geen sprake. De rechtbank zal daar in 2.19. verder op ingaan. Hieronder zal eerst worden beoordeeld of voor de roerende zaken sprake is van paulianeus handelen.
b)
Benadeling schuldeisers
2.11.
[gedaagde] heeft zijn toekomstige huurvordering en/of zijn schade door voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst betaald gekregen ten nadele van de andere schuldeisers van [gefailleerde] . [gefailleerde] heeft namelijk roerende zaken voor het faillissement aan [gedaagde] overgedragen. Door de vroegtijdige huurbeëindiging in combinatie met de overdracht van de roerende zaken heeft [gedaagde] (een deel van) deze vordering voor zichzelf kunnen innen. Hierdoor krijgen schuldeisers met een hogere of gelijke rang in de totale rangorde van alle schuldeisers van [gefailleerde] in principe minder dan zij anders zouden hebben ontvangen uit het faillissement, tenzij er genoeg actief overblijft om al deze schuldeisers volledig te betalen. Dat is volgens Filemon niet het geval, wat [gedaagde] niet heeft betwist. Van benadeling is dus in principe sprake, maar de vraag is wat de omvang daarvan is.
2.12.
Filemon stelt dat de benadeling in de eerste plaats volgt uit het onttrekken van de inventaris ter waarde van € 22.237,13 aan de boedel. Die waarde volgt volgens hem uit een inventarislijst die is gebaseerd op de administratie van [gefailleerde] (productie 12 bij dagvaarding). [gefailleerde] en [gedaagde] hebben op het moment van de overdracht geen lijst van de bestaande inventaris opgemaakt. De inhoud en de waarde van de door Filemon overgelegde lijst heeft [gedaagde] betwist. Hij voert aan dat een borg, licentie en flyers geen deel uitmaken van een inventaris. Magnetrons, asbakken, kinderbestek en gereedschap behoren ook niet tot het normaal gebruik van een zonnestudio. De laptops en iPad op de lijst zijn voor persoonlijk gebruik geweest en de hoogte van de kosten voor de bedrijfskleding klopt niet. Gelet op de betwisting van [gedaagde] ligt het op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op de weg van Filemon om te bewijzen waar de inventaris van de zonnestudio uit bestond toen deze vlak voor de faillietverklaring werd overgedragen en wat de waarde daarvan was. Op basis van de reeds overgelegde inventarislijst kan dit namelijk niet worden vastgesteld. Bovendien heeft Filemon ten onrechte een boekwaarde gehanteerd. [zoon gedaagde] heeft de inventaris na de overdracht gebruikt, zodat Filemon dient uit te gaan van de onderhandse verkoopwaarde. De rechtbank zal Filemon daarom bewijs opdragen zoals hierna in de beslissing vermeld.
2.13.
In de tweede plaats stelt Filemon dat de benadeling volgt uit het onttrekken van de voorraad van € 3.862,46 aan de boedel (productie 13 bij dagvaarding). [gedaagde] heeft echter aangevoerd dat hij, althans [zoon gedaagde] , de voorraad aan de leveranciers moest teruggeven. Dit is betwist door Filemon. Nergens uit volgt dat de voorraad onder eigendomsvoorbehoud is geleverd en dat de leveranciers een terecht beroep konden doen op dat voorbehoud. [gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld dat de goederen genoemd in productie 13 dagvaarding aan de leveranciers moesten worden geretourneerd omdat zij een rechtsgeldig beroep konden doen op een eigendomsvoorbehoud ten aanzien van die goederen. Mocht hij niet in dat bewijs slagen, zal de vordering van Filemon op dit punt worden toegewezen. [gedaagde] heeft de waarde van de goederen, zoals door Filemon gesteld, betwist. Voor het overige verwijst de rechtbank naar onderstaand oordeel.
c)
Wetenschap van benadeling
2.14.
Filemon heeft naar voren gebracht dat [gefailleerde] wist dat het faillissement en een tekort in de boedel zeer waarschijnlijk was. Volgens Filemon heeft [gefailleerde] zonder enige tegenprestatie afstand van de zonnestudio gedaan, zodat alleen de wetenschap van [gefailleerde] noodzakelijk is. In het geval [gedaagde] wel een tegenprestatie heeft geleverd, had [gedaagde] ook wetenschap van de benadeling; hij was namelijk bekend met de moeilijke financiële situatie waarin [gefailleerde] verkeerde, aldus Filemon.
