ECLI:NL:RBOBR:2021:7207

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
8847472 \ CV EXPL 20-7365
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door esdoornbladeren aan paarden in weiland

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, hebben eisers, eigenaren van een aantal paarden, schadevergoeding gevorderd van gedaagden, die esdoorns op hun perceel hebben staan waarvan de takken overhangen op het weiland van eisers. Eisers stellen dat hun paard is overleden door het eten van esdoornbladeren en -zaden, en dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door de esdoorns niet voldoende te onderhouden. De rechtbank heeft op 8 april 2021 geoordeeld dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen door gedaagden. De kantonrechter oordeelde dat de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid niet vereist dat iemand een plant of struik onder controle houdt waarvan hij de giftigheid niet kent of hoeft te kennen. Er is niet aangetoond dat gedaagden wisten of hadden moeten weten dat esdoorns giftig zijn voor paarden. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 8847472 \ CV EXPL 20-7365
Vonnis van 8 april 2021
in de zaak van:

1.[eiser 1] ,

2. [eiser 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
gemachtigde: mr. R.J.A. Kuijpers (Stichting Achmea Rechtsbijstand),
tegen:

1.[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. E.A.L. van Emden.
Partijen worden hierna genoemd “ [eisers] ” en “ [gedaagden] ”.

1.Het verdere verloop van het geding

1.1.
Het verdere verloop van het geding blijkt uit het volgende:
 Het tussenvonnis van 19 november 2020 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
 De aanvullende productie (productie 10) van de zijde van [eisers] ;
 De aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 9 maart 2021.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] zijn eigenaar van een aantal paarden.
2.2.
[eisers] huren een weiland gelegen aan de [adres] in [woonplaats] . Op dit weiland lopen de paarden van [eisers] . Het weiland grenst aan het perceel van [gedaagden]
2.3.
Op het perceel van [gedaagden] staat een aantal esdoorns, waarvan de takken overhangen op het weiland dat [eisers] huren.
2.4.
Op 20 oktober 2018 hebben [eisers] de veearts ingeschakeld omdat zij bij één van de paarden op het weiland trillen, zweten en een hoge hartslag constateerden. Op 21 oktober 2018 heeft de veearts het paard opnieuw bezocht en is euthanasie gepleegd op het paard.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen, samengevat, betaling van € 10.215,20 aan hoofdsom en
€ 1.061,35 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met rente en kosten als vermeld in de dagvaarding.
[eisers] leggen daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag. De veearts heeft na het overlijden van het paard vastgesteld dat het paard overleden is aan een atypische myopathy, veroorzaakt door het eten van esdoornzaden en esdoornbladeren. [gedaagden] hebben de esdoorns op hun perceel onvoldoende onderhouden waardoor de bomen overhangen op het weiland dat [eisers] huren. Het is een feit van algemene bekendheid dat esdoornbladeren en esdoornzaden gevaarlijk zijn voor paarden. [gedaagden] hebben ook aangegeven dat zij dit wisten. De esdoorns en de uitwassen daarvan stonden dichtbij de erfgrens, dit is op grond van art. 5:42 BW onrechtmatig. Indien [gedaagden] ervoor gezorgd hadden dat de esdoorns niet in de ‘verboden zone’ hadden gestaan was de kans veel kleiner geweest dat het paard van [eisers] overleden was. [gedaagden] hebben niet al het redelijke gedaan om controle te houden en vergiftiging te voorkomen waardoor [gedaagden] op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk zijn. [gedaagden] moeten daarom de door [eisers] geleden schade vergoeden. Deze schade bestaat uit de waarde van het paard (€ 10.000,00) en de kosten van de veearts (€ 215,20).
3.2.
[gedaagden] voeren, samengevat, het volgende verweer. Er is geen sprake van een toerekenbare onrechtmatige daad. Uit het zogenoemde ‘taxusstruik-arrest’ volgt dat het enkele feit dat een dier ziek wordt van het eten van struiken die een buurman heeft geplant nog niet maakt dat die buurman aansprakelijk is voor de schade. Vereist is dat er gehandeld is op een andere wijze dan volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. [eisers] stellen dat [gedaagden] anders had moeten handelen omdat zij geweten zouden hebben dat de esdoorn giftig is voor paarden. Dit is onjuist. Ten tijde van het overlijden van het paard waren [gedaagden] er niet van op de hoogte dat esdoorns giftig zijn voor paarden. Van een feit van algemene bekendheid is ook geen sprake. Daar wordt bij opgemerkt dat er jaren paarden in het weiland staan zonder dat er iets gebeurd is. [eisers] kunnen verder als huurders van het weiland geen beroep doen op art. 5:42 BW. Daarnaast geeft het artikel aanspraak tot verwijdering van bomen of