2.15.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij een tegenprestatie voor de overdracht heeft geleverd. [gedaagde] is immers akkoord gegaan met een vervroegde huuropzegging die volgens de huurovereenkomst niet mogelijk was. Verder zag hij af van een schadevergoedingsvordering en van een vordering tot betaling van toekomstige huurtermijnen. Hij betwist wel dat hij wetenschap van de benadeling had. Hoewel hij wist dat [gefailleerde] betalingsproblemen had, wist [gedaagde] niet dat de situatie dusdanig erg was dat er een faillissement en het tekort daarin voorzienbaar was. [gedaagde] was in de veronderstelling dat het alleen om een bedrijfsbeëindiging ging.
2.16.
De rechtbank oordeelt als volgt. [gedaagde] is er in ruil voor de overdracht van de roerende zaken in de zonnestudio mee akkoord gegaan dat hij instemde met een tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst, waarbij hij afzag van de vordering van de toekomstige huurtermijnen en/of schade door deze beëindiging. Dit is een tegenprestatie die op geld waardeerbaar is. De inbetalinggeving van de inventaris was dus een rechtshandeling om baat.
2.17.
Omdat sprake is van een rechtshandeling om baat, moeten zowel [gefailleerde] als [gedaagde] wetenschap van de benadeling hebben gehad (artikel 42 lid 2 Fw). Toen [gefailleerde] afstand deed van de roerende zaken in de zonnestudie wist [gefailleerde] dat zij een huurachterstand van zeven maanden had en dat zij andere schuldeisers niet meer kon betalen. Zij heeft haar eigen faillissement een week na de overdracht aangevraagd (productie 9 bij dagvaarding). Dat betekent dat in ieder geval bij [gefailleerde] op het moment van de overdracht voorzienbaar was dat er een faillissement en een tekort daarin zat aan te komen. Ook bij [gedaagde] was sprake van die voorzienbaarheid; hij ontving zelf ook al zeven maanden geen huurtermijnen meer. Het vertrek van [gefailleerde] betekende ook een bedrijfsbeëindiging en die is – in tegenstelling tot wat [gedaagde] aanvoert – niet alleen een duidelijke aanwijzing van een aankomend faillissement, maar bewerkstelligde ook dat [gefailleerde] niet langer in staat zou zijn haar geld met de zonnestudio te verdienen. Hoe dan de schulden nog konden worden betaald, is volstrekt onduidelijk en door [gedaagde] in het geheel niet toegelicht. Daarbij is ook van belang dat [gedaagde] heeft verklaard dat hij wist van de slechte financiële situatie en bij [gedaagde] ook bekend was dat er andere schuldeisers waren en dat daar nog regelingen mee getroffen moesten worden, maar dat eerst met hem een regeling werd aangegaan. Hoe dat zou moeten zonder inkomsten en zonder vermogen is op geen enkele wijze door [gedaagde] toegelicht, waarbij tijdens de mondeling zelfs is verklaard dat [gedaagde] wist dat er niks te halen was bij [gefailleerde] . Het voorgaande maakt dat het voor [gedaagde] voorzienbaar was dat een faillissement en een tekort daarin voorzienbaar was. Dus de wetenschap van de benadeling is naar het oordeel van de rechtbank ook bij [gedaagde] komen vast te staan.
Gebruik van de IE-rechten en goodwill is niet komen vast te staan
2.18.
[gefailleerde] had een handelsnaam en website met een daaraan gekoppelde domeinnaam. Ook heeft [gefailleerde] reclame- en advertentiecampagnes gevoerd, waardoor volgens Filemon goodwill is ontstaan. Filemon heeft de waarde hiervan en daarmee de schade voor de boedel geschat op € 7.500,00.
2.19.
De rechtbank stelt vast dat de IE-rechten en de goodwill niet vallen onder de overeenkomst tussen [gedaagde] en [gefailleerde] van 2 juni 2016. Die overeenkomst gaat over inventaris en voorraad die achtergelaten worden (zie 2.9). De rechtbank begrijpt daarom de stelling van Filemon zo, dat [gedaagde] onrechtmatig zou hebben gehandeld door gebruik te maken van de IE-rechten en de goodwill van [gefailleerde] . Het gebruik hiervan is geen rechtshandeling – een overeenkomst daartoe ontbreekt –, maar een feitelijke handeling. Dan kan geen sprake zijn van een paulianeuze handeling, want daarvoor is een rechtshandeling nodig. [gedaagde] heeft echter weersproken dat hij van de IE-rechten of goodwill gebruik heeft gemaakt. Gelet op die betwisting heeft Filemon onvoldoende gesteld om aan te nemen dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. Hoewel [zoon gedaagde] het gebruik van de IE-rechten en goodwill wel heeft erkend als informant bij de mondelinge behandeling, heeft Filemon [zoon gedaagde] niet in rechte betrokken. Het handelen van [zoon gedaagde] kan hier daarom niet worden beoordeeld. En wat [gedaagde] zelf kan worden verweten, is de rechtbank onduidelijk. Bovendien is de waarde van de IE-rechten en de aanwezigheid van goodwill niet uit de gestelde omstandigheden gebleken. De zonnestudio draaide namelijk maar kort en is altijd verliesgevend geweest. De rechtbank wijst de vordering van € 7.500,00 dan ook af.
Dat [gedaagde] door de verbouwing ongerechtvaardigd is verrijkt, staat niet vast
2.20.
Filemon meent dat [gedaagde] een schadevergoeding van € 38.664,68 verschuldigd is. [gefailleerde] heeft met toestemming van [gedaagde] een uitvoerige verbouwing in de bedrijfsruimte laten uitvoeren in 2015. Daardoor is de ruimte nu geschikt als zonnestudio. Doordat [gedaagde] nu zelf gebruikmaakt en/of gebruik laat maken van die ruimte, is hij ongerechtvaardigd verrijkt zoals bedoeld in artikel 7:216 lid 3 jo. 6:212 BW. De veranderingen hebben namelijk een concrete meerwaarde voor [gedaagde] ; [gedaagde] bespaart de kosten die hij had moeten maken om de ruimte zo te (laten) gebruiken. Filemon heeft de schade berekend op de originele verbouwingskosten verminderd met een afschrijving van vijf jaar.
2.21.
[gedaagde] betwist dat hij door de overdracht van de zonnestudio is verrijkt. Ook voert hij aan dat het niet reëel is om de volledige verbouwingskosten als schade te vorderen.
2.22.
De omstandigheid dat [gedaagde] aan het begin van de huurovereenkomst aan [gefailleerde] toestemming heeft gegeven om veranderingen in het bedrijfspand aan te brengen, leidt er niet automatisch toe dat [gedaagde] daardoor is verrijkt en daarom nu schadeplichtig is. Daarnaast is namelijk van belang dat de verplichting tot schadevergoeding redelijk is. Alleen in bijzondere omstandigheden is er aanleiding voor een aanspraak op grond van ongerechtvaardigde verrijking (vgl. Hoge Raad 25 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP4373). Voor het aannemen van een dergelijke bijzondere omstandigheid kan van belang zijn wat uit de huurovereenkomst of uit tussen partijen gemaakte afspraken volgt, in hoeverre [gefailleerde] die kosten had kunnen terugverdienen, in hoeverre de kosten inmiddels als afgeschreven kunnen worden beschouwd en in hoeverre [gedaagde] daadwerkelijk ervan profijt heeft gehad. Filemon heeft niet toegelicht waarom van een van deze bijzondere omstandigheden sprake is. De stelling dat er voor [gedaagde] meerwaarde is, omdat hij zo kosten heeft bespaard voor het (laten) voeren van een vergelijkbare onderneming is daarvoor onvoldoende. Evengoed had nu een heel andere onderneming gevoerd kunnen worden in het huurpand, waarvoor [gedaagde] geen investeringen hoefde te doen, terwijl hij een vergelijkbare huuropbrengst genoot. De rechtbank wijst de vordering dan ook af.
2.23.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
draagt Filemon op te bewijzen welke goederen genoemd in productie 12 dagvaarding op 2 juni 2016 in eigendom toebehoorde aan [gefailleerde] en aanwezig waren en zijn overgedragen aan [gedaagde] en wat de daadwerkelijke onderhandse verkoopwaarde van die goederen op dat moment was;
3.2.
draagt [gedaagde] op te bewijzen dat de voorraad genoemd in productie 13 dagvaarding zijn geretourneerd aan de leveranciers van die voorraad, omdat de leveranciers een rechtsgeldig beroep konden doen op een eigendomsvoorbehoud ten aanzien van de in productie 13 dagvaarding genoemde voorraad;
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
5 oktober 2022voor uitlating door Filemon en [gedaagde] of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
3.4.
bepaalt dat Filemon en/of [gedaagde] , indien zij geen bewijs door getuigen willen leveren maar wel
bewijsstukkenwillen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen;
3.5.
bepaalt dat Filemon en/of [gedaagde] , indien zij
getuigenwillen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden november 2022 tot en met februari 2023 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
3.6.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. C. Schollen-den Besten in het gerechtsgebouw te 's-Hertogenbosch aan de Leeghwaterlaan 8;
3.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen-den Besten en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022.