overhang, het schept geen aanspraak op schadevergoeding. Aanwezigheid van bomen of overhang kan dus ook niet automatisch als onrechtmatige daad gekwalificeerd worden. Het snoeien van de bomen had ook niet kunnen voorkomen dat er toch bladeren of zaden op het weiland terecht waren gekomen. Er is volgens [gedaagden] ook niet aangetoond dat er sprake is van een conditio sine qua non-verband. Er kan gelet op de verklaring van de dierenarts niet met zekerheid gezegd worden dat het paard is overleden door het eten van esdoornbladeren en/of esdoornzaden. Ook staat niet vast dat het paard overleden is door het specifiek eten van bladeren en/of zaden afkomstig van de bomen van [gedaagden] Betwist wordt dat er aan de zijde van [gedaagden] sprake kan zijn van proportionele aansprakelijkheid. Voor zover er sprake zou zijn van aansprakelijkheid aan de zijde van [gedaagden] dan geldt dat de schade op grond van art. 6:101 BW grotendeels voor rekening van [eisers] moet blijven. Tot slot wordt de hoogte van de schade betwist.
4. De beoordeling
4.1.
Voor aansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW dient aan een vijftal vereisten voldaan te zijn, te weten: onrechtmatig handelen, toerekenbaarheid van de daad aan de dader, schade, causaal verband tussen de daad en de schade en relativiteit. Een onrechtmatige daad kan bestaan uit een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (art. 6:162 lid 2 BW).
4.2.
Als er veronderstellenderwijs van uitgegaan wordt dat het paard van [eisers] daadwerkelijk overleden is door het eten van esdoornbladeren en/of esdoornzaden en dat deze afkomstig waren van de bomen van [gedaagden] , rijst de vraag of [gedaagden] , door het laten overhangen van de esdoorntakken op het weiland waar de paarden van [eisers] stonden, onrechtmatig hebben gehandeld. De kantonrechter is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid reikt namelijk niet zo ver dat iemand die een plant of struik onder zich heeft waarvan hij de giftigheid niet kent of behoeft te kennen, verplicht zou zijn om deze plant of struik op zodanige wijze onder zijn controle te houden dat zij geen gevaar kan opleveren (zie Hoge Raad 22 april 1994, NJ 1994/624, Taxusstruik). Van belang is dat in dit geval niet is vast komen te staan dat [gedaagden] wisten - of hadden moeten weten - dat esdoorns giftig zijn voor paarden. Uit de brief waarnaar [eisers] verwijzen (productie 6 dagvaarding), volgt niet dat [gedaagden] hiermee bekend waren. Uit deze brief in combinatie met de bijgevoegde e-mail kan hoogstens afgeleid worden dat [gedaagden] ná het overlijden van het paard op de hoogte zijn geraakt van de giftigheid van esdoorns voor paarden. [eisers] hebben verder nog gesteld dat het een feit van algemene bekendheid is dat esdoorns giftig zijn voor paarden. Dit wordt niet gevolgd. Uit de door [eisers] overlegde stukken blijkt dat de giftigheid van esdoorns voor paarden redelijk recent is ontdekt en dat er nog weinig over bekend is en nader onderzoek nodig is (productie 3 dagvaarding). [eisers] hebben ter zitting ook erkend dat het pas sinds recente datum bekend is dat esdoorns giftig zijn voor paarden en dat zij de bomen ook niet als zodanig herkend hebben gedurende de tijd dat hun paarden op het weiland stonden. Gelet hierop kan dan ook niet gezegd worden dat er sprake is van een feit van algemene bekendheid en dat [gedaagden] de giftigheid van de esdoorns hadden moeten kennen. [gedaagden] hebben dus niet in strijd met de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid gehandeld door het laten overhangen van de esdoorns.
4.3.
Dat de esdoorns in de ‘verboden zone’ stonden, als bedoeld art. 5:42 lid 1 BW, leidt evenmin tot de conclusie dat [gedaagden] aansprakelijk zijn voor de door [eisers] gestelde schade, reeds omdat niet is gebleken dat ooit is aangemaand als bedoeld in art. 5:42 lid 4 BW.
4.4.
De vorderingen van [eisers] worden afgewezen.
Proceskosten en nakosten
4.5.
[eisers] worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de 15e dag nadat gedaagde partij schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand.
4.6.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in deze procedure toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eisers] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagden] tot heden vastgesteld op € 746,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast), met de wettelijke rente hierover vanaf de 15e dag nadat [eisers] schriftelijk tot betaling van deze kosten zijn aangemaand;
veroordeelt [eisers] in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 124,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast), te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf de 15e dag nadat [eisers] schriftelijk tot betaling van deze kosten zijn aangemaand tot de dag der voldoening.
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Janssen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2021.